Home
Belijdeniscatechisatie
Bijbelstudie
De Catechisant
Studiemateriaal
Pastoralia
Contact
Links
Nederlandse Geloofsbelijdenis
James Hudson Taylor - die de inlandse zending in China stichtte - wordt wel genoemd 'De man die God geloofde'. Dit onvoorwaardelijk geloven in de trouwhoudende God der beloften is kenmerkend voor heel zijn leven. Hij leerde dit niet uit een boekje, hoewel het hem wel door zijn voorgeslacht was voorgeleefd, maar hij mocht en moest het leren in de praktijk van elke dag; eerst in Engeland en later meer en meer in China.
 
        Vóór zijn bekering
Voordat Hudson naar China kan gaan als zendeling, moet hij eerst een onderdaan van de grote Koning worden natuurlijk. Zo wordt hij niet geboren. Maar hij heeft een biddende vader en een biddende moeder - een onwaardeerbaar groot voorrecht! Deze godvrezende mensen hebben wanneer Hudson wordt geboren, soms zelf nóg de begeerte om dienstbaar te zijn in het werk der zending, maar door omstandigheden kan het daar niet van komen.
 
Wie zijn zijn voorouders? Zijn overgrootvader wordt bekeerd op de dag van zijn trouwen. Hij is de vrolijkste jongeman van heel het dorp, en interesseert zich voor godsdienst in het geheel niet. Op de dag van zijn huwelijk, terwijl hij zich klaar maakt om naar zijn bruid te gaan, komen onweerstaanbaar de woorden op hem af: "Maar aangaande mij en mijn huis, wij zullen de HEERE dienen." En God werkt zo krachtig door dat hij, voordat hij die middag in het huwelijk treedt, een (aanvankelijk) godvrezende man is! Deze beleving grijpt hem zo aan dat hij de tijd totaal vergeet wanneer hij in ernstig smeekgebed voor God ligt neergebogen. Pas het luiden van de klokken herinnert hem eraan dat het zijn trouwdag is! Hij haast zich naar het huis van zijn bruid - het gaat in die tijd (1776) allemaal veel gemoedelijker en onofficiëler aan toe dan nu. In haast gaat de familie naar de kerk. Daarna pas kan hij de hele geschiedenis aan zijn bruid vertellen. Ze zegt: ik wil geen godvrezende man! Maar ja, ze is inmiddels wel getrouwd...
 
        Er volgen radicale maatregelen: vanavond geen muziek en geen dans!
        Je begrijpt dat hierdoor heel wat tongen worden losgemaakt!
 
James, zo is zijn naam, begint ook met huisgodsdienstoefeningen. Maar zijn pasgetrouwde vrouw heeft het altijd zogenaamd zo druk, dat ze er onmogelijk bij kan zijn. Totdat het hem op een avond te veel wordt: hij pakt zijn vrouw op en draagt haar naar de slaapkamer, waar hij met haar voor het bed neerknielt - terwijl hij haar vasthoudt. Daar stort hij zijn bedroefde hart zo ongekunsteld voor de Heere uit dat zij niet langer weerstand kan bieden: haar hart breekt en ze leert vragen naar diezelfde God!
 
Dit wordt het begin van een godvruchtig gezinsleven. De kinderen worden opgevoed in de strenge, maar tegelijk liefdevolle vreze des HEEREN. Ook die kinderen mogen bij het volwassen worden gezinnen stichten waar God wordt gekend en gediend. En uit een van die gezinnen komt het gezin van James Hudson Taylor voort. 'James' naar zijn vader en overgrootvader; 'Hudson' naar de vader van zijn moeder, een eenvoudige predikant in Barnsley, de plaats waar zijn vader als jongen opgroeit.
 
Wanneer zij hun eerste kindje verwachten, heiligen zij dit - overeenkomstig Gods bevel in het Oude Testament - aan Hem toe. Ze weten: God heeft dit kind van ons afgenomen: het is niet meer van ons. Hun bede is dat in het bijzonder dit kind zich geheel en al mag overgeven aan het werk van God. Daarom voeden zij Hudson, geboren 21 mei 1832, (en ook zijn zusjes) op in de onderwijzing van God. Ze vertellen de jonge Hudson hoe dienenswaardig, lievenswaardig en vertrouwenswaardig God is. Ook leren zij hem al jong nauwkeurig gehoorzamen - omdat God het wil! Vader weet: wie niet vanaf zijn jongste jaren leert stipt te gehoorzamen, is later zeer waarschijnlijk ongeschikt om in Gods Koninkrijk te arbeiden. Het voorbeeld van de toegeeflijke hogepriester Eli staat vader steeds voor ogen.
 
'Eerst je plicht doen en dan ontspanning' is de les die Hudson al jong leert; een les die erg belangrijk blijkt te zijn voor zijn hele leven, vooral in China. Elke dag is er in het gezin van de Taylors tweemaal huisgodsdienstoefening, 's morgens na het ontbijt en 's avonds voor het naar bed gaan. Vooral op zondag, hoewel vader zelf moet preken, besteedt hij hier uitgebreid aandacht aan. Ook leren vader en moeder hun kleine kinderen om elk dingetje van elke dag in het gebed te brengen voor die God Die niet liegen of bedriegen of teleurstellen kan. Bij het opgroeien leren de kinderen om elke dag een half uur apart te zetten voor Bijbelstudie en gebed, in hun eigen kamertje, alleen. Dit alles wordt hen ook door hun beide ouders voorgeleefd. Beiden zetten God op de eerste plaats.
 
Als kind heeft Hudson ernstige indrukken en is hij vol van de dingen van God. Graag gaat hij met zijn vader uit preken. Maar dit alles vernieuwt het hart van hun jongen niet. Langzaamaan begint zijn ernst te verminderen; zijn kindergeloof raakt hij helemaal kwijt. Zes jaren lang, van elf tot zeventien, probeert hij zo nu en dan zich te bekeren, en zijn vroegere geloof terug te krijgen, maar hij wordt ongeloviger, en verleidingen krijgen meer en meer vat op hem.
 
        Is dit bij jou ook zo?
 
        Wanneer hij merkt dat hij steeds dezelfde blijft, ondanks al zijn inspanningen om zich tot een kind van God te maken, denkt hij uiteindelijk: ik zal toch wel verloren gaan; laat ik daarom maar zoveel mogelijk van de wereld genieten, nu het nog kan!
 
In die tijd gaat hij op de plaatselijke bank werken. De veilige sfeer van thuis wordt ingeruild voor de verleiding van het 'volle leven'. De meesten die daar werken, geloven amper of niet. En Hudson komt onder hun invloed. Stille tijd wordt meer en meer verwaarloosd en de dingen van de aarde krijgen meer en meer aantrekkingskracht voor de veertienjarige jongen. In Bijbellezen heeft hij geen zin meer, en hij wil het eigenlijk ook wel graag geloven dat er geen eeuwigheid is, dan hoeft hij tenminste niet meer bang te zijn voor God en de hel, waarvoor zijn geweten hem waarschuwt.
 
Later, als zendeling in de binnenlanden van China, is hij de Heere dankbaar voor deze vreselijke tijd vol ongeloof en twijfel, in zijn jonge jaren. Het leert hem namelijk om consequent te zijn. Een van de sterkste argumenten voor die ongelovige kennissen om het Christendom te verwerpen is namelijk het gedrag van zoveel zogenaamde Christenen die zeggen te geloven in de Bijbel, maar ondertussen leven alsof er geen Bijbel is. In die twijfeltijd denkt Hudson:
 
       Als ik ooit weer in die Bijbel ga geloven, zal ik in ieder geval ook overeenkomstig die Bijbel proberen te leven. Ik zal de inhoud van de Bijbel op de proef stellen, en als zal blijken dat het gewoon niet waar is dat je Gods beloften kunt vertrouwen, dan gooi ik de Bijbel helemaal overboord.
 
Deze opvatting blijft hem bij, nadat het de Heere behaagt om hem tot Zich te brengen. Sinds de tijd dat Hudson tot geloof wordt gebracht, stelt hij Gods Woord vele malen op de proef; en het stelt hem nooit teleur. Nooit heeft hij reden om er spijt van te krijgen dat hij Gods beloften vertrouwt.
 
        Bekering
 
Hudson weet uit ervaring dat gebed een machtig middel is; of beter gezegd: dat God een gebedverhorend God is! Een belangrijke ervaring hierin is, wanneer hij ongeveer zeventien jaar is, in 1849.
 
Op een dag heeft hij niets te doen en zit hij in de boekenkast van zijn vader te snuffelen, met de bedoeling een interessant boek te vinden. Hij vindt niets.
 
        Opeens ziet hij een bundeltje evangelietraktaten. Ze zien er aantrekkelijk uit. Hij denkt: er staat vast wel een mooi verhaal in, en als het preekgedeelte begint, stop ik.
 
Hij begint ongeďnteresseerd te lezen en in wanhoop gelooft hij in ieder geval niet dat er voor hem nog zaligheid is, als er al zoiets als zaligheid bestaat! Hij heeft er ook geen zin in om ernstig te worden.
 
Van binnen is het al enige tijd niet alleen vol ongeloof, maar ook opstand tegen God. Door het lezen van een pamflet - een tijdje geleden, 'toevallig' achtergelaten door een vriend, behaagt het God om een overtuiging zijn zondige en gevaarlijke toestand thuis te bezorgen... Zijn zonden kwellen hem al een tijd; het ongeloof wordt hem een steeds zwaardere last. Maar hij kan (én wil) het niet afschudden - net als Christen in de 'Christenreis' het zondepak niet van zich af kan schudden. Meer en meer leert hij zijn eigen boze hart kennen. In die weken groeit zijn onrust. Iedereen in huis merkt het, maar niemand kan hem helpen. Met zijn vier jaar jongere zus, Amalia, praat hij er in die tijd nog het meeste over. En zij gaat dagelijks drie keren voor zijn redding bidden.
 
Op het moment dat Hudson nu zo ongeďnteresseerd zit te lezen, is zijn moeder voor een paar weken bij kennissen meer dan honderd kilometer van huis. Die dag, na het middageten, staat zij op van de eettafel met een intense hunkering naar de bekering van haar jongen. En omdat ze die middag vrij is, voelt ze dat ze een bijzondere gelegenheid heeft om voor hem met haar God te pleiten en te worstelen. Ze gaat naar haar kamer, draait de deur op slot en besluit die kamer niet te verlaten voordat haar gebeden verhoord zullen zijn.
 
Uur na uur worstelt die liefhebbende moeder voor haar jongen, totdat ze ten slotte niet langer kan bidden, maar zich gedrongen voelt om God te loven en te prijzen voor het wonder, waarvan ze door de Geest weet dat is gebeurd: de bekering van haar enige zoon!
 
Terwijl zij zo uur na uur aan de Troon der genade worstelt om zijn bekering, zit hij zelf te lezen in dat pamflet, en terwijl hij daarin leest, wordt hij getroffen door de zin: "Het volbrachte werk van Christus."
 
Dan komen met kracht de woorden:
 
       "Het is volbracht"
 
hem voor de geest. Hij denkt: wát is er volbracht? En direct antwoordt hij zelf: een volle en volkomen verzoening en voldoening voor de zonde. De schuld is betaald door de Plaatsbekleder; Christus is de Verzoening voor onze zonden, en niet voor de onze alleen, maar ook voor de zonden van de hele wereld.
 
        Dan komt de gedachte in hem op: als het hele werk volbracht is, en de hele schuld betaald is, wat is er dan voor mij nog te doen? En zo daagt de vreugdevolle overtuiging - door de Heilige Geest in zijn ziel geworpen - dat er in de hele wereld voor hem niets meer te doen is, dan op zijn knieën te vallen en deze Zaligmaker en Zijn zaligheid aan te nemen, en Hem voor eeuwig te prijzen.
 
Een paar dagen later vertelt hij het aan zijn zus, onder voorwaarde dat ze er met niemand over praat; wat ze belooft. Wanneer zijn moeder thuiskomt, is Hudson de eerste die haar ontmoet, om haar het blijde nieuws van zijn bekering te vertellen. Tot zijn grote verbazing zegt ze: ik weet het, mijn jongen; ik ben er al die dagen al blij om. Dan vraagt hij: heeft Amalia haar belofte verbroken? Maar moeder vertelt hem dat ze het niet weet door menselijke bekendmaking, maar dat Gods Geest Zelf het haar heeft doen weten.
 
        Je zult het met me eens zijn, schrijft hij vele jaren later, dat het heel vreemd zou zijn als ik niet zou geloven in de kracht van het gebed.
 
En dit is niet alles. Korte tijd later pakt hij een boekje van de tafel, in de veronderstelling dat het van hem is, omdat het precies op zijn boekje lijkt. Wanneer hij het opent, blijkt 't het dagboek van zijn zus te zijn. Zijn oog valt op een paar regels, waar zijn zus heeft geschreven dat ze dagelijks zal bidden totdat God haar broer zal hebben bekeerd. De datum van het dagboek is precies een maand voordat het metterdaad gebeurt.
 
Dit alles werkt eraan mee dat hij vanaf het begin van zijn geestelijk leven er zeker van is dat Gods beloften erg reëel zijn en dat gebed werkelijk iets uitwerkt bij God, zowel voor onszelf als voor anderen.
 
 
        Geroepen tot dienst
 
Hudson moet leren dat hij zwak is, en afhankelijk van Hem Die niet alleen de beginnende Zaligmaker van Zijn volk is, maar ook de voortgaande Bewaarder. Jazeker, hij is ontzettend blij, dat zijn ziel gered is, en Gods Geest Zelf getuigt met zijn geest dat hij een kind van God is! En heel zijn levenspraktijk verandert, in het bijzonder thuis en op zijn werk.
 
Bekering die huisgenoten niet merken, is niet echt.
 
        Maar niet alleen vreugde is er. Ook tijden van pijnlijke dodigheid en veel aanvechting kent hij. Hij moet het leren wat het is om afgemat te zijn en teleurgesteld in zijn worsteling met de zonde. Steeds weer geeft de jonge James zich aan sterke verleidingen over; en dan heeft hij echt geen moed meer om te bidden. Het goede dat hij wil, komt niet uit zijn handen; en het kwade dat hij haat, doet hij toch zo vaak. Maar toch, door genade zinkt hij niet weg naar een middelmatig geestelijk leven. Niets kan hem echt verzadigen of tevreden stellen dan een werkelijk HEILIG leven, onafgebroken omgang met God en dagelijkse overwinning op alle zonden. Voor hem is zelfs het begin van verachtering erger dan de dood. Soms is hij de wanhoop nabij en denkt hij dat hij nog eeuwig zal omkomen. Hij schrijft aan zijn zuster:
 
       Lieve Amalia, bid voor mij. Ik geef zo vaak toe aan verleidingen. Bid voor mij, lieve Amalia, bid voor mij. Ik zoek volkomen heiligmaking. Maar zonder Zijn hulp kan ik niet één moment staande blijven. Wij kunnen niet volmaakt zijn als de engelen die nooit hebben gezondigd. Zonde zal altijd macht over ons hebben, als we niet opzien naar de Heere om sterkte. Maar, hoewel we verachtelijk zijn in onszelf, kunnen we 'rein van hart zijn' door het allesreinigende bloed van Jezus.
 
        Ik kan God nooit genoeg danken voor al Zijn barmhartigheden. Hij heeft zo dikwijls met mij geworsteld, en ik heb Hem weerstaan. En toch, daarna heeft Hij al mijn zonden vergeven.
 
Op een dag, een paar maanden na zijn bekering, trekt hij zich terug om de tijd door te brengen in verborgen geloofsomgang met zijn God. Hij is zo blij en dankbaar: de eerste liefde tintelt door hem heen; en hij vraagt of de Heere iets voor hem te doen heeft om zijn dank te uiten, het maakt hem niet uit hoe klein of hoe moeilijk het is.
 
       Ik herinner me nog heel goed dat ik mijzelf, mijn leven, mijn vrienden, mijn alles in onvoorwaardelijke toewijding op Gods altaar legde; en dat een diep, plechtig gevoel over mijn ziel kwam, met de zekerheid dat mijn offer was aanvaard. Gods aanwezigheid werd onuitsprekelijk werkelijk en zegenrijk. En hoewel ik toen nog een jongen van nog geen zestien jaar oud was, herinner ik me dat ik mij languit op de grond uitstrekte en daar zwijgend voor God lag met onuitsprekelijk diepe eerbied en onuitsprekelijk heerlijke vreugde.
 
        Vanaf dat ogenblik weet hij nog wel niet voor welke dienst de Heere hem zal gaan gebruiken, maar wel weet hij vanaf die dag - terwijl een steeds dieper besef van zonde en nood in hem ontstaat - dat hij niet meer voor zichzelf leeft.
 
Hij raakt steeds meer aan een einde met zichzelf en weet dat hij (helwaardige zondaar) niet meer zichzelf toebehoort. Zo groeit de vaste overtuiging dat het China is, waar de Heere hem voor wil gebruiken. Over China sprak zijn vader in vorige jaren zo dikwijls met warmte en bewogenheid: bijna niemand weet iets van dat grote land af. In die tijd is China nog veel meer een vreemd en onbekend land dan het ook nu nog voor westerlingen is. Er is in die dagen amper een boek over China geschreven. Wanneer Hudson echter hoort dat de dominee van een plaatselijke kerk een boek over China heeft, vraagt hij hem om het te mogen lezen. De predikant vraagt hem waarom hij belangstelling voor China heeft. Hij vertelt hem hoe hij een roeping voelt om daar zending te bedrijven. "En hoe denk je daar heen te gaan?", vraagt de predikant.
 
Hudson weet het niet, maar denkt dat hij net moet gaan als de discipelen: zonder geld en zonder voorzieningen, vertrouwend alleen op Hem, Die hem heeft geroepen, dat Hij in alles zal voorzien.
 
       Vriendelijk legde de predikant zijn hand op mijn schouder en zei: "Och, mijn jongen, als jij ouder zult worden, zal je wel wijzer worden. Zo'n idee was heel prima in de dagen toen Christus Zelf op aarde was, maar nu niet meer."
 
Jaren later schrijft Hudson:
 
        Ik ben sindsdien wel ouder geworden, maar niet wijzer. Meer dan ooit ben ik ervan overtuigd dat we zouden ervaren dat de aanwijzingen van onze Meester precies zo juist en gepast voor onze tijd zijn als toen ze oorspronkelijk werden gegeven - als we deze aanwijzingen en verzekeringen meer als leidraad zouden nemen. Een klein ding is maar een klein ding; maar getrouw zijn in kleine dingen is een groot ding!
 
Zijn ouders bemoedigen hem niet en ontmoedigen hem niet, maar zeggen hem wel, alles te doen wat nodig is voor dit werk; en verder biddend op God te wachten, dat Hij hem zal aanwijzen of dit de weg is of niet.
        Hudson weet dat het leven in China zeer primitief zal zijn, en daar gaat hij vast voor oefenen. Hij slaapt niet meer op zijn zachte bed; en ook op allerlei andere manieren probeert hij te wennen aan een leven vol ontberingen. Ook doet hij wat hij kan, om in zijn omgeving het Evangelie te verbreiden: traktaatjes rondbrengen, zondagsschool werk doen en arme en zieke mensen bezoeken, waar maar mogelijk.
 
Hij leert zichzelf Chinees met behulp van een Chinese vertaling van het Evangelie van Lukas. Verder is het voor een zendeling - zeker in de negentiende eeuw - erg belangrijk dat hij van medicijnen en operaties het nodige afweet. Daarom gaat hij deze studie volgen in de havenstad Hull, waar ook zijn grootouders wonen.
 
De laatste dag voordat hij vertrekt, houdt hij als achttienjarige zijn eerste preek. Nooit tevoren heeft hij zich zo gezegend gevoeld.
 
       Geld
 
Geld is voor Hudson een belangrijk onderwerp, niet omdat hij ervan houdt en rijk wil worden. Maar omdat God hem de overtuiging geeft dat het goed is om van al je geld, eerst tien procent aan de Heere te geven.
Hij komt niet zomaar tot deze overtuiging, maar onderzoekt nauwkeurig wat God wil dat hij doen zal. Omdat hij werkstudent is, krijgt hij een salaris. Niet alleen van zijn salaris zet hij eerst 10% apart voor de Heere, maar van de vergoeding voor woonruimte ook. Eerst is hij er niet zeker van of dit laatste wel de bedoeling is, maar na veel denken en bidden vat de overtuiging post, dat hij best een veel minder gerieflijke woonruimte kan huren en zo zelfs meer dan de 10% kan geven aan 's Heeren dienst. Dit niet om iets te verdienen bij God, maar louter door de innerlijke drijving van Gods Geest. Op deze manier komt hij ook in een betere gelegenheid om evangelisatiewerk te doen in de arme wijk.
 
In die tijd wordt zijn geloof zwaar op de proef gesteld als het meisje dat hij al twee jaren innig liefheeft, hem vertelt dat ze niet naar China wil gaan, en dat haar vader het haar ook verbiedt. O, wat voelt hij zich nu ellendig! De verleider komt binnen in zijn gemoed en vraagt: is het alles wel de moeite waard? Moet jij werkelijk wel naar China? Kun je God niet dienen in Engeland? Moet je je liefste opgeven voor een onzekere toekomst? Nog maar een paar weken geleden heeft een China-zendeling op verlof hem sterk afgeraden om te gaan... En nu dit erbij. Maar de Heere komt in deze donkere dagen met grote liefdesbewijzen tot hem:
 
       Ik smolt weg door de wonderlijke openbaring van Gods liefde! Hij vernederde mij en maakte mij gewillig!
 
        In die dagen schrijft hij aan zijn zus:
 
       Ik voel de noodzaak voor meer heiligheid, en gelijkvormigheid aan Hem Die ons heeft liefgehad en gewassen in Zijn bloed. Liefde, zo verbazingwekkend, moest ons ertoe brengen om ons lichaam en onze geest aan Hem te geven als levende offeranden. O, ik wilde wel dat ik met de voorbereiding klaar was. Ik verlang om in China aan het werk te gaan! Bid voor mij dat ik nu nuttig mag zijn, en bekwamer voor straks om nog nuttiger te zijn.
 
Aan zijn moeder, die het er soms toch wel erg moeilijk mee heeft als ze denkt aan al de ontberingen in China, schrijft hij in het begin van 1852:
 
       Laat niets u in de war brengen, lieve Moeder. Zendingswerk is werkelijk het mooiste werk dat stervelingen kunnen verrichten. Engelen zouden er, om zo te zeggen, trots op zijn als zij het mochten doen. Moet u niet blij zijn, dat u alles wat u hebt, mag opgeven voor de Zaligmaker? U zou vast veel meer in de war raken, wanneer ik op mijn schreden zou terugkeren en in zonde vallen, wanneer de Heere Zijn weerhoudende genade zou terugtrekken. Het is louter en alleen Zijn genade dat ik voor vele valkuilen bewaard ben gebleven, waarin andere jonge mannen terechtkomen.
 
        Blijf voor me bidden, lieve Moeder. Hoewel ik me erg op mijn gemak voel wat betreft de tijdelijke dingen, en gelukkig en dankbaar; toch voel ik de noodzaak van uw gebeden. O Moeder, ik kan u niet vertellen, ik kan niet beschrijven hoe sterk ik ernaar verlang om zendeling te zijn: om de Blijde Tijding te brengen naar arme, verloren zondaren; om te worden gebruikt voor Hem, Die voor mij stierf. Ik voel mijn uiterste onwaardigheid en ongeschiktheid hiervoor.Ik voel hoe nodig ik het leven Gods heb, meer van Zijn Geest om mij een getrouwe dienstknecht en getuige te maken. O, had ik meer genade, liefde, geloof, ijver, heiligheid!
 
        Wie geeft er om China? O, laat ons met mededogen op deze mensen zien. God is zo barmhartig voor ons geweest; laten we net als Hem zijn. De roep komt: 'Help ons! Help ons! Zorgt niemand voor onze zielen?' O, ik kan bijna niet leven als er niet iets wordt gedaan voor China!
 
Hij weet: zonder Christuskennis sterven ze weg in eeuwige pijn!
 
        Zo mag hij alles wat hij heeft en doet, zien in eeuwigheidslicht. De wederkomst van Christus maakt immers alles relatief. Hij leert: je hoeft echt niet zo bezorgd te zijn voor de toekomst wanneer je LEEFT in de verwachting van Zijn komst... Dat vele mensen anders leven, ook terwijl ze Christen zijn, komt, omdat ze Christus niet werkelijk verwáchten! Zo komt hij ertoe om heel wat bezittingen weg te geven, niet alleen overtollige kleding, maar in het bijzonder ook goede boeken die hij al heeft gelezen. Deze geeft hij aan arme mensen die nooit een boek zullen kunnen kopen.
 
        Voorbereiding tot de dienst
 
Ontberingen verduren, zuinig zijn, nuttig voor anderen zijn, worden in deze voorbereidingstijd voor het grote werk in China, de wachtwoorden van Hudson Taylor. Hij ontzegt zich het genot van allerlei lekkere, maar niet strikt noodzakelijke dingen, en leeft werkelijk op het uiterste minimum. En zijn ervaring is: des te meer hij aan armen en behoeftigen geeft, des te meer zijn ziel vreugde en zegen ontvangt:
 
        Onuitsprekelijke vreugde, heel de dag en elke dag, was mijn ervaring. Míjn God was een levende, heerlijke Werkelijkheid; en alles wat ik had te doen, was met vreugde Hem dienen.
 
Zoals de spieren van ons lichaam geoefend / getraind moeten worden om een zware taak te kunnen verrichten, zo moeten de geestelijke spieren van Hudsons ziel geoefend worden om straks in China te kunnen leven op Gods hulp, zonder enige menselijke bijstand. Nu denkt hij in die eerste tijd van onervaren Christen zijn, dat Gods trouw afhangt van zijn trouw. Een misverstand dat bij Gods kinderen nogal eens voorkomt. Hij denkt: als mijn geloof maar sterk genoeg is, dan komt het wel goed... Maar hij moet leren, wanneer wij ontrouw zijn, dat God getrouw blijft en Zichzelf niet kan verloochenen.
 
Wel weet de aankomende zendeling dat alleen God het hart / de wil van mensen buigt. Daarom wordt het zijn voornaamste stelling:
 
        Als ik mensen wil bewegen, moet ik het doen door gebed tot God alleen!
 
Als voorbeeld geldt het volgende voorval. Zijn werkgever betaalt hem elke drie maanden zijn salaris uit. Maar hij is een vergeetachtige man. Daarom zegt hij tegen Hudson: herinner mij eraan, wanneer ik je weer moet betalen! Nu denkt Hudson: dat moet ik leren in het gebed te doen: op God vertrouwen dat Hij die man eraan zal herinneren dat de datum van de betaling er is.
 
Op een keer vergeet zijn werkgever te betalen. Hudson bidt elke dag. Op een zaterdagavond is zijn geld bijna op. Hij heeft nog één geldstuk op zak, de waarde van ongeveer tien euro.
 
Het wordt zondag. Hij gaat na de morgendienst de straat op in de binnenstad om het Woord bij de gastarbeiders te brengen. O, de vreugde die hij daarin geniet! Het is als de hemel op aarde! 's Avonds om tien uur eindigt hij zijn laatste toespraak. Een arme man schiet hem aan en vraagt hem met hem mee te gaan en te bidden, omdat zijn vrouw ernstig, ja dodelijk ziek is. Terwijl hij met die Ierse arbeider meeloopt, vraagt hij hem waarom hij niet de priester heeft gevraagd, aangezien hij rooms is. Dat heeft de man ook gedaan, vertelt hij, maar de priester weigert te komen als hij niet eerst geld betaalt... Maar de man bezit geen geld en het gezin is de hongerdood nabij.
 
Onmiddellijk schiet het door zijn gedachte dat hij maar één geldstuk meer heeft; en dat er nog maar één maaltijd in huis is, en wel voor die avond; maar niets meer voor de maandagmorgen. Hij vertelt:
 
        Op de een of andere manier hield opeens de vreugde in mijn hart op. O, dacht ik, had ik dit geld maar in meerdere geldstukken, wat zou ik dan graag iets aan deze arme mensen geven! Maar om alles weg te geven, kwam niet in mijn gedachten op. Ik had niet door dat het eigenlijke probleem was dat ik God alleen durfde vertrouwen + enkele euro's; maar ik was er niet klaar voor om Hem alleen te vertrouwen, zonder enig geld in mijn zak.
 
Wanneer hij in het huis komt, ziet hij een allerdroevigste toestand: vier of vijf ondervoede kinderen, en op een matras ligt een arme, uitgeputte moeder, met een magere baby van anderhalve dag, dat meer kreunt dan huilt:
 
        O, dacht ik, kon ik maar een euro of twee geven! Maar nog steeds verhinderde ellendig ongeloof mij om de ingeving van mijn hart op te volgen en hun ellende te verlichten door al mijn geld te geven. Het zal voor de lezer wel niet vreemd lijken dat ik niet in staat was veel troostwoorden tot deze mensen te spreken: ik moest zelf vertroost worden. Niettemin begon ik hen te vertellen dat ze niet moedeloos moesten zijn, omdat er een liefdevolle Vader in de hemel woonde. Maar iets binnen in mij zei: huichelaar, je vertelt die mensen dat God een liefdevolle Vader is, maar zelf vertrouw je Hem niet zonder geld in je zak... Ik stikte bijna. O, wat had ik graag een compromis met mijn geweten gesloten en drie euro aan hen gegeven, of vijf. Maar ik was er niet aan toe om God alleen te vertrouwen, zonder geld.
 
        Verder praten in deze omstandigheden was mij onmogelijk; maar ik dacht dat bidden wel beter zou gaan. Daarom zei ik: u hebt mij gevraagd om met jullie te bidden, laat ons dan bidden. En ik knielde neer. Maar nauwelijks had ik mijn lippen geopend om te bidden, of mijn geweten beschuldigde mij: durf jij met God te spotten? Durf jij neer te knielen en te bidden met dat geldstuk in je broekzak?
 
        Nooit heb ik het zo benauwd gehad. Wat ik verder heb gebeden, weet ik niet meer, maar ik stond op in grote ellende.
 
        De vader vroeg mij: u ziet, meneer, dat we er ellendig aan toe zijn. Kunt u ons helpen? In Gods Naam help ons dan!
 
        Toen daalde met kracht het woord in mij: "Geef aan degene die wat van u vraagt." En langzaam haalde ik het geldstuk uit mijn zak en gaf het de man.
 
        Direct kwam er een vloedgolf van blijdschap in mijn ziel. Niet alleen kon op deze manier het leven van de arme vrouw worden gered, maar ook mijn leven was gered: wat zou ik een ellendeling zijn geweest, misschien wel voor de rest van mijn leven, had niet genade op dat moment de overwinning behaald.
 
       Mijn portemonnee was licht, maar mijn hart was ook licht!
 
De volgende morgen klopt de postbode aan zijn deur: een envelop met een stuk papier erin, waarin een biljet van 40 euro zit: 400 % in twaalf uur...! Voor de rest van zijn leven zal de gebeurtenis van deze zondag richtinggevend zijn.
 
        De 'spieren' van zijn ziel worden zo wel gestaald. Toch schrijft hij:
 
       Bid voor mij dat mijn geloof niet zal bezwijken. Ik ben zo onwaardig, zo onbekwaam voor de dienst des Heeren! Maar dat zal ervoor zorgen dat de roem alleen voor Hem zal zijn. God vraagt mij: 'Wil je Mij vertrouwen?' Ik wacht op Zijn leiding. Hij, en Hij alleen kan mij genade geven.
 
                Ik heb nog wel niet genoeg geld voor de reis naar China, maar ik kan misschien op het schip werken. O, als ik dan na een maand of acht enigszins Chinees kan praten en ik mag het Evangelie aan één arme zondaar doorgeven, en hij zou gered mogen worden, om tot in alle eeuwigheid gelukzalig te zijn...!
 
        Hoe sterk voelde ik de vreugde des Heeren! Maar direct liet Hij me voelen dat mijn sterkte in Hem is en in Hem alleen. Ik eigen kracht zou ik Hem net als Petrus verloochenen, maar de Heilige Geest kan het willen en het werken in ons werken. Ik voel me hulpeloos in mezelf, maar God is de Sterkte van mijn hart en mijn Deel voor eeuwig.
 
Zelfdiscipline is erg belangrijk om in Gods Koninkrijk nuttig te zijn. Daar is Hudson heilig van overtuigd. Heel de dag is dan ook strikt ingedeeld om geen tijd verloren te laten gaan. De beste dagindeling - zo ontdekt hij als negentienjarige jongeman - is om elke dag met een uur gebed en Bijbelstudie te beginnen!
 
       Ik adviseer je nooit de Bijbel te lezen, veel minder een ander boek, en zelfs niet te proberen een brief te schrijven of zo, zonder eerst je hart tot de Heere op te heffen dat Hij je zal leiden, verlichten en onderwijzen; dat Hij je zal bewaren voor de strikken van de boze, en in alle dingen je Zijn zegen zal geven. Probeer het maar, en je zult bemerken dat het niet tevergeefs is om op de Heere te wachten.
 
Nog steeds is hij bezig om zich voor te bereiden op het zendingswerk in China. Daarom werkt hij bij een dokter in Hull; daarom studeert hij medicijnen; en daarom overweegt hij - biddend! - om in Londen verder oogheelkunde te studeren om daardoor nog beter voorbereid te zijn voor China. Hij heeft wel geen geld, maar hij heeft een rijke God, Die heeft beloofd voor hem te zullen zorgen - is dat niet genoeg?
 
Zo komt hij eind september 1852 in Londen aan, in een vreemde stad, zonder geld en zonder baan. De winter staat voor de deur, maar hij is niet bang. Hij weet: God roept. Daarop vertrouwt hij. Zijn vader heeft aangeboden in al zijn kosten te Londen te voorzien, tegelijkertijd biedt een Londens zendingsgenootschap ook aan om voor zijn levensonderhoud te zorgen, zolang hij in het London Hospital studeert.
 
        Wat doet Hudson? Biddende om Gods leiding, slaat hij na korte bedenktijd beide aanbiedingen af. Aan zijn vader vertelt hij wat het zendingsgenootschap hem aanbiedt; en het zendingsgenootschap schrijft hij dat zijn vader heeft aangeboden voor hem te betalen. Niemand weet nu dat hij alleen in Gods handen zich overgeeft. Waarom doet hij zo? Hij voelt: Londen wordt een testschool of ik wel echt naar China kan, alleen steunende op de waarachtige beloften van God, ook en juist ten aanzien van geld en levensonderhoud...!
 
        Als mijn ongeloof alleen de moeilijkheden ziet, ziet geloof God tussen die moeilijkheden en mij!
 
Heel wat moeilijkheden doemen op, en zijn oom, bij wie hij logeert, lacht hem uit. Maar zijn neef, met wie hij het zolderkamertje deelt, en die hem in het begin ook uitlacht en die heel wat keren hem van alles en nog wat vraagt, waarop Hudson geen antwoord weet..., ziet en merkt dat hij werkelijk op God vertrouwt; en dat die God van Hudson werkelijk hem helpt. En hij komt op deze manier tot de onafwendbare conclusie dat hij zelf deze God niet kent; dat hij nog op de brede weg wandelt.
 
        Dit wordt het middel dat hij deze God leert zoeken; zoals we lezen in antwoord 86 van de Heidelbergse Catechismus: '... en dat door onze godzalige wandel onze naaste ook voor Christus gewonnen wordt'. Na enige maanden mag hij Hem leren kennen!
 
In Londen oefent Hudson geloof op God door uiterst sober te leven: bruin brood en water + wat appels, dag na dag. En veertien kilometer lopen naar en van het hospitaal, elke dag... Maar het vergaat hem als Daniël en zijn drie vrienden, die er beter uit zagen dan de anderen, hoewel zij ook min of meer op water en brood leefden, om Gods eer!
 
In de eerste tijd wordt zijn geloof tweemaal erg op de proef gesteld. Eerst doordat hij - terwijl hij al bijna geen geld heeft - ook nog eens geld uitleent, wat eerst niet wordt terugbetaald... En ten tweede doordat hij zo ziek wordt dat een arts in het ziekenhuis zegt: jij kunt geen dag meer leven! Dit is voor hem niet erg, want hij verlangt om bij zijn Heere te zijn, zo vertelt hij die (ongelovige) man; maar toch zegt hij te weten dat God nog werk voor hem heeft in China en dat hij dus niet zal sterven. En zo is het: Hudson geneest - volgens de arts omdat hij zo uiterst sober heeft geleefd...!
 
        Om op krachten te komen vertrekt hij voor een tijdje naar het ouderlijk huis in Barnsley, waar de liefdevolle zorg van zijn moeder hem verkwikt. Als hij weer in Londen is, schrijft hij haar:
 
       Niemand hoeft mij te vertellen dat u voor mij hebt gebeden. Ik ben er zeker van. Want hoewel bij tijden de hemel van koper scheen te zijn en ik me verlaten voelde, ben ik ertoe in staat gesteld om mij aan de beloften vast te klampen door het eenvoudige 'naakte geloof', zoals vader het noemt.
 
In het begin van 1853 lijkt het dat de binnenlanden van China zich openen voor het Evangelie. Dit brengt velen in Engeland ertoe om geld te geven aan de China Evangelisatie Vereniging, waarmee Hudson Taylor vanaf dat hij geroepen is, in contact staat. Zodoende schrijft de secretaris hem een brief of hij niet ten spoedigste naar China wil vertrekken. De brief ligt nog op zijn bureau te drogen, wanneer een klop op de deur klinkt: de medisch student komt binnen! En hij is er klaar voor om te vertrekken; zijn studie is zover gevorderd dat hij er in China waarschijnlijk een goed gebruik van kan maken. Maar voordat hij biddend tot een besluit komt, schrijft hij aan zijn geliefde ouders:
 
        Ik wacht op uw antwoord en vertrouw op uw gebeden. En als ik onmiddellijk ga, denkt u dat ik dan eerst thuis moet komen? Ik verlang om weer eens bij jullie te zijn, en ik weet dat jullie mij thuis wensen; maar ik denk haast dat het gemakkelijker scheiden is zonder elkaar eerst te ontmoeten.
 
        Bid voor mij, dat Hij Die heeft beloofd in al onze noden te voorzien, met me zal zijn in dit pijnlijke, maar lang verwachte moment.
 
        Wanneer we op onszelf zien - op de kleinheid van onze liefde, de onvruchtbaarheid van onze dienst en de geringe vooruitgang die we maken naar de volmaaktheid - o, hoe zielverkwikkend is het dan om ons tot Hem te keren en op Hem te staren; om onszelf opnieuw in de Fontein te dompelen 'die geopend is tegen de zonde en tegen de onreinheid'; om ons te binnen te brengen dat we zijn 'aangenomen in de Geliefde', 'Die van God voor ons is gemaakt Wijsheid en Gerechtigheid en Heiligmaking en Verlossing'. O, de volheid van Christus - de volheid van Christus!
 
 
               Zielen vangen
 
Vlak voordat Hudson Taylor naar China zal vertrekken, moet hij dagelijks van iemand de wegrottende voet verbinden. De ziekte vreet onmerkbaar voort, en binnenkort moet de man eraan sterven.
 
        Toen ik zo dagelijks bij hem kwam, werd zijn ziel mijn zorg. Hij woonde in bij Christenen die mij waarschuwden dat hij een verklaarde godloochenaar en overtuigde atheďst was, die ook nog eens bitter vijandig was tegenover elk godsdienstig woord. Hij stuurde zulke mensen zonder pardon de kamer uit.
 
Toen een kerkelijk werker hem eens bezocht, spuugde hij hem in zijn gezicht; en hij kon zelfs wel handtastelijk worden. Kortom: een hopeloos geval. Maar Hudson weet:
 
       Met God zijn alle dingen mogelijk; en: geen enkele bekering vindt ooit plaats dan alleen door de almachtige kracht van de Heilige Geest. Absoluut nodig voor elke Christen-werker is dan ook dat hij God kent als een gebedverhorend God, machtig om te zaligen.
 
Elke keer voordat hij naar de patiënt gaat, bidt hij ernstig. De eerste dagen zegt hij geen woord over God, maar probeert zo goed als hij kan, de pijn aan de voet te verlichten. Hier is de man erg dankbaar voor. Na een paar dagen probeert Hudson gebruik te maken van zijn dankbare stemming en met een bevend hart vertelt hij hem waarom hij dit werk doet - namelijk om als zendeling in China te gaan werken; en ook zegt hij iets over Gods barmhartigheid in Christus. Met de uiterste inspanning, zo ziet hij, houdt de man zich in, sluit zijn lippen en draait zich om naar de muur.
 
        Ik kon de arme man niet uit mijn gedachten krijgen en dagelijks worstelde ik dikwijls met God om hem door Zijn Geest te redden van het verderf.
 
        Elke keer na zijn voet te hebben verbonden, zei ik een paar woorden, met de hoop dat de Heere het zou zegenen. Steeds keerde hij mij zijn rug toe, keek boos, maar gaf geen weerwoord.
 
        Na enige tijd zonk mijn hart mij in de schoenen: misschien maakten mijn woorden hem alleen maar harder, en vermeerderden ze zijn schuld. Op een dag, nadat ik de stomp van zijn voet had verbonden en mijn handen had gewassen, ging ik niet, zoals mijn gewoonte was, naar zijn bed om kort met hem te spreken, maar ik ging naar de deur, waar ik een paar momenten aarzelend wachtte, met de gedachte: "Efraďm is overgegeven aan afgoden, laat hem gaan." Ik keek naar de man en zag dat hij verrast was, omdat het de eerste keer was dat ik niet probeerde iets te zeggen over mijn Meester. Ik kon het niet langer verdragen en barstte in tranen uit. Ik liep naar zijn bed en zei: mijn vriend, hetzij u het horen wilt of het laten wilt, maar ik moet mijn ziel bevrijden.
 
        En ik ging voort met hem ernstig en met veel tranen te vertellen hoe sterk ik wenste dat hij mij zou toestaan met hem te bidden.
 
        Tot mijn onuitsprekelijke vreugde, keerde hij zich niet af, maar zei: als het u oplucht, doe het dan maar.
 
        Ik viel op mijn knieën en stortte mijn hele hart voor God uit; en ik geloof dat de Heere toen een verandering in zijn ziel werkte.
 
Na die dag mag Hudson steeds met hem bidden en niet veel later aanvaardt de godloochenaar heel bewust en beslist Christus als zijn Zaligmaker. Wat een vreugde! De man vertelt dan dat hij al in geen veertig jaren een kerk van binnen heeft gezien; zelfs niet toen zijn vrouw werd begraven... En nu te mogen geloven dat deze zwarte ziel door het bloed en de Geest van Christus is gereinigd, geheiligd en gerechtvaardigd!!
 
Deze gebeurtenis is voor Hudson Taylor in China dikwijls een bemoediging, wanneer hij in hopeloze omstandigheden komt. Het bekrachtigt hem om het Woord te blijven preken, of mensen het willen horen of niet.
 
De nu zo gelukkige man leeft nog enige maanden na deze indrukwekkende verandering en nooit wordt hij moe om van Gods genade getuigenis af te leggen.
 
        Ik heb sinds deze tijd, in verband met dit geval en met Gods werk in het algemeen, dikwijls gedacht aan de woorden van Psalm 126 vers 6: "Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven."
 
        Wie weet, als er meer was van die intense bewogenheid met zielen, die tot tranen leidt..., zouden we niet vaker de goede gevolgen zien, die we begeren? Soms zou het kunnen zijn dat - terwijl we klagen over de hardheid van de harten van hen van wie we het eeuwig welzijn zoeken - de hardheid van onze eigen harten en de zwakke bevatting van de ontzagwekkende werkelijkheid van de eeuwige dingen, de ware oorzaak zijn van ons gebrek aan succes.
 
 
       Reis naar China
 
Eindelijk breekt nu de tijd aan dat Hudson Taylor op 21-jarige leeftijd naar China zal vertrekken! Wat heeft hij hier lang naar uit gekeken! Nadat hij thuis nog van familie en vrienden afscheid heeft genomen, vertrekt hij op 19 september 1853 met het schip de 'Dumfries'. Zijn moeder is bij het afscheid. Samen knielen ze in zijn hut in het achterschip nog eenmaal neer. Samen bidden ze en zingen ze. Zij houdt zich goed voor haar jongen, maar wanneer het schip de haven uitvaart, schreeuwt ze het één moment uit van pijn en smart: ze verwacht niet haar zoon ooit terug te zien... Het snijdt als een mes door Hudsons hart:
 
        Nooit tevoren had ik zo veel begrepen van wat het betekende: "Alzo lief heeft God de wereld gehad." En ik ben er tamelijk zeker van dat mijn lieve moeder op dat moment, door deze ervaring, meer leerde van Gods liefde tot verlorenen dan in heel haar leven daarvoor.
 
De reis is niet echt voorspoedig te noemen. Nog maar nauwelijks bij Liverpool buitengaats, steekt er zo'n zware storm op, dat het schip twaalf dagen lang heen en weer gebeukt wordt in het Ierse Kanaal. Het lijkt erop dat de grote tegenstander alles op alles zet om de jonge zendeling uit China vandaan te houden.
 
Na ruim een week in deze storm te zijn, wordt de situatie zo kritiek dat het schip op de rotsen dreigt te vergaan. Nooit heeft de kapitein de zee zo onstuimig gezien. Hij zegt tegen onze zendeling: we hebben geen half uur meer te leven, hoe moet dat nu met uw roeping van de Heere om in China te gaan werken? Hudson Taylor weet: God bestuurt alles; en daarom vlucht hij in gebed tot zijn Vader. Voor de dood is hij niet bang, maar toch - China!
 
Nog geen vijf minuten later ziet de kapitein dat de wind twee graden is gedraaid en hij weet: nu kunnen we het toch nog redden! Op minder dan twee boot-lengten afstand draait het schip langs de dodelijke rotsen om uiteindelijk in open zee terecht te komen.
 
        Aan boord mag Hudson Taylor diensten houden (in totaal zestig keer in de zes maanden dat ze op zee zijn). Hier komen soms heel wat bemanningsleden, en hier legt hij eenvoudig en krachtig het Woord uit - soms zo dat bij sommige zeelui de tranen over de verweerde wangen stromen. Toch ziet hij geen blijvende vrucht. Dit leert hem om 'aan alle wateren te zaaien'.
 
        In zijn dagboek lezen we onder andere:
 
       30 oktober: Vandaag ben ik erg gezegend geworden. De Heere is mij zo dierbaar; o, dat ik Hem meer beminde!
 
        1 november: Weer heb ik een maand doorgebracht, zonder nuttig te zijn! Zo weinig tot de eer van dat glorierijke Wezen in Wie we leven en bewegen en ons bestaan hebben. Moge deze maand met meer getrouwheid in Zijn dienst en tot Zijn eer worden besteed.
 
Wanneer hij de vele eilanden van de Indische en Stille Oceaan passeert, schrijft hij:
 
        O, wat een werk voor zendelingen! Eiland na eiland, de meeste bijna onbekend, sommige dichtbevolkt; maar geen licht, geen Jezus, geen hoop, geen zaligheid! Mijn hart schreeuwt: hoe kan het toch dat Christenen gemakzuchtig thuis blijven en deze zielen verloren laten gaan? Hoe kan het toch dat geloof niet langer de kracht heeft om tot opoffering te dringen om Hem, Die Zijn leven gaf tot verlossing van de wereld?
 
        Denken we soms dat wij vrij zijn van de verantwoordelijkheid om het duidelijke bevel te gehoorzamen: "Ga heen in de hele wereld en predik het Evangelie aan elk schepsel"? O, dat ik erheen kon! O, dat ik duizend tongen had om in elk land de rijkdommen te verkondigen van Gods genade! O, wat zou ik er niet voor willen geven om in staat te zijn hen te vertellen van de liefde van de Zaligmaker! Heere, verwek toch arbeiders, en stoot hen uit in Uw oogst!
 
Ook in de Indische tropen is de reis niet zonder levensgevaar. Ze drijven wekenlang met op de dag bijna geen zuchtje wind - het is nog de tijd van de zeilschepen! Ten noorden van Nieuw Guinea verzeilen ze langzamerhand gevaarlijk dicht in de buurt van mes-scherpe koraalriffen. Wat ze ook proberen - onder andere om met een roeiboot het schip de goede kant op te roeien -: niets helpt.
 
Nadat ze een poosje zwijgend aan dek hebben gestaan, zegt de kapitein moedeloos tegen Hudson Taylor, de enige passagier aan boord: we hebben alles gedaan wat we kunnen, en nu moeten we het maar afwachten. Opeens schiet er een gedachte door Hudsons hoofd: gezamenlijk gebed! Hij stelt de kapitein voor dat de vier Christenen aan boord de Heere zullen smeken dat Hij hen nú een briesje stuurt, en niet pas wanneer de zon ondergaat. Dat briesje kan hen van de dreigende schipbreuk redden. Maar midden op de dag een briesje? Dat gebeurt nooit... Hudson Taylor weet: het is voor God net zo gemakkelijk om nú die wind te geven als bij zonsondergang... De kapitein gaat met het voorstel akkoord. Zo gaan ze elk naar zijn hut:
 
        Ik had het onder het bidden erg goed en was er zo vast van overtuigd dat ons gebed verhoord was, dat ik niet verder kon bidden. Daarom ging ik weer naar dek. De eerste officier, die dienst had, was een erg goddeloze man. Ik ging naar hem toe en vroeg hem om de zeilen klaar te maken.
 
        Hij vroeg: waar zou dat goed voor zijn?
       
        Ik vertelde hem dat we God om wind hadden gebeden en dat deze direct zou komen. En ik zei hem dat we zo dichtbij de koraalrif waren, dat er geen minuut meer te verliezen was.
 
        Hij keek bijzonder ongelovig en verachtelijk, en zei met een vloek dat hij eerder de wind zou zíen dan hóren. Maar terwijl hij sprak, lette ik op zijn ogen en volgde zijn blik naar het mastvaantje; en daar - werkelijk! - begon een hoekje van de wimpel te bewegen in de opkomende bries.
 
        Ziet u niet, dat er wind komt? zei ik; kijk naar het vaantje! Hijs het zeil en laat ons ervan profiteren! Nog geloofde de stuurman het niet, maar toch liet hij ogenblikkelijk de zeilen klaar maken en binnen een minuut blies het windje ons de goede richting op en niet lang daarna waren we buiten gevaar.
 
        Zo bemoedigde God mij, eer we op de kust van China landden, om allerhande noden in het gebed tot Hem te brengen en van Hem te verwachten dat Hij de Naam van de Heere Jezus zou verheerlijken en de nodige hulp zou geven!
 
 
In China
 
Op 1 maart van het jaar 1854 komt Hudson Taylor in China aan, in Sjanghai. Na de landing komen er direct heel veel problemen op hem af. De stad Sjanghai is door rebellen in bezit genomen. Het Chinese keizerlijke leger van vijftigduizend soldaten ligt rondom de stad. Veilig wonen kan hij alleen in een klein gebied buiten de stad dat in Europese handen is. Hudson Taylor denkt dat hij misschien wat verder kan komen door de drie belangrijke brieven van aanbeveling die hij heeft meegekregen. Maar wanneer hij op zoek gaat naar de eerste man voor wie hij een brief heeft, die hem kan helpen, komt hij erachter dat deze juist twee maanden geleden is gestorven...
 
Welnu, hij heeft een tweede aanbevelingsbrief... Maar de man aan wie deze is gericht, heeft net het land verlaten en is naar Amerika gegaan...
 
De derde brief, waarvan Hudson Taylor het minste verwacht, blijkt de brief te zijn, waardoor hij geholpen wordt: hij krijgt onderdak bij dominee Medhurst, die ook voor een leraar Chinees zorgt.
 
Meer dan eens gebeurt het dat Hudson Taylor bijna doodgeschoten wordt door een verdwaalde kogel van het leger rondom Sjanghai. Steeds wordt hij bewaard. Door de oorlogsomstandigheden kan hij niet het land in om het Woord te brengen. Daarbij kan hij amper één zin in het Chinees zeggen, zodat tot zijn grote verdriet zijn mond een lange tijd gesloten is. En dat, terwijl hij zo heel, heel erg graag over zijn Borg en Zaligmaker spreekt, in het bijzonder tot de Chinezen, voor wie hij immers alles over had en nog heeft, omdat God zo'n brandende liefde in zijn hart legde en blijft onderhouden. IJverig studeert hij dagelijks vele uren op de zo moeilijke taal; zo veel, dat het bidden en Bijbel lezen erbij inschiet... Het maakt hem meer en meer neerslachtig. Maar het hoort allemaal bij zijn leerschool, zo ziet hij achteraf.
 
Na een paar maanden verneemt hij dat een zendingsarts met zijn gezin op weg is naar Sjanghai - en of hij maar voor onderdak wil zorgen! En dit terwijl er geen woonruimte te huur of te koop is, en hij zelf maar een tijdelijk onderkomen heeft bij zendelingen van een ander kerkgenootschap, bij wie hij zich toch niet echt thuis voelt...
 
       Ik zou er alles voor over hebben om een vriend te hebben met wie ik echt van hart tot hart kon spreken. Mijn positie is zo moeilijk, dat - als ik niet vaste beloften had van Goddelijke leiding - ik niet zou weten wat ik moest doen.
 
        Hij gaat op zoek naar woonruimte in de Chinese buurt, maar kan absoluut niets vinden:
 
        Ik heb mijn hersenen opnieuw gepijnigd om een huis te vinden, maar zonder resultaat. Nu heb ik het tot gebedszaak gemaakt en het geheel en al in de hand des Heeren gegeven; en nu voel ik vrede. Hij zal hierin en in alle andere dingen voorzien.
 
Twee dagen nadat dit is geschreven, hoort Hudson Taylor dat er een huis beschikbaar is, en binnen een maand - na zes maanden bij dominee Medhurst te hebben gelogeerd - woont hij er: buiten de Europese enclave... Van hier begint hij zendingswerk. Hij start een school, waar tien jongens en vijf meisjes onderwijs krijgen. Elke schooldag wordt begonnen en geëindigd met Bijbelles en gebed. Verder deelt hij waar nodig medicijnen uit. Elke dag wordt er een soort kerkdienst in zijn huis gehouden, waar allerlei mensen van de straat nieuwsgierig komen luisteren. En dan is er natuurlijk nog steeds de studie Chinees. Hudson Taylor is zo druk dat hij echt niet langer in bed ligt dan hoogst nodig is!
 
Het huis is krakkemikkig, zodat de sneeuw, wanneer hij 's morgens wakker wordt, op zijn bed ligt. Brandstof kan hij vanwege de oorlog amper kopen, - zelfs niet om eten te koken - en zeker niet om zijn huis ter verwarmen. Hierdoor kan hij van de kou soms zijn pen niet meer vasthouden... Niet lang daarna wordt de toestand levensgevaarlijk. Hij schrijft aan Amalia, zijn zus:
 
       ... als je hoort dat ik gedood ben of verwond, denk dan niet dat het jammer is, dat ik hier was gekomen; maar dank God dat ik een paar Bijbels en wat traktaten heb mogen verspreiden en in gebroken Chinees een paar woorden heb mogen spreken over Hem Die voor mij stierf.
 
En dan komt hier nog eens de ontzaglijke eenzaamheid bij, omdat hij werkelijk een pionier is:
 
       De grote vijand is altijd gereed met zijn dikwijls herhaalde influistering: al deze dingen zijn tegen mij! Maar o, wat een vals woord. De kou, de honger, en de slapeloze nachten vol gevaren, het gevoel van totaal verlaten en hulpeloos zijn - waren heel terecht en juist voor mij gekozen. Ze waren op tere en liefdevolle manier voor mij uitgemeten. Welke omstandigheden konden het Woord van God mij zoeter hebben gemaakt en de aanwezigheid van God zo echt, en de hulp van God zo dierbaar? Het waren werkelijk tijden van ontlediging en vernedering, maar deze ervaringen stelden me niet teleur; ze sterkten mijn voornemen om voorwaarts te gaan, wanneer God het duidelijk maakte waarheen, met Zijn waar-bewezen belofte: "Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten."
 
In een brief schrijft hij:
 
        Als ik mij 's nachts eenzaam of bang voel, denk ik aan een paar zoete beloften van Goddelijke bescherming, en maak ik er gebeden van; en zonder uitzondering bemerk ik dat ze me rustig maken en vrede geven. Ik verwaarloos de middelen niet; heel de nacht houd ik een lichtje aan en mijn zwemvest heb ik opgeblazen klaar liggen, zodat ik in een paar seconden door de gracht heen kan vluchten...
 
De toestand wordt na korte tijd zo gevaarlijk dat hij moet verhuizen. Op het zendingsterrein komt een huisje leeg. Niets te vlug, want zijn spullen zijn nog niet allemaal uit huis, of het brandt tot de grond toe af! Het is moedbenemend voor de jonge, gevoelige zendeling. Maar, nu krijgt hij een medewerker in de persoon van de nieuw-gearriveerde Schotse zendingsarts Parker. Alleen, er is door de zendingsorganisatie geen geld beschikbaar gesteld... Dit veroorzaakt heel wat ongenoegen.
 
Zijn eerste reis, ongeveer honderd kilometer per boot het binnenland van China in, vindt plaats in december van zijn eerste jaar, 1854. Hudson Taylor hoeft zelf nog niet te preken - dat kan hij ook nog niet. Zijn collega preekt en hij ondersteunt hem door gedurig te bidden! Honderden Chinese Bijbels en boekjes delen ze aan de mensen uit.
 
Maar één verlangen drijft hen: nuttig zijn. En hieruit komt het voort dat Hudson Taylor niet lang na terugkeer in deze barre winter er voort het eerst zelf op uit trekt, 25 januari 1855. Het doel is een gebied, op de grens tussen twee provincies, waar de overheid amper gezag heeft; waar nog nooit een evangelist is geweest. Wilde Hudson Taylor het gemakkelijk hebben?, dan moest hij daar niet heen... Maar hij is zich bewust van een Veilige Geleide!
 
        Van dorp tot dorp trekt hij om boeken en Bijbels uit te delen. Chinezen zijn in die dagen al hoog ontwikkeld en de meesten kunnen lezen. Waar hij maar kan, preekt hij - al is zijn kennis van de taal zeer minimaal: zijn hart brandt om het Woord te brengen en dus gaat hij uit, wetende dat Gods Woord - hoe gebrekkig ook gebracht - nooit leeg zal weerkeren! Ook deelt hij noodzakelijke medicijnen uit.
 
Bij zijn thuiskomst op 1 februari vindt hij de stad in zeer slechte omstandigheden: helemaal belegerd, afgesneden van alle hulp, zal het nog maar even duren of een vreselijk bloedbad zal plaatsvinden. Ook het zendingsterrein wordt beschoten:
 
       Zo ziet u dat we slechts veilig zijn omdat we worden beschermd door Hem Die een Schild is, zowel als een Zon voor Zijn volk.
 
Temidden van al deze verschrikkingen gaat het hart van Hudson Taylor uit naar de heidense Chinezen, van wie er miljoenen in dit grote land wonen; en zo onderneemt hij, nog in februari, een tweede reis. Deze reis duurt maar heel kort, want als ze goed en wel onder weg zijn, zien ze van een bergtop, dat Sjanghai in brand staat: het Chinese leger heeft de stad ingenomen en de rebellen worden zonder pardon afgeslacht. De zendeling keert daarom zo spoedig mogelijk terug.
 
Nadat de oorlog is afgelopen, openen er zich heel wat mogelijkheden om het Woord te brengen. En daarom gaat hij, met dokter Parker, in maart op een volgende reis.
 
Op deze reis doen ze een totaal andere ervaring op dan voorheen. Totnogtoe krioelde het van de mensen om hen heen, maar wanneer ze nu in een stad aankomen, zien ze alle mensen zo snel mogelijk een veilig heenkomen zoeken. Ze zijn zeer waarschijnlijk de eerste niet-Chinese bezoekers in deze stad... Daarom proberen ze vertrouwen te winnen door medicijnen te verstrekken. Dit heeft als resultaat dat er de volgende dag honderden bij hun boot komen om geholpen te worden; en dat aan de beide mannen wordt gevraagd om ernstige zieke mensen in hun huizen te bezoeken. De waarde van een medicijnen-kist blijkt ook de rest van deze reis; wat erg bemoedigend is vooral voor dokter Parker. Hij schrijft: 'Nooit heb ik zulke mogelijkheden gezien of mij kunnen indenken om het Woord des Levens te geven aan hen die zo geďnteresseerd schijnen te zijn.' Zo komt Hudson Taylor meer en meer tot het plan om een zendingsziekenhuisje te beginnen, om mensen te helpen én vooral om zo mensen bij het Woord te brengen.
 
        De lente komt eraan, de beste tijd om veel werk te verzetten, aangezien de winters ontzettend koud zijn en de zomers onvoorstelbaar warm. Daarom is Hudson Taylor nog maar amper thuis of hij maakt plannen voor een volgende reis, nu naar een eiland van honderd kilometer lang bij dertig breed juist voor de Chinese kust, waar een miljoen Chinezen wonen, die nog nooit het Evangelie hebben gehoord. Op hun reis bezoeken ze ook de hoogste bestuurder van het eiland, die hen welwillend aanhoort en toestemming geeft om Bijbels en andere boeken en traktaten te verspreiden.
 
Wanneer Hudson Taylor een poosje later - hij is inmiddels weer op het vaste land van China - op een prachtige dag met zijn collega een berg beklimt waarop een grote afgodstempel staat, en hij de vlakte overziet die zo dichtbevolkt is, wordt zijn hart overgebogen om niet in de havensteden te blijven, maar de binnenlanden in te trekken, waar de Naam van de Heere Jezus nog nooit genoemd is, zoals ook Paulus begeerde (Romeinen 15 vers 21): "... ik ben zeer begerig geweest om het Evangelie te verkondigen, niet waar Christus genoemd was; ... zoals geschreven is: aan wie over Hem niet was geboodschapt, die zullen het zien; en die het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan."
 
Wanneer zij de berg weer afdalen en langs een afgodsbeeld komen, vraagt een priester hem ervoor te buigen en wat wierook te branden. Dat natuurlijk nooit! In plaats van voor de stoel te knielen, klimt Hudson Taylor er op en legt hij de feestende scharen uit
 
        de dwaasheid en zonde van deze afgodendienst, en de liefde van God in Christus, die de kennis te boven gaat.
 
        Ik geloof dat we erg werden bijgestaan van Boven, en dat we door de Voorzienigheid hierheen waren geleid om deze scharen te bereiken die nooit de dierbare waarheden van het Evangelie hadden gehoord. Zij luisterden erg geduldig naar ons, met opmerkelijke aandacht.
 
De volgende dag gaan ze naar een stad die ze de dag tevoren in de verte hebben zien liggen. En dan ontvangen ze een behandeling vol geweld, zoals ze nog niet hebben meegemaakt. Ze waren er voor gewaarschuwd, maar van Hudson Taylor en zijn metgezel zijn de harten vast: God wil dat we gaan!
 
        Vlak bij de stad worden ze omringd door soldaten, die hen dwingen naar hun bevelhebber te gaan. Te midden van alle gevaren die op dat moment hen omringen, prediken zij de weg der zaligheid, zowel tot nieuwsgierige omstanders als tot bedreigende en kwellende soldaten. Het lukt Hudson Taylor eindelijk om een rode kaart met zijn naam erop in het Chinees uit zijn zak te halen. Als de wrede soldaten dit zien, bedaren ze en worden de zendelingen naar de hoogste ambtenaar van de stad gebracht. Tot hun verrassing worden ze door hem vriendelijk ontvangen. Aan hem mogen ze zelfs een paar boekjes en het Nieuwe Testament overhandigen. Ze krijgen ook gelegenheid om in de stad traktaten uit te delen en worden onder vriendelijke begeleiding uit de stad geleid:
 
        Vroeg in de avond kwamen we veilig bij de boot aan, oprecht dankbaar jegens onze hemelse Vader voor Zijn gunstrijke bescherming en hulp.
 
Zo leert Hudson Taylor dat de weg van een zendeling is: liefhebben, lijden, en dan nog meer liefhebben! Zo alleen kan Gods werk worden gedaan:
 
        Ik hoop over een paar dagen weer het binnenland in te gaan. Gods Woord MOET voortgaan. En wij moeten ons niet laten tegenhouden door zulke kleine hindernissen om het Woord te zaaien. We ervaren heel wat beproevingen; en de satan laat hen die zijn terrein aanvallen, niet gemakkelijk gaan. Bid dat we mogen worden bewaard voor geestelijke en lichamelijke schade, en dat die ene intense begeerte van onze harten ons wordt geschonken: om nuttig te worden gemaakt.
 
In mei gaat hij weer op reis, nu helemaal alleen. 25 dagen is hij op reis, waarbij hij ongeveer achthonderd kilometer aflegt en in 58 steden het Evangelie verkondigt, waarvan 51 nooit door een protestantse zendeling waren bezocht. De gevaren zijn groot, maar hij mag alles in handen geven van Hem Die er het beste mee om kan gaan! In het bewustzijn daarvan kan hij kalm zijn en zonder zorg.
 
Op deze reis komt hij er achter dat in het binnenland vele Chinezen niet kunnen lezen, zodat prediking en persoonlijke getuigenis belangrijker zijn dan het verspreiden van Bijbels en boeken. Tijdens deze reis voelt hij hoe klein hij is, hoe weinig hij kan doen en hoe groot het arbeidsveld is; het maakt hem neerslachtig:
 
               Alleen maar hen te bezoeken, wat Bijbelgedeelten uit te delen, en een paar keer te preken, om vervolgens naar de volgende stad te gaan..., lijkt er bijna op dat we niets voor het volk doen. En toch, tenzij wij deze koers volgen, hoe moeten anderen die verderop wonen, ooit het Evangelie horen? Het is het Woord van God dat we achterlaten, levend zaad dat niet onvruchtbaar kan zijn, want Hij van Wie het komt, heeft gezegd: "Mijn Woord zal niet leeg tot Mij terugkeren, maar het zal volbrengen wat Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in datgene waartoe Ik het zend."
 
Daarom houdt hij vol: hij blijft overal preken en overal Bijbels uitdelen.
 
Wanneer hij weer thuis komt, hoort hij dat het huis waar hij tijdelijk mocht verblijven, voor andere zendelingen nodig is. Hij gaat op zoek naar een huis en pas de laatste avond - nadat hij de moed geheel heeft opgegeven - wordt hem in het Chinese deel van Sjanghai een huis aangeboden...: "'s mensen verlegenheid is Gods gelegenheid."
 
In augustus neemt hij de volgende grote stap, na lang bidden: hij gaat leven als een Chinees, compleet met Chinese kleding, haardracht en eetgewoonten...; wat in het begin niet echt meevalt. Maar het moet, want hij merkt meer en meer dat zijn buitenlandse / westerse kleding veel Chinezen in het binnenland tegenhoudt om naar zijn prediking te luisteren. Zo komt hij er toe om vanaf dan Chinese kleding te dragen - een heel nieuwe ontwikkeling in het zendingswerk. Hierin wordt hij dan ook door zijn eigen landgenoten tegengewerkt.
 
Hudson Taylor wordt steeds weer gewaar dat het pad van een zendeling, en zeker van een pionier niet gemakkelijk is. Maar hij leert in deze pijnlijke weg vol beproevingen dat hij reden heeft God er hartelijk voor te danken dat die moeilijkheden niet worden weggenomen... Op hem is door genade NIET van toepassing, wat Jeremia over Moab moet zeggen, namelijk dat Moab niet van vat in vat ontledigd is geworden; en daarom in valse rust verkeert. Hudson Taylor is in deze maanden heel wat keren leeggemaakt...; en dit is nodig - zo ziet hij later - om hem geschikt te maken om de stichter te worden van een nieuwe manier van zending.
 
Wanneer hij na een paar vergeefse pogingen om zich meer landinwaarts te vestigen moedeloos terugkomt in Sjanghai, mag hij het daar tot zijn geestelijke versterking en verheuging meemaken dat zijn Chinese hulp vraagt om gedoopt te mogen worden:
 
                Vanmorgen werd mijn hart verblijd door de vraag van Kuei-hua, om gedoopt te mogen worden. Een poosje geleden heeft de Heere een duidelijke verandering in hem bewerkt, maar niet eerder dan vandaag vroeg hij om als lid van de kerk te worden toegelaten. Ik kan u niet vertellen hoe blij ik daarmee was. Als ene ziel meer waard is dan een hele wereld, Moeder, word ik dan niet overvloedig 'uitbetaald'? En u ook?
 
Ook een smid wordt door Taylors gesprekken zo geraakt dat hij op zondag zijn werkplaats sluit...! Wanneer Hudson Taylor door de Britse overheid gedwongen wordt te vertrekken uit het dorpje van de smid, voelt hij zich onuitsprekelijk bedroefd; en het afscheid is hartbrekend. De smid zegt onder andere: 'Mijn hart is werkelijk verdrietig, nu ik niet langer dagelijks uw bijeenkomsten kan bijwonen. Ik weet nog zo heel weinig. En wat ik lees, begrijp ik lang niet allemaal. Maar toch dank ik God dat u hier bent gekomen. Mijn zonden drukten me zo zwaar, maar nu zijn ze allemaal op Jezus gelegd, en geeft Hij mij dagelijks vreugde en vrede.'
 
Hudson Taylor weet: God regeert alles en Hij vergist Zich niet: door deze omstandigheden mag hij William Burns ontmoeten - de man die door God ervoor was gebruikt dat in de gemeente van Robert Murray M'Cheyne in Schotland een geestelijke opwekking mocht plaatsvinden.
 
Van deze Schotse prediker geldt: 'Zijn hele leven was letterlijk een leven van gebed; en zijn hele predikdienst een gedurige strijd, gevochten aan de genadetroon.'
 
William Burns wordt verwaardigd - ook temidden van zoveel duivelse invloeden van heidendom - zich te bewaren in de liefde van God (zie de brief van Judas, vers 21). Hij is erg vredelievend, maar zijn getrouwheid in het berispen van de zonden is onbuigzaam; en nooit houdt hij zijn mond om te getuigen tegen alle onrecht. Sterke mannen trekken bleek weg en beven voor hem, onder een overweldigend gevoel van de Goddelijke aanwezigheid, wanneer hij de zonde op een ontzaglijke manier aan de kaak stelt. Eens schrikt hij er niet voor terug om op het toneel van een Chinees theater te klimmen in de aanwezigheid van duizenden toeschouwers; en hij dwingt het onzedelijke toneelspel, terwijl het in volle gang is, te stoppen; terwijl hij onder de open hemel de toeschouwers oproept om berouw te hebben van hun ongerechtigheden en zich te bekeren tot de levende God!
 
        Maar voor zichzelf is hij het strengste! Hij hunkert naar persoonlijke heiligheid omdat hij weet dat deze een wezenlijke vereiste is voor een zegenrijke ambtsbediening. En hij voelt zich zo geheel en al onwaardig om zijn Heere Die hij liefheeft, te vertegenwoordigen.
 
Je begrijpt dat Hudson Taylor over deze vriendschap kan schrijven:
 
       Deze gelukkige maanden waren voor mij een onuitsprekelijke vreugde en voorrecht. Zijn liefde voor het Woord was een vermaak, en zijn heilige, eerbiedige leven en onafgebroken omgang met God zorgden ervoor dat de omgang met hem de diepste begeerten van mijn ziel verzadigden.
 
        Hij had een bijzondere visie op zendingswerk als het belangrijkste werk voor de kerk(!), dat vooral ook door gewone gemeenteleden moet worden gedaan. Deze visie bleek achteraf erg vruchtbaar te zijn voor heel de China Inland Mission.
 
Samen trekken ze er op uit, van 's morgen vroeg tot 's avonds laat. Om de beurt prediken ze, en spreken ze met de mensen, terwijl ze veel boekjes en Bijbels verspreiden. Menigmaal in plaatsen waar nooit eerder een buitenlander is geweest...
 
Burns schrijft: 'We hebben een erg groot arbeidsveld in deze streken. De mensen luisteren met aandacht, maar we hebben de kracht van Boven nodig om te overtuigen en te bekeren. Is er nog een geest van gebed voor ons onder Gods volk in Kilsyth / Schotland?'
 
Bijzondere uitreddingen zijn er, bijzondere leidingen. Eigenlijk is heel het leven van Hudson Taylor er vol van. Steeds mag alles ertoe dienen om het Woord bekend te maken. Een weg van gedurig afhankelijk zijn van Gods hulp en licht, om te weten waarheen ze moeten gaan in dit immens grote land dat in die eeuw - op de handelssteden aan de kust na - nog geheel gesloten is voor buitenlanders en voor westerse invloeden en vooral: voor het Woord van God. De Heere opent echter steeds weer nieuwe deuren, hoewel Hij soms andere sluit. Hudson Taylor is er op gespitst om nauwkeurig acht te geven op Gods leiding in de voorzienigheid.
 
 
                Liefde voor zijn zusje
 
Hoewel Hudson Taylor genoeg aan zijn hoofd heeft in het land waar hij woont, en met het werk dat hij doet, is hij als oudste broer toch ook vol meeleven met zijn jongste zusje, dat in 1856 net van school komt. Hij wijst haar op het ene nodige! Ook waarschuwt hij haar voor gevaren:
 
        Er is één ding waartegen ik je in het bijzonder wil waarschuwen, één van de grote vloeken, geloof ik, van onze tijd: de praktijk van het romannetjes lezen. Als jij je geest en ziel op waarde schat, vermijd het dan zoals je een gevaarlijke slang zou vermijden. Ik kan je niet vertellen wat ik er voor over zou hebben als ik sommige romans die ik heb gelezen, kon vergeten, en hun invloed uit mijn geheugen kon wissen. Vast geloof ik - hoewel sommigen het zullen ontkennen - dat geen Christen ooit zonder schade romans heeft gelezen of zal lezen; erg grote schade zelfs wanneer je een vermaak krijgt in deze gewoonte. Het is als drugsverslaving, het veroorzaakt dat je er meer naar verlangt. Betere boeken worden ongelezen gelaten, en niemand kan het kwaad berekenen dat eruit voortkomt. Weinigen, geloof ik, kunnen eerlijk Gods zegen vragen op het lezen van een roman, en weinigen zullen durven beweren dat zij ze lazen tot eer van God. De enige veiligheid ligt hierin dat je ze ontwijkt als één van satans meest gemene listen...
 
        Mijn commentaar: wat zou Hudson Taylor dan niet hebben geschreven over televisie, computerspelletjes en video's...?
 
 
        Medicijnen
 
De hoogste bestuurder van Swatow, de stad waar Burns en Taylor hun werkterrein hebben gevonden, wordt ziek. Chinese dokters kunnen niets meer doen. Hij hoort dat een van de buitenlanders dokter is en hij laat hem komen. God zegent de geneesmiddelen en de 'burgemeester' wordt weer beter. Opnieuw wordt duidelijk hoe belangrijk medicijnen zijn voor het zendingswerk. Een kamer huren om te preken is onmogelijk. Niemand vertrouwt het: er zal wel wat achter zitten, immers wie geeft nou geld uit voor een kamer om er te 'praten'? Maar om medicijnen te verstrekken, ja, dat kunnen de Chinezen begrijpen. En zo wordt het plan geboren om via medische hulp zendingswerk te vestigen in deze criminele havenstad. Om die reden vertrekt Hudson Taylor naar Sjanghai om zijn medicijnen en medische apparatuur te halen, met de bedoeling terug te keren en samen met William Burns het zendingswerk via medische zorg verder voort te zetten...
 
Wanneer hij in Sjanghai aankomt, bemerkt hij dat al zijn medicijnen en medische apparatuur zijn verbrand. Hij is nu meer geneigd te denken dat alle dingen hem tegen zijn dan - wat Paulus ons in Romeinen 8 vers 28 leert - dat alle dingen moeten meewerken ten goede voor degenen die God liefhebben. Hij schrijft:
 
       Ik had toen nog niet geleerd om God te zien als de Ene Grote Omstandigheid, in Wie wij leven en bewegen en ons wezen hebben; en om alle mindere, uiterlijke omstandigheden te zien als noodzakelijkerwijs de meest vriendelijke, meest wijze, beste - omdat zij door Hem besloten en toegelaten waren.
 
Wat nu? Hij besluit om naar de naburige stad Ning-po te gaan, waar dokter Parker nog in het zendingsziekenhuisje werkzaam is, om te zien of hij daar wat kan kopen om in Swatow mee te beginnen. Deze omstandigheden zorgen ervoor dat Hudson Taylor en Burns elkaar nooit meer zullen ontmoeten... Wonderlijk zijn Gods wegen. Het is net zo goed Zijn voorzienige leiding wanneer een deur wordt gesloten, als wanneer er één wordt geopend.
 
Op reis naar Ning-po raakt Hudson Taylor zijn bagage kwijt. De reisomstandigheden - gedeeltelijk te voet en onder een brandende zon (het is augustus) - zijn ellendig: slapen in een soort herberg betekent op twee stoelen slapen, waarbij hij al zijn kleren aan moet houden, omdat ze anders de volgende morgen gestolen zijn, want er zijn nog elf andere reizigers in dezelfde slaapkamer... De volgende nacht, in de volgende stad, is er niemand die hem onderdak wil geven, daarom moet Hudson Taylor buiten slapen. De volgende dag moet hij tot de beschamende ontdekking komen dat het alleen maar zijn eigen schuld is: hij was vergeten om voor onderdak te bidden...
 
Vanwege stelende bedelaars kan hij heel deze nacht geen oog dicht doen, wil hij niet al zijn geld kwijtraken.
 
        Ik lag op de stenen trap voor een tempel, ik stopte mijn geld onder mijn hoofd als kussen; en ik zou gauw in slaap zijn geraakt, ondanks de kou, als ik niet iemand stilletjes naar me toe had zien sluipen. Terwijl hij dichterbij kwam, zag ik dat het een bedelaar was, die ongetwijfeld de bedoeling had mij van mijn geld te beroven. Ik bewoog me niet, maar lette goed op, en ik zag op naar mijn Vader om mij in dit gevaarlijke uur niet te verlaten. De man kwam naar me toe en stond een poosje te kijken om er zeker van te zijn dat ik sliep (het was zo donker dat hij niet zag dat ik naar hem keek) en toen begon hij heel voorzichtig mij te betasten. Heel rustig en vriendelijk zei ik tegen hem: wat wilt u? Hij zei niets, maar ging weg.
 
Griezelig, niet waar? En dit is niet het enige. Even later komen er twee anderen, die een hele tijd blijven, ondanks dat Hudson Taylor ze ernstig aanspreekt. Pas tegen het ochtendgloren valt hij in een lichte slaap.
 
Zo raakt hij al reizend zijn helpers en dragers kwijt en dus ook de weinige bezittingen die hij nog heeft. Hij zit er erg over in en doet een lange tijd zijn uiterste best om een spoor te vinden van zijn schamele bezittingen. De Heere onderwijst hem hierdoor dat hij vanuit zichzelf slecht genoeg is meer in te zitten over wat armzalige bezittingen, dan over kostbare zielen van mensen die voor een nimmereindigende eeuwigheid zijn geschapen:
 
       Ik voelde me veroordeeld dat ik daarover zo bezorgd was, terwijl ik zo onbewogen was voor de mensen om mij heen. Ik kwam als een zondaar tot de genadetroon en smeekte om het bloed van Christus, wetende dat ik in Hem was aangenomen, verzoend, gewassen en geheiligd. En, o, de liefde van Jezus, hoe groot!
 
Zo is hij (na heel wat dagen richting Ning-po te hebben gereisd) weer op de terugreis naar Sjanghai - prekend wáár hij maar kan.
 
Wanneer hij daar aankomt, wordt het duidelijk dat zijn dienaar of hulp hem heeft bestolen. Iedereen raadt Hudson Taylor aan om de politie op zijn dak te sturen, maar in de weg van ernstig gebed komt hij tot een ander standpunt. Yoh-hsi, de dief, was al een tijdje zijn dienaar, en zendeling Taylor had al die tijd ernstig zijn behoud gezocht, en om hem nu over te geven in de hand van weinig zachtzinnige politieagenten? Nee, dat kan hij niet. Hij concludeert dat de ziel van Yoh-hsi meer waard is dan zijn eigen bezittingen en dus:
 
                zond ik hem een duidelijke brief, met als inhoud dat we wisten dat hij schuldig was, en wat de gevolgen voor hemzelf waren; en dat ik had overwogen om hem in de handen van de politie te geven, maar dat ik - bedenkend het gebod van Christus om kwaad met goed te vergelden - het niet had gedaan, en dat ik niet wenste dat er een haar van zijn hoofd werd gekrenkt.
 
        Ik vertelde hem dat hij de werkelijke verliezer was en niet ik; dat ik hem graag vergaf; en ik smeekte hem ernstiger dan ooit tevoren om Gods komende toorn te ontvluchten.
 
        Als toch maar zijn geweten mocht worden geraakt en zijn ziel gered, hoe oneindig belangrijker zou dat zijn dan het herstel van alles wat ik verloor.
 
Na verloop van tijd komt deze brief - per ongeluk - in handen van George Müller van het weeshuis in Bristol, Engeland. Deze is zo blij met deze Bijbelse houding van Hudson Taylor dat hij direct geld stuurt om de geleden schade te vergoeden. Vanaf nu heeft Hudson Taylor een plaatsje in het gebed van George Müller, en zelfs wordt hij eens door God gebruikt als de belangrijkste financieel supporter van de zendingsorganisatie die Hudson Taylor zal stichten. Dit alles groeit uit zo'n kleine daad - zoals het lijkt - van trouw aan de Meester! Maar als het gaat over trouw aan God zijn er geen kleine daden...
 
Dan gaat Taylor opnieuw op reis naar dokter Parker in Ning-po om medicijnen en toebehoren voor het geplande project in Swatow. Op de dag van zijn vertrek ontvangt hij een brief uit Engeland, weken en weken tevoren al verstuurd, met daarin precies het bedrag dat de gestolen spullen waard zijn: "Eer zij roepen, zal Ik antwoorden."
 
In Ning-po mag hij een poosje tot rust komen bij zijn vrienden, hoewel hij direct alweer popelt om er op uit te gaan om het Goede Nieuws overal bekend te maken. Hij wenst wel twintig lichamen te hebben om op twintig plaatsen tegelijk de zaligmakende Naam van Jezus bekend te maken.
 
Na enige tijd mag hij terugkeren naar Sjanghai met de nodige uitrusting. Eerst was het vertrek vanuit Swatow al wat uitgesteld, vervolgens is de reis vol oponthoud, onder andere door veel tegenwind. Maar eindelijk komt hij weer in Sjanghai aan, om direct door te reizen naar William Burns, zijn dierbare vriend en broeder in Christus. Op die dag, 9 oktober 1856, wanneer alle spullen al in de boot zijn geladen, ontvangt hij een spoedbericht: William Burns is gevangen genomen, en het huis in beslag genomen. Het project is dus onmogelijk; en Hudson Taylor moet WACHTEN... Onvoorstelbaar moeilijk is deze weg voor de jonge zendeling van nog maar 24 jaar.
 
 
        Tussen Ning-po en Sjanghai
 
In plaats van naar het ver in het zuiden liggend Swatow vertrekt Hudson Taylor naar Ning-po om daar dokter Parker bij te staan. Hij mag op zolder slapen, waar deze winter de sneeuw door de kieren heen dringt en op zijn deken ligt. In deze plaats ontmoet hij bij een bevriend zendelingsgezin Maria Dyer, die daar veel komt helpen. Zij is al jaren wees, en werkt in een zendingsschooltje, waar ze 'onder de hoede' is van een oudere dame. Van haar begint hij zielsveel te houden. Maar ja, hoe kan híj een meisje vragen om met hem te trouwen? Hij heeft amper vast inkomen en is geheel en al afhankelijk van de giften die hij krijgt.
 
Je denkt misschien: maar de zendingsorganisatie dan die hem heeft uitgestuurd? Wel, in de eerste plaats weet Hudson Taylor niet of die wel meer wil betalen voor een getrouwd stel; en in de tweede plaats overweegt hij om zich van hen los te maken, omdat zij al duizenden ponden in het rood staan; terwijl het zijn vaste overtuiging is dat je geen schulden mag maken. Dus zijn probleem is: mag hij van haar wel verwachten dat ze zelfs voor het dagelijkse brood moet leven in geloof?
 
Maar vooral weegt hem zwaar dat het zijn roeping is om zo spoedig mogelijk het binnenland van China in te gaan om daar het Woord te brengen. En dat binnenland is vol gevaren en lang niet zo ontwikkeld als de havensteden, zoals Ning-po. Kan hij haar dat wel aandoen? Het kon hem (en haar) wel het leven kosten!
 
Na enige maanden moet Hudson Taylor weer terug naar Sjanghai. Wat is er aan de hand? Er is opnieuw oorlog uitgebroken tussen Engeland en China. Het gaat over opium; een drugs. China wil niet dat dit vergif wordt ingevoerd. De Engelsen willen het juist heel graag, want het levert miljoenen op. Omdat de Chinezen (terecht) blijven weigeren, verklaart Engeland China de oorlog. Vreselijk! Wat goddeloos en diep beschamend! Het gevolg is niet alleen dat het binnenland van China ontoegankelijker wordt dan ooit, maar ook dat de Chinezen in de havensteden zeer verbitterd raken op de Engelsen, waardoor de zendelingen gevaar lopen. Door Gods bijzondere zorg wordt ontdekt dat er een aanslag wordt beraamd op de buitenlanders, wanneer ze in de kerk zullen zijn. Maar in de weg van ernstig smeekgebed wordt deze aanslag verijdeld. Toch besluiten de zendelingen dat hun vrouwen en kinderen maar naar Sjanghai moeten. En wie is beter geschikt om ze daarheen te begeleiden dan Hudson Taylor, die als enige het dialect van die stad kent?
 
In Sjanghai mag hij weer tot zegen zijn: 'Toen ik u de eerste keer hoorde preken', zegt een jonge wierookmaker, 'vond ik waar ik naar verlangde.' Wanhopig als hij is, is hij bijna van plan zelfmoord te plegen. Hij probeert alle godsdiensten om vrede voor zijn hart te vinden, maar 'het deed mij geen goed', zo vertelt hij verder. 'Ik werd er niet beter van, totdat ik in de stad over Jezus hoorde. Hij past mij precies! ... Als u mij had gezegd dat ik gedoopt moest worden niet in water, maar in vuur, zou ik het met heel mijn hart hebben begeerd.'
 
Duizenden honger-vluchtelingen overspoelen in deze tijd Sjanghai. Bedelaars sterven bij de weg. De zendelingen weten zich gedrongen om ook voor die nood zorg te dragen. Het is helaas niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat, maar toch: een van de jongens die op deze manier wordt gered, wordt later een uiterst gewaardeerde helper en de eerste inlandse predikant van de China Inland Mission…
 
Terwijl hij in Sjanghai weer tot over zijn oren in het werk raakt, hoopt de jonge Hudson Taylor dat zijn liefde voor Maria zal afzwakken, aangezien hij haar niet meer ontmoet. Maar het tegenovergestelde is het geval. Dan besluit hij op raad van vrienden haar een brief te schrijven om haar te vragen. Hij krijgt een bijzonder koel en afwijzend antwoord terug. Waarom? Houdt Maria niet van hem? O ja, heel veel zelfs! Vanaf het eerste begin al; vooral omdat hij zo'n godvruchtig leven leidt en zo'n honger naar heiligheid heeft. Maar haar zogenaamde 'voogd' weigert toestemming tot verkering met zo'n 'niemand', die geen enkele opleiding heeft afgerond en in Chinese kleding loopt en de binnenlanden in wil...
 
Hudson Taylor weet hier echter niets van. In zijn hart is alleen maar verdriet. Maar juist deze moeilijke periode wordt door God in een rijke zegen veranderd.
 
        We hebben geduld nodig, en onze getrouwe God brengt ons in ervaringen die door Zijn zegen ons in die genade kunnen doen opwassen. De laatste tijd heb ik het erg moeilijk gehad, maar ik ervaar dat de belangrijkste reden is: gebrek aan gewillige onderworpenheid aan, en vertrouwend rusten op, God, mijn Kracht. O, om met mijn hele hart te verlangen dat Zijn wil geschiedt! Om Zijn eer te zoeken zonder bijbedoelingen!
 
                Alles hierbeneden is vergankelijk, mijn lieve Amalia: we weten niet wat het volgende uur zal gebeuren. Eén ding slechts verandert niet: de liefde van God.
 
Ondertussen gaat het werk gelukkig gewoon door en mag Hudson Taylor door woord én gedrag een licht verspreiden in het donker. Zijn buren hebben een opium-café. Ze willen eerst niets met hem te maken hebben, zoals je wel kunt begrijpen. Maar door middel van zijn vriendelijkheid worden zij gewonnen voor de waarheid...! En na zonsondergang zitten er op zondag regelmatig heel wat van de café-bezoekers te luisteren naar een 'preek' van zo'n uur of twee.
 
In deze tijd, mei 1857, neemt Hudson Taylor ontslag bij de Engelse zendingsorganisatie. Vanaf dat moment zijn er dus geen inkomsten meer en steunt hij op God alleen! Hij is bereid om op het meest minimale inkomen te leven en anders zelf in zijn levensonderhoud te voorzien.
 
        Dit is het begin van een nieuwe vorm van zending die nog steeds vele Amerikaanse en Engelse zendingsorganisatie tekent: er wordt geen salaris betaald en worden geen onkosten vergoed, maar de zendeling moet zelf zorgen voor onderhoud en inkomen, óf door zelf te werken, óf door de hulp van vrienden, die hem van het nodige geld voorzien. We noemen deze vorm geloofszending.
 
Het geloof van de eenzame Hudson Taylor wordt wel op de proef gesteld.
 
        Dikwijls, dikwijls faalde mijn geloof; en dan was ik beschaamd en verdrietig dat ik zo'n Vader niet vertrouwde. Maar, o!, ik leerde Hem vertrouwen. Deze beproeving zou ik niet graag hebben gemist. Hij kwam mij zo dichtbij, Hij werd zo werkelijk, zo innig aan mij verbonden.
 
        'Zij die Hem volledig vertrouwen,
        zullen bevinden dat Hij wáár is.'
 
        En ook, wanneer wij tekortschieten om Hem volledig te vertrouwen, blijft Hij toch onveranderlijk getrouw. Alleen, wat een belediging voor onze Heere om Hem niet te vertrouwen; en wat een verlies aan vrede, zegen en overwinning, wanneer we tegen de Getrouwe zondigen.
 
        Heel onverwachts hoort Hudson Taylor dat zijn geliefde evenveel van hem houdt, als hij van haar; en dat zij was gedwongen die koele, afwijzende brief te schrijven. Wat doet deze godvrezende zendeling nu? Zegt hij: wat heb ik ook met die zogenaamde voogd te maken? Nee, hij vraagt toestemming om aan de werkelijke voogd - een oom die in Engeland woont - te vragen of zij verkering mogen hebben. Vier maanden gaan er overheen voordat diens antwoord op zijn spoedigst er kan zijn - in een tijd zonder internet, e-mail, telefoon en zelfs nog zonder telegraaf. Diep is Hudson Taylor ervan overtuigd dat "Eer uw vader en uw moeder" ook in verkeringszaken geldt:
 
        Ik weet geen voorbeeld van ongehoorzaamheid aan het duidelijke gebod van gehoorzaamheid aan vader of moeder - zelfs wanneer zij zich vergissen - waar geen straf op volgde. Mijn advies is: overwin door de Heere. Hij kan een deur openen. De verantwoordelijkheid ligt in zo'n geval bij de ouders. Wanneer een zoon of dochter in alle oprechtheid kan zeggen: "Ik wacht op U, Heere, dat Gij een deur opent", dan is de zaak in Zijn handen, en Hij zal er goede zorg voor dragen.
 
Maria wordt in die maanden eens erg vertroost door de woorden: "Vertrouw op Hem, te allen tijde, o volk! Stort uw hart uit voor Zijn aangezicht. God is ons een Toevlucht."
 
Ergens in deze maanden, september - oktober 1857, gebeurt er een groot wonder. Terwijl katoenhandelaar Nyi de deur van Hudson Taylors 'kerkje' voorbij loopt, luiden ze de klok en van alle kanten gaan er mensen naar binnen. Nieuwsgierig vraagt hij wat er gaande is. Als hij hoort dat het een 'Jezus-hal' is, een plaats waar buitenlandse leraren over godsdienstzaken discussiëren, gaat ook hij naar binnen. Als vrome boeddhist is er niets waar hij meer mee bezig is dan met het probleem van zonde en straf en van de reďncarnatie van de ziel op weg naar niemand weet waarheen.
 
Een jonge buitenlander in Chinese kleding preekt uit zijn Heilige Schriften, en dit is het stukje dat hij leest: "En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden; opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderft, maar het eeuwige leven heeft. Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderft, maar het eeuwige leven heeft."
 
        Het is amper mogelijk ons in te denken, laat staan te beschrijven welke indruk zo'n boodschap, voor het eerst gehoord, op zo'n man heeft. Te zeggen dat de heer Nyi geďnteresseerd is, begint amper uit te drukken, wat in zijn gemoed omgaat. Want hij is een waarheid-zoeker. De geschiedenis van de koperen slang in de woestijn, afbeeldend het Goddelijke geneesmiddel tegen de zonde en al zijn dodelijke gevolgen; de feiten van het leven, de dood en de wederopstanding van de Heere Jezus; en wat dit alles met zijn eigen nood te maken heeft, met de kracht van de Heilige Geest - wel, het is het wonder van alle eeuwen, dat we God zij dank ook in onze tijd nog zien: "En Ik, wanneer Ik verhoogd zal zijn, zal ze allen tot Mij trekken."
 
Nyi die deze avond in het kerkje komt, is één van de grote, de ongelooflijk grote menigte "die met vreze des doods heel hun leven aan de dienstbaarheid onderworpen waren." Maar wanneer hij zit te luisteren, begint er hoop in zijn hart te gloren; het oude gaat voor altijd voorbij en hij wordt zich bewust van de Zonsopgang, die alle dingen nieuw maakt.
 
De bijeenkomst wordt beëindigd. Terwijl hij om zich heen kijkt, staat Nyi op en zegt eenvoudig en rechtstreeks: "Lang heb ik naar de waarheid gezocht, net zoals mijn voorouders hebben gedaan. Maar ik heb haar nooit gevonden. Ik heb overal gereisd en gezocht, maar zonder resultaat. Ik vond geen rust in confucianisme, boeddhisme of taoďsme. Maar nu vind ik rust in wat ik vanavond heb gehoord. Vanaf nu geloof ik in Jezus."
 
De indruk van deze verklaring is overweldigend, want Nyi is alom bekend en gerespecteerd. Maar niemand is méér onder de indruk dan de jonge zendeling...
 
Deze man is de leider van een soort hervormingsbeweging onder de boeddhisten. Kort na zijn bekering is er een bijeenkomst van deze groep, waarover hij kort tevoren nog presideerde. Hudson Taylor begeleidt hem daarheen; en daar, voor zijn vroegere mede-boeddhisten, getuigt hij van de vrede die hij in het geloof heeft. Hierdoor wordt een medewerker uit deze groep bekeerd en gedoopt.
 
Kort daarna vraagt Nyi: hoelang weten de mensen in Europa al van het Evangelie? Als hem wordt verteld dat het al honderden jaren is, roept hij vol verbazing uit: "Wat?! Is het mogelijk dat jullie al honderden jaren kennis hebben van deze blijde tijding en zijn jullie nu pas gekomen om het ons te vertellen? MIJN VADER HEEFT MEER DAN TWINTIG JAREN NAAR DE WAARHEID GEZOCHT, EN HIJ IS GESTORVEN ZONDER HAAR TE HEBBEN GEVONDEN. O, WAAROM ZIJN JULLIE NIET EERDER GEKOMEN?!"
 
        In deze maanden wordt een collega ernstig ziek: pokken. Een zeer besmettelijke ziekte, die bijna altijd dodelijk is. Wie zal hem verplegen? Hudson Taylor, ongetrouwd en met medische opleiding, is de meest aangewezen en geschikte persoon. Hij doet het graag, opdat maar niet iemand anders het gevaar hoeft te lopen besmet te worden. Na een week sterft de man.
 
Vanwege het besmettingsgevaar moeten de kleren van Hudson Taylor worden verbrand. Omdat hij altijd zijn geld zoveel mogelijk weggeeft, waar maar nodig of nuttig, kan hij geen nieuwe kleren kopen; en hij wil er niet met anderen over praten. Er blijft maar één weg over: gebed. En wat gebeurt er? Juist op die dag arriveert de doos die hij vijftien maanden geleden in Swatow was kwijtgeraakt. Hierin zijn onder andere ook al zijn kleren. God zorgt! Hij weet van de nood van Zijn kinderen, nog voor zij Hem smeken.
 
Ondertussen zit hij met spanning uit te kijken naar de brief uit Engeland van de voogd van zijn geliefde, of zij wel of niet verkering mogen hebben. Het is een dagelijks gebed in zijn hart, want hij weet uit langdurige en veelvuldige ervaring dat God harten neigt. Tijdens het wachten is hij druk aan het werk, want de Grote Opdracht van Mattheüs 28 vers 19 gaat boven alles! In deze tijd maakt hij één- en andermaal mee dat het geld opraakt. Een voorbeeld: ze geven elke morgen gratis ontbijt aan tientallen vreselijk arme Chinezen in Ning-po. Hierover schrijft hij het volgende erg onderwijzende en bemoedigende verslag:
 
       Op een zaterdagmorgen betaalden we al onze onkosten en zorgden voor de volgende dag, waarna we geen enkele dollar meer over hadden. Hoe de Heere maandag voor ons zou zorgen, wisten we niet, maar boven de schoorsteenmantel hingen twee teksten, in Chinees schrift: Ebenhaëzer en Jehovah Jireh = De HEERE zal voorzien. En Hij bewaarde er ons voor om ook maar één moment daaraan te twijfelen.
 
Op die dag komen er brieven aan; brieven die de halve wereld over zijn gereisd en die twee maanden daarvoor in Engeland zijn gepost. Door deze brieven wordt hun gebed "Geef ons heden ons dagelijks brood" beantwoord, voordat de zon ondergaat.
 
        Diezelfde dag kwam de post, een week te vroeg, aan, en we ontvingen een cheque van $ 214. En dus dankten we weer God en grepen moed. De cheque brachten we bij de bank, en hoewel er meestal een paar dagen tussen zit voordat we het geld kunnen krijgen, zei de man nu: kom maandag, en ik heb het geld klaar. Toen we maandag kwamen, had hij weliswaar niet al het geld, maar toch $ 70. En dus was alles in orde.
 
        O, het is zo zoet om te leven in directe afhankelijkheid van de Heere Die ons nooit begeeft!
 
        Op maandag kregen de armen hun ontbijt, zoals gewoonlijk, want we hadden hen niet gezegd NIET te komen, omdat we er zeker van waren dat het Gods werk was en dat Hij ervoor zou zorgen. We konden er niets aan doen dat onze ogen zich met tranen vulden, toen we zagen hoe niet alleen in onze eigen noden was voorzien, maar dat er ook tegelijk was gezorgd voor weduwen, wezen, blinden, lammen en daklozen, door de overvloeiende goedheid van Hem Die de musjes voedt.
 
Eind november komt er eindelijk antwoord van Maria's voogd. Het is positief. Opnieuw vraagt Hudson Taylor haar goed te overwegen of zij wel wil leven onder zulke omstandigheden: altijd afhankelijk van Gods gaven; en zo veel mogelijk geld besteden in de dienst des Heeren en voor het welzijn van de naasten. Haar antwoord is: 'Ben je vergeten dat ik al jong wees werd in een vreemd land en dat God al deze jaren als mijn Vader voor mij heeft gezorgd? En denk je dat ik bang ben om Hem nu te vertrouwen?'
 
Dienovereenkomstig geven de geliefden elkaar op 20 januari 1858 het jawoord. Hun geluk in deze beste van alle aardse gaven, is groot. Ze gaan op huwelijksreis, dat is ze maken een zendings- of evangelisatiereis, waarbij ze samen in vreemde plaatsen vele Bijbels en traktaten uitdelen en hij voor honderden preekt.
 
Wanneer ze weer terugkomen in Ning-po, wacht daar veel werk. Mevrouw Taylor begint een school, met de bedoeling dat mensen de Bijbel zullen kunnen lezen. Zo staat ze haar man met al haar inzet bij in het grote en heerlijke werk om aan de Chinezen het Evangelie bekend te maken. En omdat ze getrouwd zijn in de Heere, ervaren Hudson en Maria hoe getrouwd zijn het zendingswerk bevordert.
 
 
       Hudson Taylor: de stichter van de China Inland Mission.
 
Wanneer op een dag een man overboord slaat van het kleine scheepje waarop Hudson Taylor meevaart, leert hij een vreselijke les. De vorige dag nog had hij met hem gesproken. De man luisterde wel geďnteresseerd, maar verder niet. Wanneer hij hoort dat Hudson Taylor zal gaan preken, vraagt hij om met hem mee te mogen. Maar net voordat ze naar de oever zullen gaan om aan wal te komen, gebeurt het vreselijke ongeluk.
 
Op de plaats waar de man onder water verdwijnt, zijn gelukkig net vissers bezig met hun netten. Zij kunnen de drenkeling redden. Hudson Taylor roept hen om hem te helpen. Maar ze weigeren en zeggen: wij zijn bezig, het komt nu niet gelegen. Hij belooft hen geld. Ze weigeren weer, want ze willen meer geld. Hij belooft het hen te geven. En dan komen ze eindelijk, langzaam, in beweging, werpen hun netten uit en... vissen de drenkeling uit het water - maar het is te laat. Het leven is eruit!
 
        Voor mijzelf was dit ongeluk vreselijk verdrietig; en het was vol betekenis aangaande een andere werkelijkheid! Waren deze vissers niet daadwerkelijk schuldig aan de dood van deze arme Chinees? Omdat zij de middelen bij de hand hadden om hem te redden, als ze die maar hadden willen gebruiken. Zeker waren zij schuldig.
 
        Maar laten we even wachten voordat we hen veroordelen, opdat niet Eén, meer dan Nathan, antwoordt: "Gij zijt die man!" Als het al zo vreselijk goddeloos is om een lichaam niet te redden..., hoeveel zwaarder moet dan niet hij worden gestraft die een ziel verloren laat gaan, en die met Kaďn zegt: "Ben ik mijns broeders hoeder?"
 
        Laat ons denken aan en bidden - en ook werken - voor de Chinezen die nog niet het Evangelie hebben gehoord. En anders zullen we schuldig staan aan onze eigen zielen.
 
Helaas doet Engeland er heel wat aan dat voor haar eigen landgenoten-zendelingen het leven en werken onmogelijk wordt gemaakt. Meer dan eens maakt Engeland oorlog met China, wat natuurlijk een vreselijke woede-uiting oplevert bij de Chinezen jegens de buitenlanders - of dat nu handelaren zijn of zendelingen, maakt niets uit! Ook Hudson Taylor loopt gevaar. Smekend aan zijn God om bescherming, samen met zijn vrienden, wordt een bevel tot de moordaanslag op zondagmorgen tijdens een kerkdienst, door een hooggeplaatste ambtenaar herroepen... "Zijn arm is genoegzaam; onze bescherming is zeker!"
 
 
               Mijn God zal voorzien
 
Omdat Hudson Taylor geen salaris meer krijgt, en hij toch moet eten; ja: ook nog 's tientallen gehandicapten dagelijks van een warme maaltijd voorziet, heeft hij heel wat te bidden. Meer dan eens is al het geld op en is er geen eten meer in huis. Zo ook op 6 januari 1858. Toch zegt hij niet tegen de arme stakkers dat ze morgen maar niet moeten komen, omdat er niets meer is. Zou hij iets kunnen verkopen om zo aan het nodige geld te komen? Maar er is niets waardevols in huis. En geld lenen? Dat kan en mag hij niet! Hij neemt de toevlucht tot zijn God, Die altijd nog heeft voorzien. En op een wonderlijke manier komt er ook nu op tijd hulp opdagen: terwijl Hudson Taylor en zijn collega dominee Jones vasten, komt er een brief met een cheque uit Engeland binnen (die al wéken tevoren dus werd verstuurd), waardoor ze weer eten kunnen kopen.
 
In deze tijd krijgt hij de zorg op zich van een ziekenhuisje. Wanneer hij deze verantwoordelijkheid op zich krijgt, is er nog voor een maand salaris en geld voor medicijnen en voedsel. Zonder enige vorm van inkomen dagelijks patiënten behandelen en verplegen kost heel wat geld. Maar Hudson Taylor weet dat ook dit valt onder de zorg van zijn hemelse Vader. Wanneer na een maand het geld ongeveer op is, nemen de niet christen-personeelsleden ontslag, omdat ze het niet vertrouwen. Leden van de pas gevormde gemeente nemen hun plaats in, die graag vrijwilligerswerk doen om hun naasten te dienen.
 
Op een dag komt er een brief binnen uit Europa met zoveel geld - de erfenis van iemand, van wie de zoon niet rijk wil worden met het geld van zijn vader -, dat er weer genoeg is voor een paar maanden.
 
Maar groter dan deze uitreddingen is het, dat er zich onder de dagelijks komende en ook verpleegde patiënten eeuwigheidsvrucht openbaart! In de negen maanden dat Hudson bij dit ziekenhuis betrokken is, mogen er zestien Chinezen worden gedoopt.
 
 
        Terug naar Engeland
 
Het werk is teveel voor de nog jonge zendeling: zijn krachten worden gesloopt. In 1860 moet hij terug naar zijn vaderland om op krachten te komen. Het geld wordt vriendelijk geschonken, en zo vertrekt hij met zijn vrouw voor de maandenlange zeereis naar Engeland. Als hij daar aankomt, blijkt zijn gezondheid zo slecht dat hij de eerste jaren niet terug kan naar China. O, wat moeilijk voor dat vurig brandende hart… Maar God gebruikt het om de China Inland Mission te stichten (nu genoemd: Overzeese Zendingsgenootschap).
 
Dagelijks biddend met een grote landkaart van zijn geliefde China voor zich, wordt de nood van het binnenland van China meer en meer op zijn hart gebonden. Verder wordt een Chinese vertaling van de Bijbel mede door hem voor de pers gereed gemaakt. Hier leert Hudson ook dat de manier om zendelingen te rekruteren is: vurig bidden! Zo mag hij binnen korte tijd vijf nieuwe werkers in zijn plaats naar China uitzenden. Hevig wordt zijn geloof op de proef gesteld als de angst in golven over hem heen slaat: maar wat, als deze mensen nu eens niet genoeg middelen krijgen om in hun levensonderhoud te voorzien en het werk voort te zetten? God heeft hem wel steeds verzorgd, maar zal Hij ook die vijf zendelingen die hij uitstuurt, verzorgen?? O, wat een last is het ongeloof!
 
Op 25 juni 1865 overwint God het angstige, ongelovige hart van Zijn kind, en opnieuw mag hij zichzelf en heel het werk en al de werkers op God werpen: de verantwoordelijkheid ligt vanaf nu niet meer bij hem, maar bij zijn God.
 
Dan wordt de aangevochten, maar nu met vrede vervulde Hudson vrijmoedig en hij vraagt God om 24 zendelingen erbij: voor elke binnenlandse provincie twee. God geeft ze hem - en het nodige geld; en zo wordt in 1865 de China Inland Mission gesticht. Geheel en al steunend op Gods voorzienigheid alleen. Voor iemand die Gods trouwe VADERZORG nooit heeft ervaren, is dit een hachelijke onderneming, maar voor iemand als Hudson Taylor, die Gods VADERZORG ontelbaar vele malen heeft ervaren, is het heel anders. Daarom vraagt hij op zendingsavonden de luisteraars niet om geld - al maakt hij wel bekend hoeveel geld er nodig is - maar hij vraagt de nood van China te leren voelen, dat zo hun zonen en dochters, jonge mensen die vervuld zijn met de Heilige Geest, zich willen geven voor het werk!
 
        We zijn ervan overtuigd als er minder om geld werd gevraagd en er meer afhankelijkheid was van de kracht van de Heilige Geest, en wanneer er meer verdieping was van het geestelijke leven dat dan in elke tak van kerkenwerk, de ervaring van Mozes in Exodus 36 vers 6 meer onder ons zou worden gevonden: "Toen gebood Mozes dat men een stem zou laten gaan door het leger, zeggende: "Man noch vrouw make enig werk meer tot een hefoffer voor het heiligdom!" Zo werd het volk teruggehouden om meer te brengen."
 
Op 26 mei 1866 zeilt hij met zestien nieuwe zendingswerkers op het schip de Lammermuir weer naar zijn geliefde China. Hudson is zendeling voor de Chinezen, maar hij vergeet niet dat de bemanning van het schip ook op reis is naar de Rechterstoel. Daarom is het dagelijks het verenigde gebed van alle zendelingen dat de bemanning voor Christus mag worden gewonnen door hun godvruchtige levenswandel (waarbij streng wordt gewaakt tegen zowel het lezen van romannetjes, het overdadig eten en drinken als het luieren) en hun Christelijke getuigenis.
 
        Wat we nodig hebben voor dit doel is méér van Zijn genade, méér geloof, méér toewijding aan Hem, méér liefde voor zielen, opdat deze ons om Jezus' wil worden gegeven.
 
En gedurende de maandenlange zeereis verhoort de Heere hun vurig smeekgebed! Een van de matrozen vooral - op wie in het bijzonder de voorbede van het zendelingsgezelschap is gericht - was ruw en goddeloos, maar komt nu onder diepe overtuigingen:
 
        Wekenlang was hij er erg ellendig aan toe. Hij was rooms opgevoed, en er waren heel wat vooroordelen die overwonnen moesten worden. Elk middel werd aangegrepen om hem te helpen, en keer op keer kwam van degenen die met hem zouden praten, het verzoek om voor hen te bidden. Op een avond kwam meneer Sell van het dek naar beneden rennen, het was al twaalf uur, en zei dat Brunton had gevraagd in zijn hut te komen om met hem te bidden. Twee van ons waren nog op en we verenigden ons in gebed, maar die nacht vond hij de vrede niet, en het duurde nog heel wat weken...
 
        In de eerste week van augustus kwamen de zaken tot een climax en het werd gevoeld: als hij gered zou worden, dat het nu moest gebeuren. Hij was zo ellendig; het was een kwestie van leven en dood. De vijand was vastbesloten hem niet te laten gaan, en de strijd was vreselijk. In de nacht van 3 augustus eindigde zijn wacht om twaalf uur en Hudson ging met hem mee en had een lang gesprek met hem; zij die nog op waren, bleven samen bidden. Toen Hudson beneden kwam, was het nog niet in orde, en wij bleven bidden tot drie uur in de nacht. De Bijbelstudie van de volgende ochtend werd een gebedsbijeenkomst. God wist de hunkering van onze harten en nam het werk in Zijn eigen handen. Opnieuw ontmoette Hudson Brunton om middernacht in zijn hut, en terwijl hij hem Exodus 12 vers 13 uitlegde "Wanneer Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan", brak het licht door! Hij zag de weg der zaligheid; vrede en vreugde namen bezit van zijn hart, en ten slotte stortte hij zijn ziel uit voor God in lofprijzing en gebed. Hudson was zo overweldigd van blijdschap dat hij ons wakker maakte om ons het goede nieuws te vertellen, en om drie uur in de nacht dankten wij God tezamen. Het is onmogelijk de vreugde van die volgende dag te beschrijven!
 
        Van de reis rest mij nog te vertellen dat er een vijftien dagen durende storm / orkaan opstak, toen ze bijna China in zicht hadden, en dat het schip zo zwaar gehavend werd dat alle drie de masten met alle zeilen overboord sloegen, en dat het een groot wonder was dat er niemand overboord sloeg (een schip dat diezelfde storm moest doorstaan, verloor zestien van de 22 bemanningsleden ...). De duivel stelde alles in het werk om dit gezelschap godvruchtige zendingswerkers niet in China te laten landen, maar God bewaarde ze!
 
 
        Het binnenland in
 
In de havenplaatsen waren er al enige jaren zendelingen, maar in het immens grote binnenland niet. Nu zal voor het eerst systematisch zendingswerk gaan plaatsvinden onder de miljoenen Chinezen die ver naar het oosten, ver van de zee af, in blind heidendom verzonken zijn. O, de roep van al die duizenden die er wekelijks sterven zonder ooit de Naam van de Zaligmaker te hebben gehoord, klinkt al zo lang in Hudsons oren. En nu, nu is het moment aangebroken om met zijn gezelschap die onbereikten te bereiken!
 
Wonderlijk handelt de Heere: de ene keer onverwachte vrucht in heel korte tijd; daarna door een bende straatboeven verjaagd, met gevaar van hun leven. In deze eerste maanden sterft ook Hudsons oudste dochtertje, Gracie, acht jaren jong. Ze mocht door de bekeringen van zeelui op de Lammermuir vroege en diepe indrukken ontvangen van Wie God is en dat zij zalig moest worden. Zo jong als ze toen was, mocht ze de Heere Jezus leren liefhebben. Aan het einde van de eerste zomer daarna schrijft haar vader aan zijn ouders:
 
       Ik wilde dat u haar had gezien. Sinds haar bekering is ze een heel ander kind geworden. Heel haar gedrag was zachter, en aangenamer en gelukkiger.
 
Wanneer ze op een dag samen langs een afgodstempel lopen waar een man afgodsbeelden zit te maken, zegt ze ernstig: "O papa, hij weet niet van Jezus, anders zou hij dit nooit doen! Wilt u het hem niet vertellen?" Haar hand in zijn hand vertelt hij die onwetende man over de enige Zaligmaker. Gracie is er vol van. Even later vraagt hij haar: zullen we voor die man bidden? Bid jij eerst maar:
 
       Dat deed ze, en nooit had ik zo'n gebed gehoord. Ze had gezien dat die man een afgod maakte. Haar hart was vol, en ze sprak tot God voor hem. Het lieve kind ging maar door smekende dat God die arme Chinees genadig zou zijn, en dat Hij haar vader zou sterken om tot hen te preken. Nooit was ik zo bewogen door een gebed. Mijn hart werd voor de Heere neergebogen. Woorden schieten te kort om dit te beschrijven.
 
        Het is nog maar een week later wanneer ze ernstig ziek wordt:
 
        Geliefde broeder, ik weet niet hoe ik het schrijven moet. Ik schrijf vanuit de binnenkamer van de Koning der koningen. Werkelijk, dit is heilige grond. Ik probeer u een paar regels te schrijven naast de bank waarop mijn lieveling, Gracie, ligt te sterven. Geliefde broeder, ons vlees en ons hart bezwijken, maar God is de Sterkte van ons hart en ons Deel in eeuwigheid.
 
        Het was geen ijdele of verstandeloze daad, toen ik - dit land, zijn inwoners en zijn klimaat kennende - mijn vrouw en kinderen, met mezelf, op het altaar legde tot Zijn dienst. En Hij Die we zo onwaardig, met veel zwakheid en gebrek, toch in eenvoud en Goddelijke oprechtheid, zoeken en hebben gezocht te dienen, en niet zonder enige mate van goed gevolg - Hij heeft ons nu niet verlaten.
 
Nog weer een week later sterft ze...
 
 
        Niet alleen Hudson Taylor
 
Al moeten vader en moeder Taylor hun lieveling afstaan (niet aan de dood, maar aan de Heere), toch wijden ze zich daarna met niet minder liefde aan de immense taak om het bijna onmetelijk grote binnenland van China met het Evangelie te bereiken.
 
Ze zijn niet alleen, een groep trouwe en toegewijde helpers omringt hen, onder wie de Schotse hooglander Duncan. Hij heeft een honger om zielen te winnen voor Christus. Nu is zijn hart gericht op een ongelooflijk grote stad, waarvan de muren meer dan 30 kilometer lang zijn, terwijl onder die duizenden Chinezen niet ene getuige van Christus is. Deze Schot heeft niet veel opleiding of gaven, maar hij heeft wel doorzettingsvermogen, en LIEFDE. Uit de volgende brief, die hij op 17 september 1867 schrijft, kunnen we iets van zijn geestelijk leven leren kennen:
 
       Op zondag hadden we zoveel regen dat ik niet in de stad kon komen. Ik had een fijne, rustige dag, las heel wat en had tijd voor overdenking over het Woord en de onvergelijkelijke genade van de Heere Jezus. O, om altijd in een nederige, godzalige en toegewijde geest te verkeren, en rijkelijk van de Fontein der oneindige genade te betrekken, vervuld met de volheid van Hem, Die alles in allen vervult, gedurig beseffend dat Christus voor ons is gemaakt tot Wijsheid en Gerechtigheid en Heiliging en Verlossing, en dat we volmaakt zijn in Hem. Ik voel dat ik dit zo veel mis! Ik moet dikwijls met de psalmist zeggen: "Toen Gij Uw aangezicht verborg, werd ik verschrikt." Niets kan de aanwezigheid van Christus vervangen. "Wat Gij mij ook onthoudt, Heere, geef mij Uw aanwezigheid." Ik ben er zeker van dat een echte Christen alleen maar ellendig kan zijn zonder die aanwezigheid. Andere helpers schieten, zonder Hem, gauw tekort, en vertroostingen vervliegen. Al onze fonteinen zijn in Hem. Hij moet alles in allen zijn, het alles-te-boven-gaande Voorwerp van de genegenheid van onze ziel, of we kunnen zelf niet gelukkig zijn en evenmin anderen om ons heen gelukkig maken. O, dat ik verzadigd mocht worden, vervuld met Zijn volheid! Iemand die ambitieus is, mag de eerbewijzen van de wereld hebben, indien ik maar Christus heb. Hij zal genoeg zijn voor mijn ziel! Hem te horen zeggen "Ik ben uw Heil" is ons meer dan alles wat de wereld kan geven.
 
Wanneer Duncan de eerste dag in deze stad komt, ontvangt hij geen hartelijk welkom: tevergeefs zoeken ze naar nachtlogies. Direct nadat bekend werd dat er vreemdelingen in de stad zijn gearriveerd, kwam er namelijk bevel van de burgemeester dat geen enkele herbergier hen onderdak mocht verschaffen. Wanneer de avond valt, is hun vooruitzicht dan ook verre van bemoedigend. Maar het schijnt dat de priester van de klokkentoren niets heeft vernomen (hij is immers geen herbergier), en wanneer de vermoeide vreemdelingen zijn hulp zoeken, is hij niet onwillig hen te helpen. Al heeft hij geen geschikte slaapplek, hij wil ze wel in de tempel laten slapen. Die nacht heeft Duncan meer ratten rond zijn bed, dan hem lief is..., die ook nog 's alles opvreten! Elk uur slaat de grote klok en temidden van de ratten, krijgen ze weinig slaap.
 
Dit is ook zendingswerk doen anderhalve eeuw geleden.
 
Bij een timmerman vinden ze uiteindelijk onderdak, waar ze kort daarna de eerste preekplaats in deze grote stad openen. Hij ontvangt een ieder die maar met ze praten wil, en al kan hij slechts gebrekkig Chinees, hij praat zo goed hij kan en zijn Chinese helper vertaalt het verder voor hem.
 
Financieel is de situatie ook niet rooskleurig, maar Duncan weet: de Meester Die mij hierheen zond, en nu een ingang geeft bij deze mensen, zal niet falen om daarin op de een of andere manier te voorzien. Maar ondertussen moet zijn laatste dollar worden omgewisseld in Chinees geld; en dan is bijna alles op. De keukenhulp wordt bezorgd en zegt: "Maar wat moeten we doen, als het geld helemaal op is?" "Doen?", zegt Duncan rustig; "we zullen op de HEERE vertrouwen en goed doen; zo zullen we in het land wonen en waarlijk zullen we worden gevoed" (zie Psalm 37 vers 3).
 
Duncan kan gemakkelijk teruggaan naar het hoofdkwartier, maar hij weet dat hij dan zijn plek in deze stad kwijt is, en dat is hem een te hoge prijs.
 
        Dit alles schrijft hij aan Taylor, die direct iemand op pad stuurt met geld: een twaalf dagen durende "roei"-bootreis...! Op een zeker moment staat het water te laag, zodat ze vast komen te zitten. De helper verwondert er zich over dat God dit laat gebeuren, maar hij is er zeker van dat Hij hem zal helpen. Alles wordt hem duidelijk, wanneer hem wordt uitgelegd dat hij vanaf die plek over land (honderd kilometers te voet - op Chinese schoenen!) de reis met vier dagen kan bekorten...
 
Duncans geld is inmiddels op. Zijn hulp geeft hem vijf dollars. Duncan wil geen schulden maken en weigert het geld. Dan zegt de hulp: "Nee, meneer, het is een gift, een gift aan de Heere!" Het helpt maar eventjes, hoe zuinig ze ook leven; en zo komt de morgen (ook nog 's op zaterdag) dat alles op is. Wanneer Duncan uitgaat om op de straten te preken, houdt zijn hulp hem staande: "Wat moeten we nu doen?" "Doen?", was nog steeds het antwoord: "we zullen op de HEERE vertrouwen en goed doen; zo zullen we in het land wonen en waarlijk zullen we worden gevoed." Chu-meo, de hulp heeft er een zwaar hart in: hij gelooft dit Bijbelwoord wel, maar zou het nú ook waar blijken te zijn?
 
Twintig kilometer van de stad ziet Rudland, die met geld onderweg is, een ezelsjongen, die werk zoekt. Voor een paar munten wil hij de vreemdeling wel bij de zendeling in de stad brengen; en wanneer de zon daalt, en Duncan na een lange dag preken thuis komt, komt zijn hulp hem blij tegemoet: "Het geld is er, meneer Duncan: we kunnen weer eten." "Vertelde ik je vanmorgen niet dat het altijd goed is om op de levende God te vertrouwen?" Deze geschiedenis is een grote bemoediging voor de zendingsarbeiders en de inlandse Christenen.
 
        En zo kan ik doorgaan met voorbeelden aaneen te rijgen, van Gods grote en tijdige goedheid, trouw en wondere hulp. Ik kan tientallen bladzijden vullen met te verhalen hoe Hudson en zijn vrienden, die volledig op God vertrouwen, en niemand van hun nood of zorg vertellen dan alleen de Heere, steeds weer bewijzen krijgen dat Hij voor ze zorgt, dat Hij hun werk goedkeurt.
 
En dat laatste blijkt vooral als er mensen tot de zaligmakende kennis van Christus worden gebracht en vervolgens worden gedoopt. Daar is het leven van Hudson en zijn helpers vol van. Ik zal verderop nog een paar voorbeelden daarvan geven. Dat deze vreemdelingen uit West-Europa niet al te vijandig worden ontvangen en in veel plaatsen zelfs vriendelijk, heeft voor een groot gedeelte ook te maken met de praktijk om zich Chinees te kleden en te gedragen. Dit neemt de achterdocht weg. Net als de aanwezigheid van vrouwen.
 
        Wij kunnen het ons niet meer indenken, maar in heel het binnenland van China was nog nooit een Europese vrouw gezien. Een enkele man, maar dan toch geen vrouw: veel te gevaarlijk en te bezwaarlijk! Maar deze zendelingen nemen hun vrouwen mee, die onder de inlandse vrouwen heel actief werkzaam mogen zijn om het goede zaad dáár te strooien, waar geen man ooit toegang zou hebben.
 
Na een paar maanden op deze manier werkzaam te zijn geweest, schrijft Hudson:
 
        Geen grotere macht is ons toevertrouwd, dan echt meeleven dat zichzelf vereenzelvigt met hen voor wie wij proberen nuttig te zijn.
 
Toch ondervinden deze toegewijde werkers bijna niets anders dan kritiek van het thuisfront. Het wordt niet begrepen. Dit geeft veel verdriet aan vooral mevrouw Taylor. Ze schrijft:
 
        O, hoe kan iemand die de liefde van Christus kent, en om zich heen deze tastende, verloren gaande heidenen ziet, enige onderneming die hun bekering beoogt, een verspilling noemen?!
 
 
        Beproevingen en uitreddingen
 
Ondanks dat Taylor en zijn helpers zich tot het uiterste aanpassen aan de Chinese leefgewoonten, blijft de boodschap toch tegen de menselijke natuur; en satan doet dan ook alles wat hij kan om het zendingswerk te verhinderen. Dit kost de zendelingen menig bang uur, en soms worden hun bezittingen verbrand en moeten ze zelf vluchten om het vege lijf te redden. Maar hoe krachtig de tegenkanting ook is, Hudson en de zijnen houden vol: de liefde van Christus dringt hen, zoals blijkt uit een brief van mevrouw Taylor:
 
        Ik weet niet of ik je enige indruk kan geven van de gevaren waar we de laatste 48 uur zijn doorgegaan. Onze God heeft ons er door gebracht. Moge het zijn om vanaf nu nog meer tot Zijn lof en eer te leven. Een orkaan van volkswoede is over ons heen gegaan. Ik geloof dat God uit deze dingen Zijn eer zal tevoorschijn brengen; en ik hoop dat het zal strekken ter bevordering van het Evangelie.
 
Wanneer de Taylors om nieuwe zendingswerkers vragen, schrijven ze:
 
       Het is erg belangrijk dat getrouwde zendelingen dubbele zendelingen zijn. Ons werk is erg bijzonder: wij richten ons op het binnenland waar heel de maatschappij nog Chinees is. Wilt u luxe en gemak? Kom dan niet! Tenzij uw vrouw een echte zendelinge is, kom niet! Zij moet de taal beheersen, wat zeker zes maanden studie vergt. Ze zal dikwijls alleen zijn, en moet zich dan temidden van enkel Chinezen gelukkig voelen. Als deze opofferingen voor een verloren gaand China u te veel schijnen, vervoeg u dan niet bij onze zending! Dit zijn nog maar kleinigheden vergeleken bij sommige kruisen die u mogelijk zou moeten dragen.
 
        China wordt niet voor Christus gewonnen door zelf-zoekende, gemak-lievende mannen en vrouwen. Zij die niet voorbereid zijn op hard werk, zelfverloochening, en vele ontmoedigingen, zullen maar arme werkers zijn. In het kort, de mannen en vrouwen die we nodig hebben, zijn zulken die altijd Jezus, China, zielen voorop stellen in alles: het leven zelf moet tweederangs zijn, en zelfs uw geliefden moeten tweederangs zijn!
 
Een andere en veel moeilijkere beproeving is niet een tekort aan gelden, of zorgen over geliefden, maar hijzelf, de geestelijke nood die Hudson gaat beleven in zijn eigen hart: het onverzadigde verlangen van zijn hart, de inwendige strijd om in Christus te blijven, zijn eigen menigvuldige mislukkingen en teleurstellingen. Zo bitter is deze ervaring dat hij ze nooit meer is vergeten. Omgang met God is zijn grote werkelijkheid, grote noodzakelijkheid. Hij heeft er veel van genoten, en nu ook veel van het verschrikkelijke gemis ervan. "Zoals een duiker onder water zonder lucht, of een brandweerman op een brandend gebouw met een lege slang" ervaart hij zichzelf oog in oog staande met het heidendom en al de verplichtingen die op hem rusten. Te vaak is er geen contact met Christus. Zou hij alleen voor zichzelf verantwoordelijk zijn geweest, dan was het al erg genoeg, maar nu, met al de verantwoordelijkheden voor het zendingswerk, is het hem ondraaglijk. Hudson verlangt niet naar zo nu en dan een overwinning op zijn zonden, maar naar een gedurig heilig leven. Maar de werkelijke ervaring verschilt er totaal van.
 
In een brief aan zijn moeder schrijft hij:
 
        Ik moet steeds klagen dat ik op zo'n grote afstand volg en zo langzaam leer om mijn dierbare Meester na te volgen. Ik kan u niet vertellen hoezeer ik soms word gekweld door aanvechtingen. Nooit heb ik geweten hoe slecht mijn hart was. Toch weet ik dat ik God lief heb en Zijn werk lief heb, en verlang Hem alleen te dienen, in alles. En die dierbare Zaligmaker, in Wie alleen ik kan worden aangenomen, waardeer ik boven alles. Vaak word ik bestreden te denken dat iemand zo vol zonden totaal geen kind van God kan zijn; maar ik probeer het van me af te zetten en mij des te meer te verheugen in de dierbaarheid van Jezus, en in de rijkdommen van die genade, waarin ik ben aangenomen in de Geliefde. Geliefde is Hij voor God. Geliefde behoort Hij te zijn voor ons. Maar o, wat kom ik hierin weer te kort! Bid voor mij.
 
        God gaat voor een oplossing zorgen. Een vriend schrijft hem een briefje over heilig leven, omdat hijzelf ook zo veel tekort schoot. Hij schrijft dat hij onophoudelijk streefde naar het gevoel van de verborgen omgang met God, zo vaak zo ver weg...:
 
        Weet je, geliefde broeder, nu denk ik dat dit worstelen om, inspannen voor, verlangen naar, hopen op betere dagen in de toekomst, niet de ware weg is naar geluk, heiligheid of bruikbaarheid.
 
En dan verwijst hij naar een boekje "Christus is Alles":
 
        Gelovige, u treurt over uw tekortkomingen; u bemerkt dat het gehate monster, zonde, nog steeds vecht om de overhand, Het kwade ligt u bij wanneer u het goede wilt doen. Hulp is beschikbaar voor u in Christus. Zoek duidelijker te zien uw aandeel aan Hem. Zij die het diepste voelen dat zij zijn gestorven in Christus, en in Hem de straf der zonde hebben betaald, klimmen op tot de hoogste hoogten van een godzalig leven. Hij is het heiligst, die het meest van Christus in zich heeft, en het meest zich in Zijn volbrachte werk verheugt.
 
Dan vervolgt deze vriend:
 
        Mijn liefhebbende Zaligmaker Zijn wil in mij te laten werken. Blijven in Hem, niet strijden of worstelen; opzien tot Hem, Hem vertrouwend om kracht, dat Hij alle inwendige verdorvenheid onderwerpt; rustend in de liefde van een almachtige Zaligmaker, in het besef en de vreugde van een volkomen zaligheid, een zalig zijn van alle zonde.
 
        Dus niet proberen om te geloven, of ons geloof te doen groeien, maar afzien van alles en opzien tot de Getrouwe, is alles wat we behoeven; geheel en al rusten in de Geliefde, voor tijd en eeuwigheid. Dit is niets nieuws, maar ik verstond het niet.
 
Wanneer Hudson deze brief temidden van al zijn strijden, teleurstellingen en drukten krijgt, doet God een groot wonder. Wanneer hij het leest, ZIET hij het opeens: hij ziet in het geloof op tot de Heere Jezus en wanneer hij opkijkt, vloeit een ongekende vreugde in zijn ziel. Een geluk doortrilt hem dat hij nog nooit zo heeft gevoeld, een rust en overgave vervult hem, zoals hij zich niet kan herinneren. Hij vraagt niet meer om sap van de Wijnstok in de rank, maar verheugt zich dat Christus heel de Wijnstok is, compleet met de ranken en de vruchten:
 
       Laten we er daarom niet op uit zijn om iets te krijgen van Hem, maar ons erin verheugen dat wijzelf in Hem zijn - één met Hem, en dus met al Zijn volheid. Niet vragen om geloof om heilig te worden, maar ons verheugen in het feit van de volmaakte heiligheid in Christus. En laat ons bedenken dat deze heiligheid de onze is, omdat wij onlosmakelijk één zijn met Hem.
 
Deze ervaring tekent Hudson voor zijn verdere leven. Maar het is geen goedkoop "geloven dat het wel goed zit". Hij schrijft aan zijn zuster:
 
        Mijn geest was gedurende zes tot acht maanden erg beproefd. Ik voelde de noodzaak van meer heiligheid, Leven, en kracht in onze zielen, zowel persoonlijk als ook voor het zendingswerk. Ik ervaarde de ondankbaarheid, het gevaar, de zonde dat ik niet dichter bij God leefde. Ik bad, ik worstelde, ik vastte, ik matte mij af, ik maakte besluiten, ik las het Woord nauwgezetter, zocht meer tijd voor stilte en meditatie, maar alles was zonder enig nut. Elke dag, bijna elk uur drukte het besef van mijn zonden mij. Ik wist dat ik alleen maar in Christus hoefde te blijven, maar ik kon het niet. Ik begon de dag met gebed en besloot geen ogenblik mijn ogen van Hem af te halen, maar ik vergat Hem weer... Elke dag was er weer een lijst van zonden en gebreken. Te willen was er wel, maar hoe te volbrengen, wist ik niet. In plaats van sterker, werd ik zwakker, en ik had minder kracht tegen de zonde dan vroeger; en geen wonder want geloof en hoop werden erg klein. Ik haatte mijzelf, ik haatte mijn zonde, en toch kreeg ik geen kracht tegen die zonde. Ik wist dat ik een kind van God was, maar om van mijn voorrechten als een kind gebruik te maken, daartoe was ik volstrekt machteloos. Ik dacht dat praktikale heiligheid geleidelijk zou worden verkregen door ijverig de middelen der genade te gebruiken. Er was niets ter wereld wat ik zo begeerde, of zozeer nodig had. Maar in plaats van er iets van te krijgen, raakte ik het alleen maar meer kwijt, des te meer ik erom worstelde. Toen stierf mijn hoop bijna helemaal, en ik begon te denken dat God het op aarde niet gaf om de hemel des te zoeter te maken.
 
        Ik denk niet dat ik in eigen kracht streed. Ik wist wel dat ik krachteloos was; dat vertelde ik ook aan de Heere en ik vroeg Hem om mij kracht te geven; en dan meende ik dat Hij het ook zou doen. Maar als het dan weer avond was, en ik keek terug, dan waren er alleen maar zonden en mislukkingen voor God te belijden en te betreuren.
 
        Al die tijd was ik er vast van overtuigd dat in Christus alles was wat ik nodig had, maar de vraag was hoe ik het kon krijgen. Hij was waarlijk rijk, maar ik was arm; Hij sterk, maar ik zwak. Ik wist heel goed dat in de Wortel, de Stam, overvloed van sap was, maar hoe het in mijn kleine rank te krijgen, dat was de vraag. Ik zag wel dat geloof het enige was, de hand om op Zijn volheid te leggen en mij eigen te maken. Maar ik had dit geloof niet. Ik deed mijn uiterste best om het te krijgen, maar het kwam niet; ik probeerde geloof te oefenen, maar tevergeefs. Terwijl ik meer en meer de wonderheerlijke volheid van genade in Jezus zag, de volkomenheid van onze dierbare Zaligmaker, des te meer namen mijn hulpeloosheid en schuld toe. De zonden die ik deed, leken maar kleinigheden vergeleken bij de zonde van het ongeloof. Ik bad om geloof, maar het kwam niet. Wat moest ik doen?
 
En dan komt dus de brief van die vriend: rusten op Christus alleen. Hudson kan nu de last van de vele zendingsposten en zendingswerkers aan de Heere kwijt en er mag een rust in hem dalen en blijven, ongekend!
 
 
        Grote smart
 
Ook zijn vrouw mag in deze grote genade delen, en door onderwijs wordt het meer en meer onder de vrienden en helpers van Hudson verspreid. Er komt een nieuwe tijd waarin zij ongekend nauwe omgang met God mogen hebben.
 
Om jaloers op te worden!
 
In deze tijd menen vader en moeder Taylor dat hun kinderen niet in China kunnen blijven, maar dat ze terug moeten naar Engeland. Dit is een heel harde zaak, maar met een goede vriendin van mevrouw Taylor gaan ze naar Engeland terug. Kort daarna wordt er opnieuw een kindje geboren, dat helaas kort na de geboorte aan cholera sterft. En na weer een heel korte tijd sterft, op zaterdag 23 juli 1870, ook de geliefde echtgenote van Hudson Taylor aan deze vreselijke ziekte. Vlak voor haar dood vraagt haar man: "Je vindt het niet erg, hč, om af te reizen en met Jezus te zijn?" Zij antwoordt: "O nee, dat is het niet. Je weet, lieveling, dat er al tien jaar lang nooit een wolk tussen mij en mijn Zaligmaker is geweest. Ik vind het niet erg om tot Hem te gaan, maar het doet zo zeer om jou alleen te laten."
 
Nog een paar laatste woorden voor de kinderen in het verre Engeland, en zij valt in slaap, en wanneer de zon oprijst, blaast zij haar laatste adem uit. Hudson knielt naast zijn stervende vrouw neer, beveelt haar in de hoede des Heeren, en dankt God dat Hij haar aan hem heeft gegeven, en voor deze ruim twaalf jaren van gezamenlijk geluk.
 
Hudson schreef juist een maand tevoren: de dagen van dorst zijn voorbij, zoals Jezus beloofde in Johannes 6 vers 35:
 
                "Ik ben het Brood des levens; wie tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten."
 
En nu dit grote verlies! Op 4 augustus schrijft hij:
 
        Ik keek net mijn laatste brief aan u nog eens over, en mijn mening is niet veranderd, hoewel beproefd en verdiept. Uit mijn diepste innerlijk vermaak ik mij in de wetenschap dat God alles doet of weloverwogen toestaat, en dat Hij ervoor zorgt dat alle dingen medewerken ten goede voor degenen die Hem liefhebben.
 
        Hij, en alleen Hij, weet wat mijn geliefde vrouw voor mij was. Op de laatste dag van haar leven (en we hadden geen idee dat het de laatste dag zou blijken te zijn), vermaakten onze harten zich wederzijds in het nooit verouderende verhaal van elkanders liefde. En het laatste wat ze deed, met een arm om mijn nek, was te bidden om een zegen voor mij. Maar Hij zag dat het goed was om haar weg te nemen. Goed voor haar, en niet minder goed voor mij, die vanaf nu alleen moet zwoegen en lijden; en toch niet alleen, want God is dichter bij mij dan ooit. En nu moet ik al mijn zorgen en moeiten Hem vertellen, zoals ik ze voorheen aan mijn dierbare Maria vertelde: te wandelen een beetje minder bij gevoel en zicht, een beetje meer bij geloof!
 
        En nu, dierbare broeder, wat zal ik zeggen van des Heeren behandeling van mij? Ik weet het niet! Mijn hart is overweldigd met dankzegging en lofprijzing.
 
Het werk gaat door. Zelfs inlandse predikers mogen opstaan en onder hun landgenoten zegenrijk arbeiden. Op de zendingsscholen wordt veel bijbelles gegeven: sommige jongens leren bijna het hele Nieuwe Testament uit hun hoofd... Spanningen zijn er wel, zelfs dreiging van oorlog. Maar de innerlijke rust van Hudson Taylor wordt niet verstoord. Veel tijd en energie gaat in correspondentie zitten, zowel naar het thuisfront als naar zendingsarbeiders op ver verwijderde posten het binnenland in. Dan wordt hij ook nog ziek. Maar juist onder dit alles worden de beloften van God hem meer en meer dierbaar, onder andere de belofte uit Johannes 4 vers 14, waar de Heere Jezus tot de Samaritaanse vrouw spreekt:
 
       "Wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem zal geven, die zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven."
 
 
                Terug in Engeland
 
In maart 1872, Hudson is dan veertig, is hij weer terug in Engeland. Tijdens dit verblijf krijgt de C.I.M., de China Inland Mission, vastere gestalte. Niet omdat er zoveel geld over is; integendeel. Niet omdat de omstandigheden zo gunstig zijn; alweer: integendeel! Maar op het hart van Hudson Taylor ligt de last van zovelen in China, vooral in de provincies waar nog bijna nooit een vreemde is gekomen, laat staan een prediker van het Evangelie van Gods genade. Zovele miljoenen die dus niets, NIETS, weten van de Zaligmaker en Zijn werk. O, Hudson kan niet verder zonder dagelijks voor hen te smeken, en te doen wat zijn hand vindt om te doen:
 
        Eén ding, en één ding alleen, zal mensen door alles heen helpen, en ervoor zorgen dat hun arbeid vrucht draagt: de liefde van Christus, dringend en ondersteunend, is de enige bekwame krachtbron. Niet onze liefde voor Christus, wellicht ook niet Christus' liefde voor ons persoonlijk, maar vooral Zijn liefde voor arme, verloren zondaren, in ons. Vele wateren zullen die liefde niet uitblussen, vloeden kunnen haar niet verdrinken. Die liefde zal verdwaalde schapen zoeken TOTDAT ze gevonden zijn. O, geliefde vrienden, bidt dat deze liefde in ons mag zijn, in ons mag blijven, rijkelijk mag wonen in ons allen die al in het zendingsveld werkzaam zijn, en in hen die op het punt staan ons in dit werk te vergezellen.
 
        Ons doel is zoveel mogelijk de gaven van inlandse Christenen te bemoedigen, en hen te leiden in een steeds diepere kennis van en liefde voor het Woord van God, zodat zij zo spoedig mogelijk in staat zijn alleen te staan. We zullen, met Gods hulp, zoeken de banier van het kruis in nieuwe en onontgonnen gebieden te planten, om zo dicht als mogelijk is bij de mensen te komen, en zelf zo toegankelijk mogelijk te zijn voor hen; dat onze levenswandel het Evangelie mag aanbevelen bij de heidenen, die we met het Woord zoeken te onderwijzen. En u zult genade en wijsheid zoeken van God dat dit alles werkelijk zo zal zijn. Bidt dat we dagelijks Hem volgen, Die onze natuur aannam opdat Hij ons zou opheffen om deel te hebben aan de Goddelijke natuur. Bidt dat dit beginsel, van het één worden met het volk en gewillig de laagste plaats innemen, diep in onze zielen gewerkt mag worden en in heel ons gedrag uitgedrukt.
 
Hier mag hij een nieuwe levensgezellin vinden, die de ledige plaats enigszins mag vervullen, zoals zijn geliefde Maria ook wenste dat gebeuren zou.
 
 
                Weer terug
 
Na vijftien maanden komt Hudson, met zijn tweede vrouw, weer terug, om ontzettend veel problemen te zien, maar hij gelooft dat het goed komt, als er goed voor gezorgd wordt - afhangende van de levendmakende en verlevendigende invloeden van de Heilige Geest. Daar gaat hij zich nu voor de volle honderd procent voor inzetten. Hoe? Lees maar mee uit een briefje geschreven in die tijd:
 
        Als je steeds drinkt uit de Fontein, waar zal dan je beker van overvloeien? Jezus, Jezus, Jezus!
 
En zo trekt hij van zendingspost tot zendingspost: merkbaar voor allen die hij ontmoet, is zijn blijdschap in de Heere; en dit werkt als een medicijn onder de ingezonken christenen. Gods kinderen hebben bemoediging nodig vanuit een liefhebbende geest, vol van vreugde in een algenoegzame Zaligmaker. Persoonlijk bezoekt hij niet alleen alle zendingsposten, maar ook alle zendingswerkers, buitenlandse en inlandse, omdat hij net als de grote zendeling, Paulus, kon zeggen:
 
        "Wij zijn vriendelijk geweest in het midden van u, zoals een voedster haar kinderen koestert; zo hebben wij, tot u zeer genegen zijnde, u gaarne willen meedelen niet alleen het Evangelie van God, maar ook onze eigen zielen, omdat gij ons lief geworden waart ... wij vermaanden en vertroostten een ieder van u, zoals een vader zijn kinderen, en betuigden dat gij Gode-waardig zoudt wandelen, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid ... Want wat is onze hoop, of blijdschap, of kroon van roem? Zijt gij die ook niet voor onze Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? Want gij zijt onze heerlijkheid en blijdschap."
 
Wanneer hij zo voortgaat, ontvangt hij het bericht dat de gezondheid van de verzorgster van zijn kinderen in Engeland, totaal gebroken is. O, wat zou hij graag naar zijn kinderen gaan om voor hen te zorgen, maar het is onmogelijk. Bovendien blijven de inkomsten achter bij de meest noodzakelijke uitgaven, vijftig gebouwtjes moeten worden onderhouden, honderd zendingswerkers moeten financieel verzorgd worden, en er is geen enkele garantie, er zijn geen donateurs, uit principe worden er geen collecten gehouden, geen inzamelingsacties, maar voor heel het geld-gebeuren verlaat Hudson Taylor zich op de Heere alleen, Die immers "schatrijk" is en trouw in het vervullen van Zijn beloften! Zo is 1873 een erg beproevend jaar, maar voor Hudson is het een jaar vol voorrechten om dagelijks en uurlijks zijn zorgen op de HEERE te werpen.
 
                Als we God kennen, kunnen we onze Hemelse Vader danken wanneer we vol blijdschap zijn. anneer we geen vreugde voelen, kunnen we Hem ook daarvoor danken, want het is Zijn beschikking. Wanneer we met onze geliefden zijn, kunnen we Hem danken. Wanneer we naar onze geliefden verlangen, kunnen we Hem danken. Voor de honger die ons helpt onze nood te gevoelen, voor de dorst die ons helpt te drinken, kunnen we Hem danken; want wat is voedsel of drank zonder er zin in te hebben; en wat is Christus voor een zelfgenoegzame en tevreden ziel? Wees niet bang voor moeiten, wees niet bang voor een kruis: ze betalen goed!
 
En zo ervaart hij het: het is immers nog maar twintig jaren geleden dat er bijna nergens een zendeling was, en nu mag hij op zoveel plaatsen vruchten zien van het werk van Gods Geest. Een voorbeeld hiervan is
 
 
       Meneer Nying
 
Hij was een leider onder de confucianisten, trots op zijn geleerdheid en rang. Hij was wel de laatste die iets te maken wilde hebben met deze westerse vreemdelingen en hun vreemde leringen. Maar hij was wel geďnteresseerd in de westerse wetenschap en bezat de vertaling van een boekje over een zeker probleem, dat hij niet goed begreep. Daarom gaat hij op een dag op bezoek bij zendeling Stevenson, om daarover van gedachten te wisselen. Na een poosje daarover te hebben gepraat, wijst de zendeling naar een Nieuw Testament dat op de tafel ligt, en vraagt: "Bezit u ook boeken over de Christelijke religie?" "Jawel", antwoordt de geleerde, "maar om eerlijk te zijn, ik vind het niet echt interessant." Dit brengt ze tot een gesprek, waarin blijkt dat de heer Nying twijfelt of er wel een god is, en of de ziel wel bestaat; en bidden vindt hij duidelijk onzin. Als er al een Opperwezen is, zou hij veel te hoogverheven zijn om van onze kleinigheden kennis te nemen. Zonder succes probeert de zendeling hem van het tegendeel te overtuigen, en tenslotte zegt hij: "Wanneer u vanavond thuis komt, neem dan dat Nieuwe Testament, en voordat u begint te lezen, bid de God van de hemel ootmoedig en ernstig dat Hij u Zijn Heilige Geest geeft, opdat u het mag verstaan; dan zal dat boek nieuw voor u worden en meer gaan betekenen dan welk ander boek ook in de wereld. Probeer het maar. En of u wel of niet voor uzelf zult bidden, ik zal het in ieder geval doen."
 
Na samen nog een kopje thee te hebben gedronken verlaat de heer Nying diep onder de indruk het huis en denkt: wat vreemd, absurd eigenlijk, dat die vreemdeling serieus in mij geďnteresseerd is, terwijl hij nooit van mij heeft gehoord, ja, dat hij voor mij bidt.
 
        Die avond neemt hij het boekje in zijn hand, een beetje geamuseerd: hoe kan nu ooit een verstandig mens denken dat een paar woorden aan een onbekend Wezen gericht - Die wel of niet bestaat - een saai boek verandert in een interessant boek? Maar hoe ongelovig ook, hij probeert het: "O God, als er een God is, red mijn ziel, als ik een ziel heb. Geef mij Uw Heilige Geest en help mij dit boek te begrijpen."
 
…
 
Heel wat keren werpt mevrouw Nying die avond een blik in de kamer, waar ze haar man ziet lezen, lezen, lezen. Tenslotte zegt ze dat het nu toch hoog tijd is om naar bed te gaan. "Wacht maar niet op mij", is zijn antwoord, "ik heb belangrijke dingen te doen." En hij gaat verder met lezen. Het boek is inderdaad nieuw geworden; en uur na uur, terwijl hij de bladzijden omslaat, neemt een nieuwe geest bezit van hem. Na enige tijd vertelt hij het zijn vrouw, die dan eerlijk belijdt al jaren lang op zoek te zijn naar de levende God, maar niet weet waar Hij is...
 
De geleerde Nying kan ook op de universiteit zijn mond niet houden en wordt het middel voor de bekering van heel wat mensen in zijn omgeving. Totdat zelfs de eigenaar van een speelhuis / casino bekeerd wordt, de speeltafels eruit smijt, en zijn huis nu ter beschikking stelt als kapel voor de zendeling!
 
Wanneer Hudson deze plaats bezoekt en zit in het midden van deze pasbekeerde Chinese Christenen, is het hem als een hemel op aarde. Hij ervaart iets van de vervulling van Jezus' belofte in Markus 10 vers 29:
 
       "Voorwaar zeg Ik u: er is niemand die verlaten heeft huis, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om Mij en om het Evangelie, of hij ontvangt honderdvoud, nu in deze tijd, huizen, en broeders, en zusters, en moeders, en kinderen, en akkers, met de vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven."
 
Maar ja, de vele tientallen miljoenen in de verder naar het westen, inlands gelegen provincies, die nog steeds het goede nieuws van Gods opzoekende liefde niet hebben gehoord... Elke dag verlangt zijn hart ernaar, elke nacht bidt hij erom; steeds zoekt hij naar mogelijkheden om dieper het binnenland in te trekken, al is het nog zo vol gevaren en ontberingen! Een belangrijke stap voorwaarts is het inzetten van inlandse Christenen, die onderwezen zijn en van stad tot stad de mensen met traktaten en Bijbels, en vooral met het gesproken Woord bereiken.
 
In een van de steden maakt hij het volgende mee (uit een brief van 26 januari 1874):
 
                Vorige week was ik in zo'n stad waar het Evangelie nog nooit is gepreekt. Mijn hart was diep onder de indruk toen ik de mensenmassa zag, die de straten vulde, wel vier kilometer lang, zodat we bijna niet vooruit konden komen. Ik zocht een plaatsje bij de stadsmuur om tot God te roepen om ontferming voor deze mensen, om hun harten te openen en ons een ingang onder hen te schenken.
 
        Zonder dat wij het hadden gezocht, kwamen we in contact met vier zoekende, bekommerde zielen. Een oude man vond mij (ik weet niet hoe) en volgde mij naar ons bootje, waar hij zei: "De vraag die me ontzettend bezig houdt, en waarop ik geen antwoord kan vinden, is: wat moet ik met mijn zonden doen? Onze geleerden vertellen ons dat er geen leven na de dood is, maar ik vind het moeilijk hen te geloven."
 
        "Dat moet u ook niet geloven", zei ik, "want er is een nimmereindigende eeuwigheid voor een ieder van ons. Iemand moet of voor eeuwig in hellevuur branden, of zich voor eeuwig verheugen in hemelse gelukzaligheid."
 
        "Wat kan ik dan doen; wat moet ik met mijn zonden doen?"
 
        Hoe makkelijk zou het in ons vaderland zijn om te zeggen: geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden; maar dit zou geen betekenis hebben voor hem. Hij had nooit de woorden "Jezus Christus" gehoord, en ook zou hij geen idee hebben van hun betekenis.
 
        "Sommigen zeggen", zo ging hij voort, "wees vegetariër. Moet dit, of mag ik ook vlees eten?"
 
        "Er is geen verdienste in het ene en geen zonde in het andere", antwoordde ik; "beide hebben invloed op de maag, niet op het hart."
 
        "Ah, dat heb ik ook altijd al gedacht! Het leek mij dat dit het zondeprobleem niet aanraakte. O meneer, ik lig op mijn bed, en denk. Ik zit overdag alleen, en ik denk. Ik denk, en denk, en denk opnieuw; maar ik kan niet vertellen wat er met mijn zonden moet worden gedaan. Ik ben nu 72 jaar. Ik kan niet verwachten nog tien jaren te leven. Vandaag weet je immers niet wat er morgen zal zijn! Kunt u mij vertellen wat er met mijn zonden moet gebeuren?"
 
        "Dat kan ik inderdaad", was mijn antwoord. "Juist om deze vraag te beantwoorden ben ik zoveel duizenden kilometers gekomen. Luister - en ik zal uitleggen wat u wilt en moet weten."
 
        Verheugd vertelde ik hem over de levende, liefhebbende God, onze Vader in de hemel, en ik wees op verscheidene bewijzen van Zijn Vaderlijke liefde en zorg.
 
                "Ja!", onderbrak hij mij, "en hoe kan ik zoveel goedheid vergoeden? Ik weet niet hoe ik dit alles kan betalen. Onze geleerden zeggen als we de Hemel en de Aarde aanbidden en de godenbeelden aan het einde van het jaar, dat dit genoeg is. Maar het voldoet mij niet."
 
        "En u weet de helft nog niet waar dank voor te zeggen is." Ik ging verder met te spreken over zonde en haar gevolgen, over Gods barmhartigheid, de vleeswording en dood van Christus als Plaatsbekleder - de Onschuldige voor de schuldige, opdat Hij ons tot God zou brengen."
 
        "Ah!", riep hij uit, "en wat kunnen we doen om zó'n genade te vergoeden?"
 
        "Niets", antwoordde ik, "absoluut niets, dan alleen deze genade vrij te ontvangen, als Gods vrije gave - net zoals we het zonlicht, de wind en de regen ontvangen."
 
        De arme man vertelde me over al de afgoden die hij aanbad, en was er diep van onder de indruk te bedenken dat hij op deze manier zondigde tegen de ware en levende God. Het kost tijd voor de geest om zo'n totale ommekeer te vatten van alles wat hij bijna zeventig jaren had geloofd. Toen mijn helpers terugkeerden, luisterde hij opnieuw naar de wonderschone geschiedenis van het kruis, en getroost verliet hij ons, hoewel nog in de war, om na te denken over alles wat hij had gehoord, méér dan blij dat hij wist dat wij een huis hadden gehuurd en dat binnenkort zendingswerkers in de stad zouden wonen.
 
O, wat wil Hudson Taylor nu graag, nóg liever, de binnenlanden in, maar..., er is geen geld! Heel de winter heeft hij Gods aangezicht gezocht om te weten of hij meer het bestaande werk moet uitbreiden óf naar de miljoenen onbereikten moet gaan. En steeds duidelijker voelt hij: God wil dat we beide ondernemen: én het bestaande werk uitbreiden, én het grote, onbekende, nieuwe werk starten. "Gods schathuis is immers vol genoeg om in beide takken van zendingswerk te voorzien?! En Hij moet worden geëerd door de geloofshand te leggen op Zijn kracht en Hem volledig te vertrouwen."
 
Hudson Taylor brandt van verlangen om de binnenlanden van China in te trekken met het Woord, terwijl hij geen geld heeft om deze grootse onderneming te bekostigen. Dat er veel, heel veel geld voor nodig is, is wel duidelijk: tientallen zendelingen zullen moeten worden uitgezonden en onderhouden, met al de aanklevende kosten vandien. Hoe moet dat nu?
 
Direct nadat deze begeerte in zijn hart begint te branden, wordt Hudson Taylor ernstig ziek. O, hoe kan hij ooit nog eraan denken om het zendingswerk uit te breiden? Hij weet het niet, maar juist dan komt er een brief uit Engeland (twee maanden onderweg geweest), waarin iemand achthonderd Pound Sterling (ongeveer tachtigduizend Euro) belooft voor uitbreiding van het zendingswerk... Deze vrouw wist niets van zijn dagelijks gebed voor die uitbreiding, en nu is daar het geld al.
 
Ondertussen is er bijna geen geld meer voor het bestaande werk: nog 25 cent + al Gods beloften. Reden tot grote zorg? Nee, reden om te zingen:
 
       I would not change my blest estate
        For all, the earth holds good or great;
        And while my faith can keep its hold,
        I envy not the sinner's gold.
 
Ondanks dat de fondsen zo leeg zijn, wil Hudson Taylor absoluut niet dat er collecten worden gehouden of "bedelbrieven" uitgaan. Al jaren geleden heeft de Heere hem er grondig in onderwezen dat Hij zal zorgen en dat zelfs het houden van een collecte niet nodig is. Ook, omdat Hudson op geen enkele manier geld van andere zendingsorganisaties wil "aftroggelen". Op deze manier wordt het geloof van de mannen en vrouwen rondom Hudson Taylor wel beproefd, en leren ze het om veel in gebedsoefeningen (met vasten!) de Heere te smeken, maar juist ook in deze weg - die hij al jaren gaat, en die hij tot aan zijn dood zal blijven gaan! - wordt de trouw en waarheid van zijn God overvloediger ervaren...
 
Iemand vraagt hem: is dit niet God verzoeken? Hudson antwoordt: niet vertrouwen, maar twijfelen, geliefde broeder, is God verzoeken!
 
        Wanneer God werkt, werkt satan tegen. Wanneer God werkt, staat Hij toe dat het in het vuur van beproeving wordt getest. Zo gebeurt het ook nu: Hudson Taylor valt van een trap en is weken lang niet in staat om te lopen, te zitten of zelfs maar zich zonder hulp in bed om te draaien. In die tijd zet hij een advertentie: "OPROEP TOT GEBED voor de meer dan 150.000.000 Chinezen. Onze nood is: meer zendelingen om de binnenlanden in te gaan. Wil elke Christen-lezer nu zijn hart een minuut in ernstig gebed tot God opheffen dat Hij dit jaar nog achttien geschikte mannen zal uitzenden om zich aan dit werk toe te wijden."
 
Deze tijd van inactiviteit waarin hij niets anders kan doen dan een brief dicteren en verder zich in God verheugen en geduldig op Hem wachten, wordt één van de gelukkigste in zijn leven.
 
Wat voor mannen worden er gezocht? Hudson Taylor veracht een goede opleiding niet, zo schrijft hij aan een ieder die zich aanmeldt, maar...
 
        Wij hechten veel meer belang aan geestelijke hoedanigheden. We begeren mannen die geloven dat er een God is, en dat Hij zowel wijs is als trouw, en die Hem daarom vertrouwen. Die geloven dat Hij een Beloner is van degenen die Hem ernstig zoeken, en die daarom mannen van gebed zijn. Wij begeren mannen die geloven dat de Bijbel het Woord van God is, en die - terwijl zij de verklaring "alle macht is Mij gegeven" aanvaarden - bereid zijn om tot het uiterste van hun mogelijkheid het bevel gehoorzamen "ga... onderwijs alle volken", terwijl zij zich verlaten op Hem Die alle macht bezit en heeft beloofd met Zijn gezanten te zijn "al de dagen". Mannen die daarom bereid zijn te gaan naar de meest binnenlands gelegen gebieden van China, verwachtend dat zij Zijn arm krachtig genoeg zullen bevinden. Wij begeren mannen die geloven in de eeuwigheid en die daarvoor leven; die geloven in het gewicht van behouden worden of verloren gaan, en die daarom niet anders kunnen dan onwetenden en schuldigen als vuurbranden uit het vuur te rukken.
 
        De zending wordt gesteund door vrijwillige giften, en we hebben daarom geen gegarandeerd inkomen en we kunnen aan onze zendelingen alleen doorgeven wat we zelf van God hebben ontvangen. Wij sturen geen mannen naar China als ónze vertegenwoordigers, maar mannen die geloven dat Gód hen tot dit werk heeft geroepen, die daarheen gaan om voor Hém te arbeiden, en die daarom Hem, van Wie ze zijn en voor Wie ze werken, kunnen vertrouwen dat Hij in hun tijdelijke noden zal voorzien. Met zulke mannen werken we graag samen, en we voorzien hen, indien mogelijk, van uitrusting en reisgeld en zulke mate van hulp als nodig en mogelijk is.
 
                Zoals u in het laatste nummer van ons zendingsblad hebt kunnen lezen, wordt ons geloof soms beproefd; maar God bewijst Zich altijd betrouwbaar, en op de juiste tijd en manier voorziet Hij in al onze nood.
 
        Een-derde van het menselijk geslacht, woonachtig in China, mist het Evangelie. Jaarlijks sterven er twaalf miljoen Chinezen zonder het Evangelie ooit te hebben gehoord. Als u veel werk wilt en weinig waardering, als u de goedkeuring van God van meer belang acht dan de afkeuring van mensen, als u bereid bent de beroving van uw bezittingen blij op te nemen, en uw getuigenis - indien nodig - te bezegelen met uw bloed, als u zich over arme Chinezen in al hun geestelijke en zedelijke vernedering kunt ontfermen en hen kunt liefhebben, en ook letterlijke stank en onreinheid kunt verdragen, mag u rekenen op een oogst van zielen nu, en hierna een kroon van heerlijkheid, die niet verwelkt, en het "goed gedaan", van de Meester.
 
        U zult bemerken dat er geen sprake van is om in verband met de China Inland Mission het beste te maken van het aardse en het hemelse. De mannen, de enige mannen die met ons gelukkig zullen zijn, zijn zij die deze wereld onder hun voeten vertreden; en ik durf te zeggen dat zulke mannen een geluk zullen ervaren, waarvan ze nooit hebben gedroomd en waarvan ze nooit hebben gedacht dat het op aarde mogelijk was. Want aan hen die alles schade en drek achten om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus onze Heere, openbaart Hij Zich op zó'n manier dat ze er nooit spijt van krijgen.
 
        Indien u, na biddend deze zaak te hebben overwogen, u nog steeds getrokken voelt om aan dit werk deel te nemen, zal ik alleen maar heel erg blij zijn om van u te horen.
 
Later schrijft hij aan zijn vrouw hierover:
 
       Het is stijve grond, en niemand dan alleen volledig toegewijde mannen zullen iets bereiken. Het zoeken van gemak is hier niet aan de orde. Verdrukking-liefhebbende mannen zijn nodig. Waar zijn die te vinden? Helaas, waar? O, moge God jou en mij van deze geest maken!
 
Na korte tijd beginnen de mannen te komen: eerst briefwisselingen, dan Chinese lessen en ten slotte de uitzending: achttien nieuwe werkers voor China, terwijl er dus geen enkele zekerheid is van voortgaande inkomsten, dan alleen de beloften van God...! In deze weg, en door gedurige Bijbelstudie leert hij dat alle nadruk valt, niet op zijn geloof in God, maar op Gods geloofwaardigheid en betrouwbaarheid!
 
        Terwijl de achttien gereed komen voor hun taak en uitgestuurd zullen worden, gebeurt er in China iets ernstigs, waardoor er oorlog dreigt tussen Engeland en China. Daarom adviseren velen, ook echte vrienden van Hudson, om te wachten met de uitzending. Het is immers onverantwoord nu te gaan! Maar ondanks alles gaat de uitzending door. En wat blijkt? Nog voordat de mannen aankomen, is niet alleen de oorlogsdreiging bezworen, maar zijn de twee landen overeengekomen om nu heel China open te stellen voor buitenlanders:
 
        Juist toen onze broeders klaar stonden, niet te vroeg en niet te laat, openden zich de lang gesloten deuren "vanzelf".
 
Opnieuw een bewijs dat er reden is om zich zeven dagen per week in God te verblijden en om alle last en moeite op de Heere te wentelen.
 
 
        Geld
 
De voorbeelden van geld-tekort en precies op tijd het nodige bedrag krijgen, zijn legio. Versterking van het geloof en van het aanhoudend en vertrouwensvol gebed is het gevolg, zoals je begrijpt. "Tijden van beproeving zijn altijd tijden van zegen geweest", getuigt hij later. Ik zal een paar voorbeelden hiervan geven.
 
Wanneer Hudson Taylor uit Brighton terugkeert van een conferentie over Bijbelse Heiligheid, spreekt een Russische edelman, graaf Bobrinsky, hem aan, terwijl ze op het station op de trein staan te wachten. Hij wil graag samen reizen. Dat is geen bezwaar, maar Hudson reist altijd derde klas (tegenwoordig bestaat dat niet eens meer). Wel, zegt de edelman, dan reis ik ook derde klas. Onderweg trekt hij zijn chequeboek en zegt: "Ik wil u een kleinigheid voor uw werk in China geven." Wanneer Hudson de cheque krijgt, ziet hij dat er niet minder dan vijftig Pound Sterling staat (te vergelijken met 5.000 Euro nu). "Bedoelt u niet vijf Pound te geven?", vraagt hij meteen. "Wel", zegt de graaf verrast, "ik bedoelde er vijf te geven, maar staat er vijftig? Nu, ik kan de cheque niet terugnemen, dan krijgt u er vijftig."
 
Wanneer Hudson in zijn Londense kantoor aankomt, vertelt men hem dat ze 49 Pound te kort komen voor de maandelijkse cheque voor de werkers in China, en dat ze net een bidstond houden voor die 49 Pound...
 
Wanneer een inlandse zendingsarbeider een evangelisatie-opvangcentrum wil openen voor opium-verslaafden, bidden hij en zijn vrouw, lange tijd, dagelijks tijdens hun huisgodsdienstoefeningen om een opening in die plaats. Op een dag zegt zij: "We hebben dikwijls ervoor gebeden, wordt het niet eens tijd om wat te doen? "Ik zou het heel graag doen", antwoordt haar man, "maar er is nog steeds geen geld voor en een ruimte huren kost veel." "Hoeveel heb je dan nodig?", is haar volgende vraag. De volgende morgen legt ze, na de huisgodsdienstoefening, een paar kleine pakketjes op tafel. "Ik denk", zegt ze, "dat God onze gebeden heeft verhoord." Haar man kijkt haar verrast en onderzoekend aan (hij mist wat, maar weet niet wat). Dan opent hij een van de pakjes en vindt daarin haar juwelen en andere noodzakelijke versieringen, die bij haar bruidsschat horen... "Dat kun je niet menen", begint hij, "je kunt dit toch niet missen?" "Jawel", zegt ze blij, "dat kan ik wel: als die mensen het Evangelie maar kunnen horen."
 
Wanneer Hudson Taylor dit verhaal hoort, vraagt hij haar: "Maar mist u die prachtige dingen niet?" "Ze missen?", antwoordt ze met verbazing, "ik heb Jezus; is Hij niet genoeg?"
 
 
       Bekering
 
Ook hiervan zouden vele voorbeelden te geven zijn. Treffend is het volgende te lezen:
 
Een katoenwever wordt bekeerd door een gat in de wand... Hij is een arme weesjongen, de slaaf van het gezin dat hem heeft geadopteerd. Op een keer hoort hij ongewoon vrolijk gelach bij de buren. Stiekem gluurt hij door een gat in de muur. De zoon van dat gezin is net thuis uit de stad en vertelt wat hij daar heeft meegemaakt. Hij bespot iemand die op de markt over de buitenlandse godsdienst vertelde. Dan vertelt hij al spottend het verhaal van de verloren zoon; en hoewel het krom en verdraaid wordt verteld, spreekt het toch krachtig tot de verstoten, eenzame luisteraar. Zou het waar zijn dat er een God is, een Vader in de hemel - die zo liefheeft...?
 
"O, ga verder, ga verder", roept hij onbewust uit, wanneer de spotter stopt met vertellen, "laat ons meer van dit goede nieuws horen!"
 
Verbaasd lachen de buren aan de andere kant van de wand, en ze sturen hem weg. Maar de arme wees gaat op zoek waar hij de prediker zou kunnen horen. En zo leert hij de Zaligmaker kennen! Het pleeggezin, bij wie hij slaaf is, wil dit niet en stelt hem voor de keus: zijn betrekking opgeven, zijn huis, zijn bruid voor wie hij zo hard werkte, en zonder een cent op straat gedumpt worden, of zijn nieuwe godsdienst loslaten. Het is vreselijk moeilijk, want de mensen zijn ontzettend boos, maar temidden van al de woeste woede blijft hij kalm en vertelt hij zonder aarzelen dat hij zijn keus niet kan veranderen. Op dat moment wordt hij (het is nacht) naar buiten gesmeten, en hoort hij de deur vergrendeld worden: er is geen schuilplaats dan in God.
 
        Een paar weken later kwam het gezin erachter dat ze het zonder hem niet konden redden. Nadat ze opnieuw tevergeefs hadden geprobeerd hem van de Heere af te keren, namen ze hem terug. En toen wij daar kwamen, was er hoop dat verscheidene leden van dat gezin bekeerd waren. Werkelijk, het Evangelie is nog steeds de kracht van God tot zaligheid. We hoeven er ons niet voor te schamen en ook niet bang te zijn voor zijn succes.
 
 
        Opnieuw uitbreiding
 
Twee jaren nadat de achttien zijn begonnen, denkt Hudson Taylor opnieuw aan meer arbeiders. Geen wonder, want waar hij in dat immens grote land ook reist, overal wonen duizenden mensen, en bijna nergens is ene zendingswerker om hen de weg der zaligheid te wijzen. Maar ja, er is amper geld voor het bestaande werk, waar moet dan de uitbreiding met twintig of dertig arbeiders van betaald worden?
 
        Wel, lieve vrienden, we hebben de dingen onder de loep genomen en zijn tot de volgende conclusie gekomen: we hebben niets te maken met de tegenwoordige inkomsten van de Zending, maar we hebben alleen te maken met GOD. Wij sturen geen twintig of dertig nieuwe zendingswerkers uit, maar we vragen GOD deze twintig of dertig uit te zenden. Als Hij twintig of dertig toegewijde zendelingen uitstuurt, is Hij heus wel in staat om ze te verzorgen, zoals Hij heeft bewezen getrouw en liefdevol te zijn in het verzorgen van hen die al zijn uitgegaan.
 
En dat Hudson Taylor zich hierin niet vergist, blijkt uit het volgende voorval. Op dezelfde dag dat een groep uitgaat, schrijft hij aan twee veelbelovende kandidaten dat hij ze aanneemt om in Shan-si te gaan werken, en hoewel hij hen er direct ronduit bij vertelt dat hij momenteel geen geld heeft voor hun uitrusting of reiskosten, nodigt hij ze toch uit om naar Londen te komen om zo spoedig mogelijk te vertrekken. Deze twee brieven worden om kwart over drie op de post gedaan en om negen uur diezelfde avond (toen was er nog avond-postbezorging) ontvangt hij uit Stockholm (Zweden) een brief waarin honderd Pound Sterling is ingesloten om twee nieuwe arbeiders uit te zenden naar Shan-si. Dus, voordat de beide jonge mannen in geloof op reis konden gaan naar Londen, arriveert het benodigde geld, en is de weg open om voort te gaan...
 
Plannen tot verdere uitbreiding van het werk - niet zozeer door Hudson Taylor begeerd, maar, zo gelooft hij vast, door God in zijn hart gelegd - betreffen een heel moeilijk onderwerp. Zending is totnogtoe uitsluitend mannenwerk geweest, in overeenstemming met de vaste overtuiging dat God Zelf dat zo wilde. Maar in China, en vooral in de nooit eerder door Westerlingen bereikte binnenlanden van China, is het voor mannelijke zendingswerkers onmogelijk om ook maar enigszins de vrouwen te bereiken met de boodschap van Gods Woord. Daarom begint Hudson te bidden om vrouwelijke zendingsmedewerkers om de miljoenen heidense vrouwen te mogen bereiken. Alleen, hoe kan dat: naar die ongeciviliseerde binnenlanden vrouwen sturen, zelfs ongetrouwde vrouwen? Er dreigen hen zoveel gevaren en er staan hen zoveel ontberingen te wachten... Toch rijpt het plan, rijst het gebed, en wordt het op Gods tijd werkelijkheid - zoals de apostel Paulus in Filippenzen 4 schrijft over vrouwen die met hem hebben gestreden in het Evangelie, dat is: zieken bezoeken, onwetenden onderwijzen, dwalenden terechtbrengen. Zo kunnen vrouwen predikers helpen in het Evangelie.
 
Hudson geeft ze deze boodschap mee: wat maar de beste tijd van de dag is, geef dat aan de verborgen omgang met God in het gebed; en heb de Chinese vrouwen lief:
 
       "Wat is dit vreemde, warme gevoel dat we hebben, wanneer we hier bij u komen?", zei een groep bezoeksters tegen een van de eerste vrouwelijke zendingswerkers in Ho-nan. "Nooit hebben we dit ergens anders gevoeld. In het huis van onze eigen moeders voelen we dit niet. Hier, bij u, zijn onze harten rustig en vredig. Wat is het dat ons zo verwarmt? We hebben dit nooit eerder gevoeld."
 
 
       School, kosthuis, rustoord
 
Hudson Taylor heeft al vanaf zijn jonge jaren een zwakke gezondheid, en het bovenmate vele en verantwoordelijke werk in China put hem meermalen zo uit, dat hij het bed moet houden. Tijdens een van deze tijden van uitputting, brengt zijn vrouw hem naar een vriend, die aan de kust woont, waar de gezonde zeelucht hem weer aansterkt. Terwijl hij daar is, rijpt bij hen het plan om hier een soort rustoord te bouwen voor uitgeputte zendingswerkers, en om hier een kostschool te stichten voor hun kinderen. Totnogtoe worden de kinderen van de zendelingen meestal naar Engeland gestuurd om daar naar school te gaan. Zo was het ook gegaan met Hudsons eigen kinderen. Maar beter is om ze in China zelf te kunnen onderwijzen.
 
Een stuk grond iets hoger op een heuvel, met een heerlijk fris riviertje, schijnt bijzonder geschikt; maar ja, hoe zullen ze dat kunnen kopen? Het enige wat ze voorlopig kunnen, is: bidden. Ze gaan ook maar niet te vaak naar die prachtige plaats, wetend hoe snel prijzen stijgen, wanneer men merkt dat er enige belangstelling is om iets te kopen.
 
Op een dag wandelt Hudson Taylor er met zijn vriend, wanneer een boer naar hen toe komt en, tot hun verrassing, vraagt of ze een stuk land willen kopen. "Wilt u land kopen?", vraagt de man nog eens, omdat hij ziet dat ze aarzelen. Schijnbaar zonder veel interesse zeggen ze: "Misschien wel." "Wilt u dan mijn land kopen?" vraagt hij. En hij biedt precies dat stuk land aan tegen een heel redelijke prijs. Nog steeds verrast besluit Hudson tot de koop over te gaan, waar stukje bij beetje, met eigen handen gebouwd, een heel complex van schoolgebouwen en andere ruimten komt te staan, en waar tot in lengte van jaren kinderen worden gehuisvest en onderwezen, en afgematte arbeiders tot rust mogen komen.
 
 
       Mond op mond
 
Niet alleen buitenlandse zendelingen, niet alleen inlandse zendingswerkers, maar ook (en misschien zelfs wel, vooral) alledaagse gelovigen verkondigen, net als in de dagen van Stefanus en Filippus, het Evangelie aan een ieder die het maar horen wil. Kapitein Yü, die (inmiddels jaren geleden) als in het voorbijgaan het Evangelie hoorde, toen hij kapitein was in het leger, komt opnieuw in aanraking met het Woord, wordt bekeerd en smeekt om, als oude man, uit te mogen gaan en zielen voor Jezus te winnen. Drie weken later komt hij op de zendingspost terug met zijn eerste bekeerling, die op zijn beurt weer een ernstige "zielenwinner" wordt:
 
        Hij scheen over te koken van vreugde. Toen hij mij zag, viel hij op zijn knieën met zijn hoofd op de grond en zei hoe dankbaar hij was dat ik in die stad was gekomen. "Al veertig jaren heb ik de Waarheid gezocht", zei hij, "en nu heb ik haar gevonden!" Hij was een van de zovelen in China die ontevreden zijn met alles wat zij hebben, en die in de donkerheid tasten naar iets dat werkelijk het hart kan verzadigen. Deze man nu verzocht ernstig te mogen worden gedoopt. "O", zei ik, "we kunnen dat niet zo snel doen! We moeten iets van u en van uw voorgeschiedenis weten." "Nee", zei hij dringend, "laat mij nú worden gedoopt. Ik ben een oud man, en ik heb drie dagen gelopen om hier te komen. Ik ben misschien nooit meer in staat om zo ver te reizen. Ik geloof alles wat u me hebt verteld over de Heere Jezus. Er is geen reden waarom ik niet vandaag gedoopt zou worden." Nadat ik hem verder had ondervraagd, zag ik zelf ook geen reden, en dus doopte ik hem, en hij ging weg met vreugde. Maar hij kwam terug en bracht met zich zes of zeven buren aan wie hij het Blijde Nieuws had verkondigd. Ook zij beleden vastbesloten hun geloof in Christus en zeiden dat zij, uit alles wat zij hadden gehoord, overtuigd waren dat afgoderij zondig was, en dat zij bereid waren haar op te geven. Na hen een paar maanden op de proef te hebben gesteld, had ik de vreugde hen als lid in de gemeente te ontvangen.
 
        De ex-kapitein blijft "preken", en wanneer zendeling Douthwaite enige maanden later tegen de avond zijn dorpje bezoekt, vindt hij tot zijn verrassing het binnenplein van zijn huis gevuld met een stil wachtende schare. Op de vraag hoe zij zo snel op de hoogte zijn van zijn komst, zeggen ze dat ze niet speciaal bijeenkomen voor de zendeling, maar dat ze elke avond in dat huis bijeenkomen om te zingen, te bidden en Gods Woord te lezen...
 
 
       Rondtrekkende zendelingen
 
Na vier jaren in de nooit eerder bereikte binnenlandse provincies van China te hebben gewerkt, geeft Hudson Taylor antwoord op de vraag, of het niet zinloos is om met het Evangelie rond te trekken. Immers de nazorg zal dan waarschijnlijk maar al te veel ontbreken...
 
Niet alleen mag hij dan vermelden dat al zeventig mensen zijn gedoopt in deze vier jaren, maar ook mag het wonderlijke verhaal van de opiumslaaf als bewijs dienen hoe wonderlijk rijk de Heere de arbeid, op deze manier verricht, zegent. Dit verhaal is ook in het Nederlands uitgegeven (koop het!) Daarom zal ik er nu niet uitgebreid op ingaan. De Confuciaanse geleerde Hsi, door armoede vervallen tot opiumverslaving, komt in aanraking met de zendelingen in deze voorheen totaal onbereikte provincie. Via een list, een prijsvraag aan de wetenschappelijke stand in die provincie over de vraag wat de juiste weg naar de hemel is en hoe men van opiumverslaving af kan komen, komt deze achterdochtige geleerde in aanraking met een van Gods knechten, wat een keerpunt in zijn leven wordt. Niet alleen verlost God hem van de opium, maar ook van zijn heidense blindheid, ja, van satan, zonde en hel. Deze man wordt later een zegenrijke prediker en mag ook vele drugsverslaafden bevrijden, in de simpele weg van het krachtige "gebed des rechtvaardigen".
 
Al zou er geen andere vrucht zijn te melden dan deze ene bekering, dan zou nog blijken dat ook rondtrekkende evangelisten niet zonder zegen werkzaam zijn!
 
 
        Opnieuw uitbreidingen
 
Onvoorstelbaar mag het werk zich zo uitbreiden in sommige van de vroeger nooit bereikte provincies. En nog steeds geldt: er is nog zo heel veel meer te doen. Geld is er wel niet (het steeds weerkerende refrein), menskracht is ook nog niet beschikbaar, maar Hudson Taylor weet: bij God zijn beide, geld en godzalige mannen en vrouwen, ter beschikking. En op een dag wordt hij gedrongen te bidden om zeventig nieuwe arbeiders, krachtig gedrongen door de woorden die hij leest in Lukas 10 vers 1: "En na deze stelde de Heere nog andere zeventig, en zond hen heen voor Zijn aangezicht."
 
        Niet alleen Hudson, maar de hele groep van zendingswerkers, bijeen voor een conferentie, bidt om "nog andere zeventig". Niet alleen bidt men hier vurig om, maar ook spreekt men af een dankdag te zullen houden, wanneer de zeventig nieuwe arbeiders allemaal in China zullen aangekomen. Maar ja, zegt er een: zullen we dan wel allemaal in de gelegenheid zijn om hier bijeen te komen? Kunnen we niet beter nú al samen danken voor de vervulling van de belofte dat God het gebed verhoort dat we Hem in de Naam van Zijn Zoon bidden? En zo wordt besloten, omdat ze vast geloven dat de Heere zeventig nieuwe arbeiders zal uitstoten voor de onbereikte provincies met hun miljoenen Chinezen!
 
Dat dit allemaal geen eenvoudige zaak is, blijkt uit wat in diezelfde tijd gebeurt:
 
        We zaten aan tafel, toen we de post uit Engeland kregen, waarin een cheque was van, niet 700 of 800 Pound Sterling, die we nodig hadden voor de lopende kosten van deze maand, maar minder dan 97 Pound. Wat ik toen voelde, zal ik niet gauw vergeten!
 
        Ik ging naar mijn kamer, knielde neer en legde de brief voor de Heere neer en vroeg Hem wat er toch met bijna 97 Pound gedaan kon worden. Ik kon dit bedrag niet over de zeventig zendingsposten verdelen, waarin tussen de tachtig en negentig zendingswerkers waren, om niet te spreken over de ruim honderd inlandse helpers en, in onze school, zeker zoveel inlandse kinderen die allemaal gevoed moesten worden. Nadat ik deze last op de Heere had gewenteld, vertelde ik de situatie aan anderen van het team, en tezamen zagen we op tot Hem om ons te hulp te komen; maar geen woord mocht over deze nood worden verteld aan anderen.
 
Wat doet God? Hij voorziet die maand volkomen door onverwachte giften uit China zelf! Dit gebeurt drie maanden achtereen... Op deze manier bemoedigd komt de gedachte boven om de Heere ook gezamenlijk te smeken het thuisfront te bemoedigen. De bede om nog eens zeventig nieuwe werkers én het gebrek aan geld voor de lópende zaken (om dus helemaal niet te spreken over uítbreiding...) is immers bij de staf in Londen goed bekend. Daarom vraagt Hudson Taylor om Gods zegel op deze plannen, zodat het voor een ieder duidelijk wordt dat het Gods werk is.
 
Inmiddels is hij weer op weg van China naar Engeland. Daar hoort hij dat er een bedrag van 3000 Pound Sterling is binnengekomen met de woorden erbij geschreven uit Psalm 2: "Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting."
 
        Meer en meer brengt Hudson Taylor structuur aan in het werk van de C.I.M. op het zendingsterrein; en ondertussen begint in hem de bede te leven om binnen een jaar nog eens honderd nieuwe zendingsarbeiders te mogen uitsturen... Op de 21ste jaarvergadering van de C.I.M. maakt hij duidelijk dat ze niet zomaar om deze grote schare van blijde boodschappers bidden:
 
        Mensen zeggen: "Heere, vermeerder ons geloof." Bestrafte de Heere niet Zijn discipelen voor dat gebed? Hij zei: jullie hebben geen groot gelóóf nodig, maar geloof in een grote Gód. Al was je geloof zo klein als een mosterdzaadje, dan zou het toch voldoende zijn om bergen te verzetten. We hebben nodig geloof dat op een grote God steunt, en van Hem verwacht dat Hij Zijn Woord houdt en precies doet wat Hij heeft beloofd.
 
        Nu, we zijn ertoe gebracht om te bidden om honderd nieuwe arbeiders, dit jaar. We hebben het vaste woord: "Wat u ook maar zult vragen in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon wordt verheerlijkt." Rustend op deze belofte zou het ons geen greintje meer vertrouwen hebben gegeven, als de lijst met namen al uitgeprint zou zijn geweest, toen we er om begonnen te bidden. We hadden een paar dagen doorgebracht met vasten en bidden om leiding en zegen, voordat de gedachte om te vragen om honderd nieuwe werkers maar in ons opkwam. We begonnen deze zaak op de rechte manier, met God; en we zijn er volstrekt zeker van dat we ook recht zullen eindigen.
 
        Ik wil, lieve vrienden, dat u dit beginsel van werking met God beseft. Als het werk op Gods bevel is, kunnen we tot Hem gaan in het volste vertrouwen dat Hij voor de werkers zal zorgen; en wanneer God de werkers geeft, kunnen we tot Hem gaan om de middelen om in hun dagelijkse behoeften te voorzien. Wij aanvaarden dan ook altijd een geschikte zendingsarbeider, of we er geld voor hebben of niet. Vaak zeggen we: nu, beste vriend, uw eerste werk zal zijn om ons te vergezellen in gebed om geld om u naar China uit te zenden.
 
        Laten we er goed op letten dat we God voor ogen houden, dat we in Zijn wegen wandelen, en trachten Hem te behagen en te verheerlijken in alle dingen, grote en kleine. Vertrouw erop: Gods werk, gedaan op Gods manier, zal nooit tekort doen schieten in Gods voorzieningen.
 
En dat jaar varen er 102 nieuwe zendingswerkers naar China. Twaalf maanden tevoren, toen ze om zoveel nieuwe werkers begonnen te bidden, zei een oudgediende in het zendingswerk: "Ik ben blij te horen dat u om grote versterkingen bidt. Natuurlijk zult u er binnen een jaar wel geen honderd krijgen, maar u zult er in ieder geval wel méér krijgen dan wanneer u niet om zovelen zou vragen." Hudson Taylor bedankt hem voor de vriendelijke belangstelling en zegt: "Wij hebben de vreugde al van te voren; maar ik ben er zeker van dat, als u gespaard wordt, u de laatste van de honderd zult helpen verwelkomen. En zo gebeurt het. Wanneer de laatsten in China arriveren, is er niemand blijder dan deze grijsaard onder de zendelingen.
 
 
        Noord-Amerika
 
Tot nog toe is het zendingswerk van de C.I.M. een Engelse zaak. Maar op een dag komt er in het hoofdkwartier in Londen een Amerikaan. Hij heeft de lange zeereis over de Atlantische Oceaan afgelegd om te vragen of er ook niet in de Verenigde Staten en in Canada een afdeling van deze zending kan komen. Hudson Taylor - die inmiddels weer in Engeland is - is resoluut in zijn afwijzing: daar is voor hem geen sprake van!
 
De heer Frost, die met veel gebed tot deze reis was gekomen, menend dat het in Gods gunst was, keert intens teleurgesteld weer terug, zich afvragend wat er ooit wél waar is geweest in zijn hart. Wanneer hij echter hoort dat Hudson weer naar China zal gaan, nodigt hij hem uit om niet via Europa-Azië, maar via Amerika te reizen. Hier gaat hij op in en zo komt hij - zonder het ooit zelf te hebben gepland - in Amerika aan. Hier houdt hij heel wat lezingen, vooral onder studenten van de vele Bijbelscholen die Amerika telt. De uitstraling en de toespraken van deze eenvoudige dienstknecht van God maken zoveel indruk dat er niet alleen veel geld wordt gegeven, maar dat ook meer dan veertig jonge mensen zich aan de Heere aanbieden om hun leven in de zending te besteden.
 
De heer Frost co-ordineert al deze zaken, maar het geheel maakt zo'n stormachtige groei door, dat Hudson Taylor op de laatste dag van zijn reis in Noord-Amerika tot de conclusie komt dat het goed zou zijn als een paar toegewijde helpers hem terzijde zouden staan. Maar wie? Samen bidden ze erom. Verschillende namen worden genoemd, en uiteindelijk blijven er drie over van wie ze menen dat de Heere ze daar voor heeft bestemd; maar ja: tijd om ze persoonlijk hierover te spreken is er helaas niet meer. Deze dag nog moet Hudson Taylor vertrekken! Maar wat gebeurt er...? Op dat moment wordt er op de deur geklopt en wie schetst Hudsons verbazing: juist een van die drie mannen stapt binnen, zonder ergens van te weten. Als dat geen leiding van God is... Amper heeft Hudson Taylor hem verklaard wat hun gebed en plan was en hoort hij dat de persoon in kwestie zijn benoeming aanvaardt, of opnieuw wordt er op de deur geklopt... de tweede van de drie genoemden komt nietsvermoedend binnen. Ook hij aanvaardt zijn benoeming. Dan komt de derde man, zonder zelfs maar te weten dat Hudson Taylor daar is, en ook hij gaat positief in op het verzoek om zitting te nemen in het eerste, tijdelijke, bestuur van de Noord-Amerikaanse tak van de China Inland Mission...
 
Het klinkt te wonderlijk om waar te zijn, maar "Ze waren inderdaad door God daarheen gezonden, en we zijn nooit in Zijn keuze teleurgesteld geworden."
 
 
       "Aan alle creaturen..."
 
Op een dag leest Hudson Taylor de overbekende woorden uit Jezus' mond: "Gaat heen in de hele wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen." Al meer dan veertig jaren wordt heel zijn leven door dit bevel beheerst; en al die jaren heeft het hij gehoorzaamd, zonder ooit tegen te spreken. Wat heeft hij al niet gedaan en geleden! Hoe heeft hij al niet anderen bezield en geholpen om dit bevel uit te voeren! Als iemand aan deze woorden gehoorzaam is geweest, dan toch zeker Hudson Taylor wel. En toch, op die stille morgen leest hij de woorden bij het licht van de Heilige Geest, als met nieuwe ogen.
 
       Ik belijd met schaamte dat ik tot op dat moment nog nooit de vraag had gesteld wat de Heere werkelijk bedoelde met Zijn bevel "Gaat heen in de hele wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen." Ik had al heel wat jaren gewerkt, zoals vele anderen, om het Evangelie verder te verbreiden; ik had plannen geopperd om elke totnogtoe onbereikte provincie en streek van China te bereiken, zonder ooit de eenvoudige betekenis te beseffen van de woorden van onze Zaligmaker.
 
ELK SCHEPSEL... De woorden branden in zijn ziel. En dan blijft er voor hem nog maar één ding over: gehoorzamen! Op dezelfde dag schrijft hij:
 
        Hoe zullen we de Heere Jezus Christus tegemoet treden met betrekking tot dit bevel? Zullen we radicaal de titel "Heere" laten vallen, en Hem graag als onze Zaligmaker erkennen voor zover de straf op de zonde aan de orde is, maar niet bereid zijn onszelf te beschouwen als "duur gekocht", en te erkennen dat Hij volledig recht heeft op onze onvoorwaardelijke gehoorzaamheid?
 
        Onze levens, onze geliefden, onze bezittingen, zijn van ons, niet van Hem; we geven Hem wat wij goed vinden, en we gehoorzamen alleen Zijn eisen die niet een te groot offer vragen? Om door Jezus Christus naar de hemel te worden gebracht, daar zijn we meer dan gewillig voor; maar we willen niet dat Deze koning over ons is?
 
        Wanneer we het zo zeggen, zal het hart van elke Christen het ongetwijfeld afwijzen. Maar hebben niet velen geleefd alsof dit toch wel zo was? Hoe weinigen van Gods kinderen hebben praktikaal de waarheid herkend dat Christus óf Heere is van alles, óf helemaal geen Heere is! Als wij Gods Woord kunnen beoordelen, in plaats van door dat Woord beoordeeld te worden...; als we zoveel of zo weinig aan God kunnen geven als wij goed achten, dan zijn wij heren en is Hij ons dank verschuldigd. Aan de andere kant: als Hij Heere is, laat ons Hem dan ook zo tegemoet treden.
 
En zo komt hij op 57-jarige leeftijd tot de wijdste visie van heel zijn leven, die hem het laatste tiental jaren van zijn actief zendingsleven geheel en al in beslag zal nemen. En zo wordt de oproep bekend gemaakt: duizend nieuwe zendingswerkers (die van plaats tot plaats zullen trekken) voor al het werk in dat immens grote land: om letterlijk ieder mens te bereiken met het Woord van de levende God. En des te meer zijn geloof van zijn God verwacht, des te meer zijn God zijn geloof beproeft; op twee terreinen. Het geld komt, maar niet vanzelf... God zorgt, maar niet zonder dagelijkse vurige smeekbeden... En zo bevindt Hudson Taylor dat elk woord in Gods Woord volledig waar is; en dat God elke belofte ernstig meent:
 
        Veertig jaren geleden geloofde ik in de letterlijke inspiratie van de Schrift. Ik heb haar gedurende veertig jaren op de proef gesteld; en mijn geloof is nu sterker dan het toen was. Ik heb de beloften beproefd; ik ben gedwongen geworden dat te doen; en ik heb ze waar en betrouwbaar bevonden.
 
 
        De Boxeropstand
 
Ten tweede wordt zijn geloof juist in deze jaren het heetst gelouterd, wanneer in het jaar 1900 de Boxeropstand uitbreekt, waarin tachtig mannen, vrouwen en kinderen van de C.I.M. wreed worden vermoord.
 
China was eeuwenlang een afgezonderd land. Alles wat van buiten kwam, werd argwanend bezien. Door Europese overmacht gedwongen moest China zijn grenzen openzetten voor westerse invloeden en mensen. Maar onderhuids broeide steeds, en broeit ook bij de wisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw, de argwaan en angst, en zelfs de haat, voor al die vreemdelingen. Door omstandigheden komt dit alles nu tot een uitbarsting: de boxeropstand.
 
        [Boxers waren leden van een geheime groep van felle anti-vreemdelingen]
 
Met onofficiële steun van het keizerlijke gezag (China is in die tijd nog een keizerrijk, zoals Japan het ook nu nog is), wordt het bevel over het hele land verbreid (met behulp van de pas uitgevonden telegraaf) om alle westerlingen te vermoorden.
 
        Waar God werkt, werkt satan tegen. Soms door geweld, dikwijls door list. Maar het werk van God wordt uiteindelijk niet gebroken. Dat blijkt waar te zijn niet alleen door de onmenselijke wreedheden van deze opstand heen, maar ook (en nog meer) door de onmenselijke wreedheden heen van de culturele revolutie van de laatste helft van de twintigste eeuw, waarin duizenden Christenen worden gemarteld en gedood, maar waaronder ondanks dit alles de kerk van Jezus Christus in China een tienvoudige groei doormaakt.
 
 
        Via God
 
Al vanaf de eerste jaren dat Hudson Taylor genade mag kennen, bewandelt hij de weg van de beďnvloeding van zijn naaste VIA GOD. Dat betekent dat hij niet zelf probeert iemand te winnen voor zijn ideeën of iemand tot andere gedachten te brengen, maar dat hij in de weg van aanhoudend, vurig, verwachtingsvol gebed God vraagt die persoon te bearbeiden door Zijn Heilige Geest. Hier volgt een treffend voorbeeld uit de laatste jaren van Hudson Taylor.
 
Een zeer gewaardeerde medewerker komt aan in Sjanghai, vastbesloten om de zending te verlaten, als Hudson Taylor niet aan zijn wensen tegemoet komt. Het gaat over onrecht hem aangedaan, waarvoor hij de hulp van de wereldlijke rechter wil inroepen - ten stelligste tegen de beginselen van de China Inland Mission. Hudson weet dat de man een sterk karakter heeft, en niet gemakkelijk te plooien is. Van tevoren gewaarschuwd dat dit probleem eraan komt, begeeft Hudson zich tot bijzonder gebed en ondertussen stelt hij de ontmoeting met deze opgewonden man een paar dagen uit. Hij brengt in praktijk wat hij eens als volgt onder woorden had gebracht:
 
        Wat is geestelijke dienst? Het is - als u ziet dat ik fout ben - dat u in staat bent om door gebed, geestelijke kracht, tact, liefde, verdraagzaamheid en geduld, mijn geweten te verlichten en op deze manier te veroorzaken dat ik mij met blijdschap van mijn verkeerde koers afkeer en de goede kant op ga.
 
Ondertussen ziet de jonge, vurige zendingsmedewerker de dingen in een ander licht. Hoewel er nog geen woord over zijn zaak is gesproken, kan hij langzaam maar zeker het niet anders zien dan dat zijn plan niet overeenkomt met de geest van Christus. Hij weet er niets van dat Hudson Taylor, die zo druk schijnt te zijn dat hij nog geen paar minuten tijd heeft om hem te ontvangen, uren in ernstige gebedsworstelingen doorbrengt voor hem. Maar die verborgen beďnvloeding doet wat geen redenering of gezagsuitoefening had kunnen bewerken:
 
                "Voordat het gesprek plaatsvond, of de heer Taylor maar een woord over deze zaak tot mij had gesproken, was mijn hele opvatting veranderd. Ik zag dat ik totaal verkeerd was geweest, en dat het uitgangspunt van de C.I.M. juist was, ook in het bijzondere geval van mij. Tijdens ons eerste onderhoud spraken wij met geen woord over deze zaak. De heer Taylor sprak met mij over andere dingen en hij vroeg mijn mening over het gebruik van sommige medicijnen; en toen de etensbel ging, zei hij dat hij het fijn zou vinden om die middag om drie uur verder met mij te praten. Ik voelde me schuldig om zoveel van zijn kostbare tijd in beslag te nemen en daarom besloot ik hem ronduit te zeggen dat ik van inzicht was veranderd."
 
Het enige wat Hudson Taylor antwoordt, is: "Dank God!" Achteraf blijkt ook dat deze handelwijze blijvende vriendschap oplevert met een belangrijke bestuursambtenaar, wat later zelfs nog tot redding van zijn leven mag strekken...!
 
 
       Hudson Taylors laatste reis
 
Na het vredig sterven van zijn tweede vrouw, in 1903, gaat Hudson Taylor opnieuw op reis naar China - nu voor de laatste maal.
 
Heel wat keren maakt hij vanaf Londen de oversteek, via Europa-Azië of via Noord-Amerika, naar zijn geliefde land. Zijn taak is én op het hoofdkwartier in Engeland, waarbij hij vele honderden lezingen houdt, vele honderden "sollicitanten" spreekt, vele duizenden brieven beantwoordt, zakelijke zowel als geestelijke, en vele tientallen reizen maakt naar Schotland, Ierland, zelfs naar Zweden en Duitsland - én zijn taak is in China om daadwerkelijk te getuigen, te preken, zending te bedrijven, maar ook en vooral om leiding te geven vanuit het hoofdkwartier te Sjanghai aan het nog steeds groeiende werk van de zending in de haast onmetelijk ver zich uitstrekkende binnenlandse provincies.
 
Wáár hij ook komt op de zendingsposten, wordt hij met grote vreugde ontvangen. Vele herinneringen worden opgehaald, vooral uit zijn eerste jaren, zowel blijde als droeve (vier graven heeft hij in China: van zijn eerste vrouw en van drie kinderen...). Erg moe is hij. Maar graag dragen dankbare Chinese Christenen hem in een gemakkelijke draagstoel. Zo willen ze hem ook op een zijn laatste zondagse kerkgangen naar de samenkomst van de jonge Christengemeente dragen. Maar daar is geen sprake van! De ruim drie kilometer gaat hij te voet. Al heeft wel iemand van het gezelschap een vouwstoel bij zich waarop hij onderweg kan uitrusten. Verbaasd vragen mensen op straat hem, waarom hij geen draagstoel laat komen. En dat geeft hem keer op keer gelegenheid om te verklaren dat de Sabbath een Rustdag is, en dat het Gods wil is dat mensen die dag heilig houden. Wanneer ze horen dat er een draagstoel beschikbaar is, zijn ze nog meer verbaasd. Maar Hudson Taylor maakt van de gelegenheden graag gebruik om de bedoeling van de Sabbathsrust keer op keer te benadrukken.
 
Temidden van zijn zo hartelijk geliefde volk komt dan nog onverwacht het moment van sterven, 3 juni 1905. 51 jaren heeft hij dan mogen arbeiden in China en voor de bekering van China's miljoenen inwoners. De door hem ontwikkelde zendingsmethode is: heb geloof in God, dat is: houd vast aan de betrouwbaarheid van God.
 
        Het werk van James Hudson Taylor is af, maar Gods kerkvergaderende, kerkbewarende werk nog niet. Nog steeds zijn er werkers nodig (al heeft God ons niet nodig), om tot ALLE CREATUREN het wondere woord van Gods eeuwige liefde te brengen ...
 
 
Hoewel Hudson Taylor niet veel boeken of traktaten heeft geschreven (wel heel veel brieven), zijn er van zijn hand toch een paar stukjes bewaard, waarin een diep inzicht openbaar komt in de Heilige Schrift. Onlangs is (in het Engels) zijn geschrift over het Hooglied heruitgegeven "Union and Communion", The Marriage of Love between Jesus and His Church - Eenheid en gemeenschap, Het liefdeshuwelijk tussen Jezus en Zijn Gemeente. Ook over Numeri 6 en 7 heeft hij ooit wat meditatieve gedachten op papier gezet. Bij welke gelegenheid weet ik niet, maar zeker van waarde voor jou en mij in de 21ste eeuw!
 
 
        Hudson Taylor over het Nazireeër-schap
 
"De eerste 21 verzen van Numeri 6 geven ons een verslag van de instelling en de geboden van de orde der Nazireeërs. En laat ons opmerken dat deze instelling, zoals elke andere goede en volmaakte gift, van Boven kwam: God Zelf gaf, ongevraagd, dit voorrecht aan Zijn volk.
 
        "Van wijn en sterke drank zal hij zich afzonderen; wijnedik, en edik van sterke drank zal hij niet drinken, noch enig vocht van druiven zal hij drinken, noch verse of gedroogde druiven zal hij eten. Al de dagen van zijn Nazireeërschap zal hij niet eten van iets dat van de wijnstok van de wijn gemaakt is, van de kernen af tot de basten toe."
 
Het eerste wat we opmerken is dat, zoals de gehoorzaamheid van Adam in de Hof werd getest door het verbod van ene boom, een boom die aantrekkelijk was om naar te kijken, en goed voor voedsel - zo de gehoorzaamheid van de Nazireeër werd getest. Hem werd niet verboden giftige bessen te eten, en niet alleen werd van hem geëist zich van wijn en sterke drank te onthouden, die gemakkelijk een strik konden worden; verse druiven en gedroogde rozijnen waren hem net zo goed verboden. Niet omdat deze dingen in zichzelf schadelijk waren, maar omdat het doen van Gods wil in een schijnbaar onbelangrijke zaak, wezenlijk was om aangenomen te worden.
 
Niet minder is dit waar van de Nieuwtestamentische Nazireeër. Hetzij hij eet of drinkt of iets anders doet, de wil van God en niet het toegeven aan eigen verlangen moet zijn enige doel zijn. Christenen raken dikwijls verward wat betreft wereldse verlokkingen door te vragen: waar is de zonde van dit, of het gevaar van dat? Er kan een gevaar zijn dat de vraagsteller niet ziet, satans "scherpe haakje" is dikwijls kunstig verborgen door het lokaas. Maar laten we veronderstellen dat iets ongevaarlijk is, dat betekent nog niet dat het God behaagt, of dat het geestelijk tot nut is.
 
De vrucht van de wijnstok is een afbeelding van aardse genoegens. Zij die de Nazireeër-nabijheid tot God wilden genieten, moesten Zijn liefde beter achten dan wijn. Om Christus te gewinnen leed de apostel Paulus graag het verlies van alles, en achtte het als schuim en mest vergeleken met de uitstekendheid van de kennis van Christus Jezus zijn Heere. De dingen die hij opgaf, waren geen slechte dingen, maar goede dingen. Ook Christus ontledigde Zichzelf tot onze verlossing, en Hij kwam niet om het Zijne te zoeken, maar de wil van Hem Die Hem zond. De hoogste dienst vraagt het grootste offer, maar het verzekert ook de volste zegen en de grootste vruchtbaarheid. Christus kon niet in de schoot van Zijn Vader blijven én de wereld loskopen. Zendelingen kunnen niet de heidenen winnen én hun thuisomgeving genieten; en ook kunnen zij niet op een passende manier worden ondersteund zonder liefdevolle offers van vele vrienden en begunstigers. U, geliefde lezer, kent de keus van de Meester, wat is de uwe? Is het "Zijn wil doen", zelfs al zou het betekenen alles om Hem te verlaten, alles aan Hem te geven?
 
God testte de gehoorzaamheid van de Nazireeër in het voedsel: God behagen moest liever worden gekozen dan de meest verleidelijke tros druiven. Maar in de volgende woorden zien we dat zijn gehoorzaamheid nog verder wordt getest en dat op een manier die voor velen zwaarder blijkt te zijn:
 
        "Al de dagen van de gelofte van zijn Nazireeërschap zal het scheermes op zijn hoofd niet komen; totdat die dagen vervuld zullen zijn waarin hij zich aan de HEERE zal hebben afgezonderd, zal hij heilig zijn; hij zal de lokken van het haar van zijn hoofd laten groeien."
 
        God eist het recht op om te beslissen hoe Zijn dienaar eruit zal zien, en Hij bepaalt dat de afgezonderden duidelijk herkenbaar zouden zijn. Velen schrikken ervoor terug om apart te staan; maar God wilde vaak dat Zijn volk onmiskenbaar apart stond. We horen soms het argument "heel de wereld" denkt dit of doet dat, als een reden om net zo te doen. Maar dat is een argument dat geen gewicht behoort te hebben bij Christen aan wie is bevolen niet gelijkvormig te zijn aan de wereld. Hoewel we niet apart moeten doen om het apart doen, moeten we toch niet aarzelen om apart te zijn, wanneer plicht jegens God het vereist, of wanneer het voorrecht van zelfverloochening ten nutte van anderen ons ertoe oproept.
 
Verder herinnerde dit bevel de Nazireeër eraan dat hij niet van zichzelf was, maar dat hij totaal van de Heere was. Dat God zelfs het haar van zijn hoofd opeiste. Het stond hem niet vrij om zich te scheren of te kammen zoals hij het wilde, ook niet om het zo lang of zo kort te dragen als het hem goed dacht. Zo absoluut was Gods claim op hem dat zijn haar moest worden beschouwd als Gods bezit, zolang de belofte op hem was. Wanneer zijn belofte was vervuld, moest hij alles afscheren en op het altaar verbranden. Net als het brandoffer moest het worden beschouwd als voor God alleen bestemd.
 
Zo wordt ons nu in de Nieuwtestamentische bedéling verteld dat zelfs de haren van ons hoofd alle zijn geteld, zo nauwkeurig is Gods zorg voor Zijn volk, zo waakzaam is Hij over alles wat hen belangt. Het is prachtig om de liefde van een jonge moeder te zien, waarmee ze de zijden lokken tussen haar vingers laat glijden van haar geliefde kind, haar schat en haar genot. Maar nooit telt ze die haren. Hij alleen, Die de Bron is van moederliefde, doet dat! En zullen wij - die niet van onszelf zijn, maar duur gekocht zijn - niet graag alles wat we zijn en hebben, Hem toewijden; elk lid van ons lichaam, elke vezel van ons bestaan, heel de kracht van ons gemoed, heel onze wilskracht, en al onze liefde?
 
        "Al de dagen die hij zich voor de HEERE afgezonderd zal hebben, zal hij tot het lichaam van een dode niet gaan. Om zijn vader of om zijn moeder, om zijn broeder of om zijn zuster, om hen zal hij zich niet verontreinigen, als zij dood zijn; want het Nazireeërschap van zijn God is op zijn hoofd. Al de dagen van zijn Nazireeërschap is hij heilig voor de HEERE."
 
Hier hebben we een uiterst plechtig en belangrijk bevel, om alle onreinheid te vermijden die ontstaat door contact met de dood. De dood is het loon op de zonde: de Nazireeër moest zich zowel van de zonde zelf als van haar gevolgen onthouden.
 
        Geen bevel in Gods Woord is duidelijker dan het bevel om onze aardse ouders te eren en te gehoorzamen; maar zelfs om zijn vader of moeder mocht een Nazireeër zich niet verontreinigen: "Wie vader of moeder meer liefheeft dan Mij, is Mijns niet waardig."
 
Maar laat geen jonge Christen lichtvaardig denken over zijn verplichtingen jegens zijn ouders, wanneer deze niet strijden met Gods geschreven Woord. Jonge Christenen zijn soms terneergeslagen omdat hun verlangen om het Evangelie aan de heidenen te prediken door hun ouders wordt tegengestaan. Zulken moesten aangemoedigd worden om God te danken voor deze hindernis, en door gebed te zoeken deze uit de weg te ruimen. Wanneer zij thuis hebben geleerd mensen te bewegen door God, zullen zij beter zijn voorbereid hetzelfde op het zendingsveld te doen. Waar er geschiktheid is tot het werk, zal de weg waarschijnlijk effen worden gemaakt na een tijd van geduldig wachten.
 
Deze verzen onderwijzen ons dat alleen al contact met de dood verontreinigt. Hoe zinloos is dan de verbeelding van onbekeerden dat zij door dode werken - het beste wat zij die zelf dood zijn in misdaden en zonden, kunnen voortbrengen - zich voor God acceptabel kunnen maken! De goede werken van de onverzoenden kunnen inderdaad hun medeschepselen ten nutte zijn, maar totdat het leven in Christus is ontvangen, kunnen zij God niet behagen.
 
- - -
 
Hoeveel Christenen zijn er niet die in hun eigenwilligheid en eigengereidheid dag aan dag vol verdriet of zorgen zijn. Terwijl zij proberen zichzelf te bewaren, worden ze niet bewaard; proberen gelukkig te zijn, zijn ze vaak ongelukkig; proberen te slagen, falen ze; en ze kunnen slechts belijden dat hun leven erg verschilt van dat ideale leven in Psalm 89 vers 16-17: "Welgelukzalig is het volk dat het blijde geklank kent; o HEERE, zij zullen in het licht van Uw aangezicht wandelen. Zij zullen zich de hele dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden." In plaats hiervan kennen velen in de praktijk erg weinig van de vrede die alle verstand teboven gaat; van de blijdschap die letterlijk onuitsprekelijk is. Wat zij ervaren is vaak-bestreden vrede en -onderbroken voldoening en geluk. De minste terughoudendheid in onze toewijding toont dat we onszelf beschouwen als eigen baas, en bij gevolg dat we menen vrij te zijn zo veel of zo weinig aan Hem te geven als ons uitkomt. Wanneer we Hem als Heere en Meester erkennen, hebben we niets achter te houden, en is er niets meer van onszelf, want wij - met alles wat we hebben - behoren Hem toe. Maar dan wordt alles wat Hij heeft en alles wat Hij is, ook van ons. O, gezegend deel! Wie zou niet vanaf nu wensen geen privé-bezittingen meer te hebben, maar in volledige toewijding Gods recht te erkennen, en God niet langer te beroven?
 
       Uit brieven en aantekeningen van Hudson Taylor
 
"Het was in mijn jonge jaren niet ongewoon om bekering te omschrijven met 'ernstig worden'. En als je de gezichten van sommigen zag, zag het er werkelijk als een erg ernstige zaak uit! Zou het niet goed zijn als Gods kinderen altijd zulke sprekende gezichten hadden, dat daarop de zegeningen en de blijdschap van de zaligheid zich zo duidelijk weerspiegelden, dat onbekeerde mensen bekering wel zouden moeten omschrijven met 'blij worden' in plaats van 'ernstig worden'?"
 
"Ik wacht geduldig op de Heere voor leiding. Op Zijn tijd zal Hij Zijn wil bekendmaken, en dan kan Hij, en Hij alleen, mij genade geven om deze te gehoorzamen."
 
"Als mijn Zaligmaker Zijn troon in heerlijkheid heeft verlaten om te komen, te bloeden en te sterven voor ons, zullen wij dan niet alles, alles, verlaten en Hem volgen?"
 
"We zijn veel te veel bezig met de zichtbare en tijdelijke dingen; en veel te weinig met de onzichtbare en eeuwige. Laat ons slechts deze dingen in het oog houden, en de zorgen en genietingen van deze wereld zullen niet veel indruk meer op ons maken. O, laat ons leven voor de eeuwigheid! Laat ons zoeken dicht bij de Troon te zijn. Wat maakt het uit als we om die reden moeten gaan - wat we ongetwijfeld moeten - door grote verdrukkingen? Belooft Hij niet: 'Ik zal u niet begeven en u niet verlaten'? Zo dat we vrijmoedig mogen zeggen: 'De Heere is mijn Helper; ik zal niet vrezen wat mensen mij zullen doen.'"
 
"Laat ons leven voor God, en voor Hem alleen. Laat ons zoeken vervuld te worden met de kennis van Zijn wil, en om die te doen, wát het ook zou mogen kosten. En moge God, van Wie alle goede begeerten voortkomen, en door Wie alleen ze ten uitvoer kunnen worden gebracht, op ons uitgieten de gezondmakende geest van Zijn genade, zodat we geen ander verlangen meer hebben dan Zijn wil te doen."
 
"Afgelopen zondag was, denk ik, de gelukkigste dag die ik ooit heb meegemaakt; en nog steeds voel ik de vrede die alle verstand te boven gaat: vrede, die stroomt als een rivier, diep en rustig; volmaakte rust in Hem Die de eeuwige Rotssteen is."
 
"Wat een wonderlijk rijke psalm is Psalm 37! O, de feestmalen die voor ons zijn weggelegd in het dierbare Woord!"
 
"Is 'steunen op omstandigheden en mensen of instanties' niet: twijfelen aan de Heere?"
 
"Hij is Dezelfde, gisteren, heden en voor eeuwig. Zijn liefde faalt niet, Zijn Woord is onveranderlijk, Zijn macht is altijd dezelfde. Daarom wordt het hart dat op Hem vertrouwt, in volkomen vrede bewaard. Ik weet dat Hij mij op de proef stelt slechts om mijn geloof te doen groeien; en dit alles uit liefde. Wel, als Hij maar wordt verheerlijkt, ben ik tevreden. Moge Hij, Die alleen mij voor struikelen kan bewaren, mijn geloof sterken en mij volmaakt maken in de liefde."
 
"Hoe vriendelijk van mijn Vader om mij in zo'n volmaakte vrede te bewaren, vol vreugde en zaligheid, nu ik uitwendig in de moeilijkste omstandigheid ben. Wat een onzekerheid als ik de vraag: 'Zal ik gaan of blijven?' had overgelaten aan de omstandigheden! Maar nu heeft de Heere mij in staat gesteld om de stap zonder aarzelen te nemen, omdat het tot Zijn eer was, terwijl ik alle dingen in Zijn handen mocht laten."
 
"U hebt er geen idee van, Moeder, wat voor verschil het maakt om te leven temidden van lichtzinnige, gedachteloze en wereldgezinde mensen, vergeleken met de rust die ik onlangs bij u genoot. Maar het is aangenaam te bedenken dat we 'worden bewaard in de kracht Gods'."
 
"Hoe zoet is het om in alle dingen van de HEERE afhankelijk te zijn! Alles, alles gaat het beste, zoals Hij denkt dat het goed is het te leiden. En Hij leidt en voorziet werkelijk, zowel in tijdelijke als in geestelijke dingen. Laten we nooit inzitten over de resultaten. Laat ons ze alle aan Hem overlaten. Laat ons er niet over inzitten, wanneer we net als Abram in oude tijden moeten uitgaan, niet wetende waarheen: HIJ weet het."
 
"Hoe dierbaar is de verzekering: 'Omdat Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefhad, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde'! Hij vergeet nooit iets, Hij wordt nooit moe. De toekomst is geheel en al in Zijn handen; en waar anders zouden we die wensen?"
 
"Hoe ontzettend onbelangrijk zullen vele overwegingen blijken te zijn, wanneer wij erop terugzien vanuit de eindeloze eeuwigheid."
 
"Het is gemakkelijk praten dat we alles voor Christus over (moeten) hebben, maar wanneer het er op aan komt, zullen we het alleen kunnen volbrengen, wanneer we 'volmaakt zijn in Hem'."
 
"31 december 1853: Terugziende op de barmhartigheden en de goedheid van God jegens mij in het afgelopen jaar, verlies ik mij in verwondering, liefde en lofprijzing. Hier richt ik mijn 'Eben-haezer' op: tot hiertoe heeft de HEERE mij geholpen."
 
"Laat ons de Heere bidden zendelingen te sturen die gewillig zijn om aardse gemakken op te offeren, opdat zij zielen mogen winnen voor Christus."
 
       Uit brieven en aantekeningen van Hudson Taylor
 
"Wil je mij vergezellen in gedurige gebeden om meer nabij en meer intiem te leven met Hem, Die nooit de Zijnen verlaat? Moge Hij Zijn genadige belofte vervullen en mijn pogingen zegenen tot de bekering van zondaren. O, om zelf onberispelijk te wandelen in liefde voor Hem, en te worden gebruikt om velen van hun afgoden te bekeren, om de levende en ware God te dienen en Zijn Zoon van de hemel te verwachten!"
 
"Ik mocht een uur doorbrengen in zalige omgang met Hem Wiens wondere genade mij heeft geroepen tot en gerekend onder Zijn volk. Des te meer ik van mezelf zie, en des te meer ik van Hem leer, des te meer ben ik verwonderd dat Hij mij ooit een plaats kan hebben gegeven onder Zijn kinderen. Het is alleen aan de voet van het kruis, dat we onszelf, de wereld en God in het recht licht zien.
 
Als er ooit iemand was die eeuwigdurende verwerping van Zijn aangezicht verdiend heeft, ben ik het. En toch had ik de laatste tijd zulke ziel-smeltende momenten in het gebed, zulke openbaringen van Zijn liefde, en zo'n sterk geloof en vertrouwen in Hem - dat ik totaal verwonderd ben over Zijn overvloeiende genade jegens één, zo lauw en ontrouw.
 
Wat ik nodig heb, is meer geloof, meer verborgen omgang met God. We kunnen immers aan anderen alleen datgene meedelen wat we eerst zelf ontvingen."
 
"O, om meer de volheid van onze dierbare Heere HEERE te beseffen, meer te leven in het licht van Zijn aangezicht, en verzadigd te zijn met wat Hij verleent; altijd tot Hem op te zien, Zijn voetstappen na te volgen en Zijn glorierijke komst te verwachten! Waarom hebben we Hem zo weinig lief? Het is niet dat Hij niet beminnelijk is. Het is niet dat Hij ons niet bemint: dat is voor altijd bewezen op Golgotha. O, krank van liefde te zijn tot Jezus, om dagelijks, ja uurlijks te hunkeren, te hongeren en te dorsten naar Zijn aanwezigheid!"
 
"Terwijl ik er op uit ben om alles te doen tot eer van God, doe ik niets wat niet is vermengd met eigen bedoeling en zonde. O, hoe precies past onze Jezus ons! Volkomen gerechtigheid voor bankroete zondaren; een heerlijk kleed in plaats van lompen en vodden; fijn goud voor de armen, gezicht voor de blinden - alles, alles wat we nodig hebben of maar kunnen verlangen. Dierbare Heere Jezus, mogen we U meer liefhebben en onze liefde meer bewijzen door dood te zijn voor de wereld."
 
"Nu weet ik wat het is dat mijn naam geschreven is op Zijn hart...; en waarom Hij nooit ophoudt om voor mij te bidden. Zijn liefde is zo groot dat Hij niet kan ophouden. Dit is overweldigend, niet waar? Zulke diepten van liefde, en dat voor mij!"
 
"Velen denken dat ik arm ben. Dit is in zekere zin vast waar, maar dank zij God, het is '... als arm, maar velen rijk makende; als niets hebbende, en toch alles bezittende.'
 
Al zou ik anders kunnen, ik zou toch niet anders willen, dan zoals ik nu ben - mijzelf geheel en al toevertrouwend aan de Heere, en gebruikt te worden als een kanaal van hulp voor anderen."
 
"Het is niet genoeg om alleen maar de weg aangewezen te krijgen, en om bewaard te worden voor afdwalen naar de rechter- en naar de linkerkant, hoewel dit geen kleine zegen is. Maar wij hebben Hem ook nodig om elke stap aan te wijzen, stap voor stap. Nog meer: wij hebben het nodig in het reizen door deze woestijn te leunen, altijd te leunen, op onze Liefste. Mogen we het waarlijk doen, en alles zal goed zijn."
 
"Voor mij is het onderwijs van Gods Woord heel duidelijk: 'Wees niemand iets schuldig.' Geld lenen is naar mijn mening strijdig met de Schrift. Je erkent daarmee dat God je iets goeds heeft onthouden, en je bewijst daarmee dat je besloten bent toch datgene te krijgen, wat Hij niet heeft gegeven.
 
Als het Woord mij iets zegt, zegt het me om niets te maken te hebben met schulden. Ik kan niet denken dat God arm is, dat Zijn bronnen droog zijn gevallen, of dat Hij onwillig is om bij alle werk dat waarlijk Zijn werk is, in alle nodige dingen te voorzien."
 
"Ik geniet nu een tijd van rust; maar het moet niet te lang duren, want te veel rust maakt lui en zwak, en past niet bij een soldaat van het Kruis. De enige ware rust is Jezus volgen, waar Hij ook heengaat. De enige voldoening bestaat hierin: voor en met Hem te arbeiden. En hoewel iemand er naar kan verlangen dat het wat rustiger wordt, voel ik na één week al weer een drang om het werk op te pakken: te vertellen van Zijn allesovertreffende liefde en Zijn heerlijke verlossing."
 
"Wil je gezegend worden? Zoek dan eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid; dan ben je op de hoofdweg naar alle andere goede dingen.
 
Sommige mensen vergeten dit en zoeken geluk in de wereld, maar het ontglipt hun greep. Ze denken, ze plannen, ze overwegen en proberen dit middel of dat, maar ze komen niet dichter bij het doel.
 
Terwijl er anderen zijn die niets voor zichzelf zoeken, en toch vreugde en vrede in hun harten uitgegoten krijgen. Want zij zetten het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid eerst, en al deze dingen worden hen toegeworpen. Dit heb ik bij eigen ervaring, en ik kan je verzekeren dat het zo is."
 
"Op een avond kwam er een groep mensen om met me te praten. Eén van hen gaf me twee erg mooie, geurige bloemen. Ik wees mijn bezoekers erop dat de schoonheid en de geur van deze bloemen door God was gegeven; dat vogels en insecten allemaal door Hem worden verzorgd; en dat de vele zegeningen die zelfs zíj genieten die Hem niet kennen en die tegen Hem zondigen door afgoden te aanbidden - het werk van hun eigen handen -, ook door Zijn genade voortdurend worden gegeven. En hoeveel temeer dat de kinderen van deze Hemelse Vader met vertrouwen naar Hem mogen opkijken, wetende dat Hij zal zorgen voor al het nodige in het leven, in het sterven en in de komende wereld!
 
Ik voelde me erg gezegend in mijn ziel en ik werd bijzonder geholpen om van deze liefde en zorg van God te getuigen.
 
'Het is vreemd', zei één van de mannen, 'hoe hij over God spreekt in verband met gewone dingen.'
 
'Arme mensen! Werkelijk geldt van hen: 'God is niet in al hun gedachten.'"
 
"Vergeet niet, wanneer je meer licht verlangt, om overeenkomstig het licht dat je hebt, te wandelen.
 
Ik verlang meer en meer om al mijn zaken in Gods handen te leggen, Die alleen ons op het juiste spoor kan en voorzeker zal leiden, als we ootmoedig en in geloof Zijn hulp zoeken.
 
Ik onderstreep het belang ervan om persoonlijke leiding van God te zoeken, afgezien van wat anderen doen. Een ieder van ons heeft een persoonlijke verantwoordelijkheid jegens Hem. Het gedrag van anderen kan mij niet verplichten iets te doen; net zomin als mijn plicht om iets te doen, verandert door het doen of laten van anderen. We mogen en moeten God danken voor al de hulp die Hij ons door anderen geeft in het volvoeren van onze taak. Maar laat ons altijd zoeken om onze eigen weg duidelijk te zien in het licht van Zijn wil; dan zullen we in beproeving en verwarring 'standvastig, onbeweeglijk' zijn, omdat we niet op een vleselijke arm hebben vertrouwd."
 
Iemand getuigt later over Hudson Taylor: "Het was duidelijk dat hij het diepste respect genoot van de Chinezen, en dat hij bijzonder veel goed voor hen deed. Zijn invloed was als die van een geurende bloem: om zich heen verspreidend de zoetheid van ware Christelijkheid."
 
Uit brieven van Hudson Taylor en zijn medewerkers
 
"O, dat we in staat mogen worden gesteld om veel zegen te dragen! Bid dat een ieder van ons dicht tot de Zaligmaker getrokken mag worden en vastgehouden wordt om te wandelen met Hem in zo'n zoete gemeenschap dat voor ons het leven Christus mag zijn. Dan, wat een wonderen zouden we zien! De geestelijke woestenij hier is in eeuwigheidslicht gezien vreselijk. Ze staart ons in het gezicht. Menselijke inspanning kan er geen oplossing voor bieden; niets kan het dan alleen Goddelijke kracht. Daarom, bidt! O, we hebben nodig God hierom aan te grijpen. Moge Hij ons werkelijk ernstig maken. Hoe kunnen we onze tijd verknoeien en lusteloos zijn, wanneer we Zijn onfeilbare belofte bedenken dat we wat we in geloof vragen, zullen ontvangen? Waarom zijn we niet zoals aartsvader Israël, die zich vorstelijk gedragen met God en overwinnen? God vergunne ons dat we mogen leren hoe te bidden."
 
"Velen van ons zijn aangevuurd om het binnenland in te gaan, en de rampen die we pas hebben meegemaakt, als ik ze rampen mag noemen, maken ons alleen maar des te vastbeslotener om te gaan, leunende op de Almachtige Kracht van onze Leidsman. Bidt voor ons. We hebben veel genade nodig. U kunt niet begrijpen hoeveel geduld we dagelijks nodig hebben, verdraagzaamheid, tact om met de vele moeilijkheden en misverstanden om te gaan, die steeds weer voorkomen tussen zoveel mensen van verschillende nationaliteiten en talen en temperamenten. Bidt dat de Heere mij steeds eenvoud geeft, helder inzicht, een wijze en zachtmoedige manier van optreden, een geduldige en verdraagzame geest, om onwankelbaar het doel in het oog te houden, een vast geloof, Christus-gelijke liefde, die allemaal nodig zijn om mijn taken uit te voeren. En vraag Hem voldoende middelen en geschikte helpers tot ons te sturen voor het grote werk dat we nog maar amper begonnen zijn."
 
"De enige mensen die we hier kunnen gebruiken, zijn zij die zich verblijden in wérken, werkelijk arbeiden, en niet hun leven verdromen; zich verloochenen; lijden om zalig te maken. Voor zulk soort mannen en vrouwen is hier ruimte, voor elk aantal; en God zal elk aantal ondersteunen. Zij zijn Zijn juwelen, en Hij waardeert ze en zorgt voor ze."
 
"Het ene nodige is: God beter te kennen. Niet in onszelf, niet in ons vooruitzicht, zelfs niet in de hemel moeten we ons verheugen, maar in de Heere. Als we Hem kennen, dan verheugen we ons over wat Hij geeft, niet omdat we het graag ontvangen (als het mooi is), niet omdat we denken dat het nuttig voor ons is (als het een beproeving betreft), maar omdat het Zijn gift is, Zijn bepaling; en net zo wat Hij ons onthoudt of ons ontneemt. O, Hem te kennen! Terecht mocht Paulus, die een glimp van Zijn heerlijkheid had opgevangen, alle dingen schade en drek achten vergeleken met deze meest dierbare kennis! Dit maakt de zwakke sterk, de arme rijk, de ledige vol. Dit verandert lijden in geluk en tranen in diamanten, zoals de zonnestralen dauw in parels veranderen. Dit maakt ons onbevreesd, onoverwinlijk."
 
"Wat betreft de moeilijkheden en bekommernissen, hun naam is legio. Sommige ontspringen aan het karakter van het werk, sommige aan de natuur van de werkers. Hier kan Paulus Barnabas niet in de ogen zien; daar handelt Petrus zo dat hij openbare bestraffing nodig heeft; terwijl ergens anders aansporing nodig is om een dwalende te herstellen of iemand die koud geworden is te verlevendigen... Maar het is des Heeren werk, en we gaan voort van dag tot dag. Hij is tegen alles opgewassen wat er zich maar zou kunnen voordoen.
 
Ik zal maar niet proberen u te vertellen hoe het werk aan alle kanten is bezet met moeilijkheden. Maar ik weet dat u voor mij bidt. En de problemen verschaffen gelegenheden om Gods trouw te leren kennen, die we anders niet gehad zouden hebben. Het verschaft me grote troost te bedenken dat het Zijn werk is. Dat Hij het beste weet hoe het voort te zetten, en dat Hij er oneindig meer in geďnteresseerd is dan wij.
 
Ik zou werkelijk sidderen, als we God niet hadden om naar op te zien. Maar zelfs dan kan ik er niets aan doen dat ik me neergedrukt voel: "Heere, vermeerder mijn geloof!" Bidt ernstig voor me. Iemand onwaardiger dan ik, bestaat niet. En o, hoe voel ik mijn uiterste onbekwaamheid om het werk recht voort te zetten! Moge de machtige God van Jakob gedurig mijn Hulp zijn."
 
"Wel, het is maar ene dag per keer. Vandaag kunnen we, door Zijn genade, de last van vandaag dragen. Morgen kunnen we bij Hem zijn, waar geen lasten meer zijn; of, als het anders is, zal Hij met ons zijn; en in Zijn aanwezigheid is volheid van vreugde, ondanks al de verdrukking van deze wereld."
 
"Ik hoef er u niet aan te herinneren dat Hij trouw blijft en Zichzelf niet kan verloochenen. Als we werkelijk Hem vertrouwen en alles van Hem verwachten, kunnen we niet beschaamd worden. Indien we dit niet doen, misschien is het dan het beste des te eerder te ontdekken hoe ongezond ons fundament is. Zendingskapitaal of donateurs zijn een armzalige vervanging van de levende God."
 
       Opmerkelijke uitspraken van Hudson Taylor
 
"Het moeilijkste van een zendelingsloopbaan is om regelmatige Bijbelstudie in stand te houden. De satan zal altijd iets vinden dat je nog moet doen, wanneer je met Bijbelstudie bezig moest zijn; al is het maar het repareren van een luik."
 
(In december 1900 - na de moordpartijen van de Boxeropstand:) "Wij danken God voor de genade aan hen gegeven die hebben geleden. Het is een wonderlijke eer die Hij ons als zendingsorganisatie heeft gegeven ons zo'n grote beproeving toe te vertrouwen, dat wij zovelen onder ons hebben die waardig zijn geacht om de martelaarskroon te dragen. Mogen we allen de les leren die God ons wil leren, en door Zijn Geest bereid zijn tot elke verdere dienst waartoe Hij ons zou roepen, terwijl we wachten op de komst des Heeren."
 
"Hoewel we mensen niet kunnen terechtbrengen door te schelden, kunnen we ze misschien wel dikwijls terechtbrengen door te beminnen. Het past ons niet om hen weg te laten glippen die God ons geeft, als gebed en vasten, moeite en geduld hen aan ons verbonden zouden houden... We moeten bij God pleiten in geloof om de liefde en geestelijke kracht die mensen gewillig maakt om te gehoorzamen... Voor mezelf en voor allen van ons hunker ik ernaar om meer met de Geest vervuld te zijn en dus beter voor Gods werk bekwaam; dan zullen we altijd overvloeien van liefde, vreugde, vrede, vriendelijkheid en heel de vrucht van de Geest; en iedereen zal worden gewonnen en geholpen, zoveel als mogelijk."
 
"Dank Hem voor het besef van uw onvermogen, want wanneer u zwak bent, dan kan Hij sterk zijn in u."
 
"Als Gods Geest machtig werkt, kunnen we er zeker van zijn dat de boze geest ook actief zal zijn. Toen de oproep voor duizend nieuwe werkers uitging van de zendingsconferentie van 1890, begon de vijand direct een tegenbeweging, en opstanden en slachtpartijen zijn er van tijd tot tijd gevolgd als nooit tevoren."
 
"Ik ben dikwijls blij geweest, dat ik een arme man was; dat ik geen geld had en nooit iemand iets kon beloven; maar dat ik een rijke hemelse Vader had, en dat ik hun allen kon beloven dat Hij ze niet zou vergeten. En sinds ik zelf vader ben, heb ik dikwijls aan wat meer gedacht: dat Hij ze niet kon vergeten."
 
"Laat ons Hem vragen ons te doorzoeken en alles wat Zijn werken door ons heen verhindert, meer en meer weg te ruimen. Als iemand van ons verzocht wordt te mopperen, of over collega's onvriendelijk te denken of te spreken; als iemand zich heeft overgegeven aan oppervlakkige praat of zotternij die niet betaamt; als we het hebben toegelaten dat minder belangrijke dingen de tijd en aandacht in beslag namen die aan Gods eigenlijke werk moest worden besteed; als we onze Bijbels of ons persoonlijke gebedsleven hebben veronachtzaamd - laat ons de zonde voor God belijden en op Zijn beloofde vergeving pleiten, terwijl we voor het toekomende zorgvuldig zulke gelegenheden of zwakheden vermijden. En wanneer we hebben gezocht dat alle hindernissen uit de weg geruimd mochten worden, en wanneer we onszelf in een vernieuwde toewijding hebben overgegeven, laat ons dan in geloof beslist aannemen de vervulling met de Heilige Geest om de gereinigde tempel te bewonen en te regeren."
 
"Jaren van onderwijs zullen in tijden van vervolging op onze pasbekeerden niet zoveel indruk maken, als onze levenswandel: hun sympathie zal tot ons worden getrokken, wanneer zij zien dat wij gewillig zijn voor het Evangelie te lijden."
 
(Mevr. Taylor:) "Moge de Heere uw harten tot eenheid verenigen en ze voor Hem doen buigen in mededogen met de verlorenen. O, dat we gebroken harten mochten hebben in onze woningen over de staat van de wereld! Iemand zei eens: gebed heeft elke grote crisis in Gods Koninkrijk ten goede veranderd. Het is een plechtige vraag voor een ieder van ons: wat werken mijn gebeden werkelijk uit?"
 
(Over Hudson Taylor, door een medewerker die hem van heel nabij gedurende lange tijd had meegemaakt:)
"Een ding dat mij diep raakte, was het merkbare en intense verlangen van meneer Taylor om oprecht voor God te wandelen. Hij leidde een leven dat het kon hebben om te worden gadegeslagen, om door en door te worden nagespeurd. Als u iemand hebt als meneer Taylor, dan kunt u morgen elke opdracht of zending beginnen. Ik heb nooit iemand anders gekend die zo standvastig was; en ik heb jaren lang op hem gelet: hij wandelde met God. Zijn leven droeg steeds het licht. En hij was zo vriendelijk en voor een ieder zo toegankelijk! Dag en nacht, letterlijk elk uur, stond hij klaar om te helpen, vol zelfverloochening en toewijding."
By the poor widow's oil and meal
Elijah was sustained;
Though small the store, it lasted long,
For God that store maintained.
 
It seemed as if, from day to day,
They were to eat and die;
But God, though in a hidden way,
Prolonged the small supply.
 
Then, let not fears your mind dismay;
Remember, God has said,
"The cruse and barrel will not fail,
My people will be fed."
 
- - -
 
Leave God to order all your ways,
And hope in Him whate'er betide;
You'll find Him in the evil days
Your all-sufficient Strength and Guide.
 
Who trusts in God's unchanging love,
Builds on the Rock That naught can move.
 
- - -
 
'Ill that God bless, is our good,
And unblest good is ill;
And all is right that seems most wrong,
If it be His sweet will.'
 
- - -
 
'The perils of the sea,
The perils of the land,
Should not dishearten you:
Your Lord is nigh at hand.
 
But should your courage fail,
When tried and sore oppressed,
His promise shall avail,
And set your soul at rest.'
 
- - -
 
'O Lord, how happy should we be,
If we would cast our care on Thee;
If we from self would rest;
And feel at heart that One above,
 
In perfect wisdom, perfect love,
Is working for the best.'
 
- - -
zijn moeder stuurde hem eens het volgende gedichtje:
'We speak of the realms of the blest,
That country so bright and so fair,
And oft are its glories confessed;
But what must it be to be there!'
- - -
 
We thank Thee, Lord, for pilgrim days
When desert springs were dry,
And first we knew what depth of need
Thy love could satisfy.
 
Days when beneath the desert sun,
Along the toilsome road,
O'er roughest ways we walked with One,
That One the Son of God.
 
We thank Thee for that rest in Him
The weary only know -
The perfect, wondrous sympathy
We needs must learn below.
 
The sweet companionship of One
Who once the desert trod;
The glorious fellowship with One
Upon the throne of God.
 
We know Him as we could not know
Through Heaven's golden years.
We there shall see His glorious Face,
But Mary saw His tears.
 
The touch that heals the broken heart
Is never felt Above.
His angels know His blessedness,
His wayworn saints His love.
 
And now in perfect peace we go
Along the way He trod.
Still learning from all need below:
Depths of the heart of God.
 
- - -
Een paar gedichtjes rondom Hudson Taylor
 
Thou on the Lord rely,
So safe shalt thou go on;
Fix on His work thy steadfast eye,
So shall thy work be done.
 
Far, far above thy thought
His counsel shall appear,
When fully He the work has wrought
That caused thy needless fear.
 
- - -
 
Come joy or come sorrow, whatever befall,
His presence and love make up for it all.
 
- - -
 
Lord Jesus, make Thyself to me
A living, bright Reality.
More present to faith's vision keen
Than any outward object seen;
More dear, more intimately nigh
Than e'en the sweetest earthly tie.