De tijd van het Oude Testament
Een tijdje terug schreef ik een antwoord op de vraag of Gods Geest ook in de Oudtestamentische tijd in de harten der gelovigen woonde, of niet. De vraag - waarschijnlijk uit een evangelische richting afkomstig - ging erover of het verschil tussen het Nieuwe en het Oude Testament ook hierin bestond dat God, de Heilige Geest, in het Oude Testament wel onder of bij het volk Israël woonde maar niet in de harten.
Naar aanleiding van dat artikel kreeg ik de volgende brief:
Ik vond het een fijn artikel en heb de volgende opmerkingen. Ik ben in het Oude Testament gaan zoeken: komt het voor in het Oude Testament dat God zegt "Ik zal in hen wonen"? Het citaat van u uit II Korinthiërs 6 vers 16 suggereert dat dit zo in het Oude Testament staat. II Korinthiërs 6 vers 16 is afkomstig uit Leviticus 26 vers 11-12: "Ik zal Mijn tabernakel in het midden van u zetten; en Mijn ziel zal van u niet walgen. En Ik zal in het midden van u wandelen, en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn." Er is geen sprake van: 'Ik zal in hen wonen.
Numeri 5:3 zegt dat God in het midden woont van het leger van de Israëlieten. De hele gedachte van de tabernakel, wolkkolom en vuurkolom spreekt ervan dat God in het midden van Zijn volk woont. Daarna komt de bouw van de tempel: ook weer dat God in het midden van de gelovigen woont. Ik kan geen uitspraak of vers vinden zoals in II Korinthiërs 6 vers 16 aangehaald dat God met Zijn Heilige Geest in alle Israëlieten woont zoals nu in deze tijd. Natuurlijk zijn er mensen die vervuld zijn met Gods Heilige Geest ook in het Oude Testament; dat is echter niet de kwestie. De vraag is: woonde Hij vóór de verheerlijking van de Heere Jezus in alle gelovigen? Naar mijn mening wel onder de gelovigen maar niet permanent in de gelovigen. Ik ben het absoluut eens dat in het Oude Testament sprake is van wedergeboorte en dat dit door Gods Heilige Geest wordt bewerkt.'
Voordat ik op de kwestie inga, iets van erg groot belang. Niet ik vind dat II Korinthiërs 6 vers 16 gaat over deze zaak, maar Paulus, door de Heilige Geest geïnspireerd, haalt in dat vers een woord uit het Oude Testament aan, en hij zegt dat dit woord in de gemeente van Korinthe vervuld is en wordt. Paulus ziet blijkbaar geen enkel verschil tussen die Oudtestamentische belofte en de Nieuwtestamentische vervulling. Wie hier wel verschil in maakt, heeft van heel de Bijbel NIETS begrepen.
Nu de vraag: wat wordt er precies bedoeld met de uitdrukking dat God of dat de Heilige Geest in Gods kinderen woont? In de eerste plaats is de inwoning van de Heilige Geest in de gelovigen niet hetzelfde als de inwoning van Gods Zoon in de zoon van Maria. De eenheid tussen de Tweede Persoon in God en de mens Jezus is een heel andere dan de inwoning van de Derde Persoon en de mensen die wedergeboren zijn en de Goddelijke natuur deelachtig zijn geworden.
In de tweede plaats is de Bijbel er duidelijk over dat God overal is, alomtegenwoordig is. Wanneer er wordt gezegd dat Hij in de tabernakel of tempel woont, of dat Hij in de hemel woont, of dat Hij bij het volk Israël woont, of dat Hij in Zijn kinderen woont, doet dit niets af van Zijn alomtegenwoordigheid. Het gaat bij al die uitdrukkingen om een aanwezig zijn in bijzondere zin, namelijk in gunst en kracht, bescherming en vertroosting. Het gaat dus om een figuurlijke manier van spreken.
De beloften die Paulus in II Korinthiërs 6 vers 16 noemt, behoren tot de rijkste die God gegeven heeft en we lezen ze herhaaldelijk bij de profeten - niet alleen wat betreft de Nieuwtestamentische tijd, maar ook al voor de tijd waarin de profeten zelf leven. Ze brengen ons vooral in herinnering dat - om het op menselijke wijze te zeggen - die God, Die over de wereld regeert, een persoonlijke en vertrouwelijke relatie aangaat met alle mensen die tot Hem komen en in Hem geloven. God wil niet een verre en onbereikbare onbekende blijven. Hij verlangt ernaar om een Vader te zijn Die temidden van Zijn kinderen woont.
Van harte kunnen we het erover eens zijn dat de rijkdom en volheid van de Nieuwtestamentische tijd die van de Oudtestamentische te boven gaat. Toch is er wezenlijk geen verschil. Wat is immers een door de Heilige Geest wedergeboren mens ZONDER de inwoning van de Heilige Geest? Wie of wat woont er dan in hem? Is het niet de Geest van God, dan is het de geest van de duivel, van de antichrist, van het boze. Al is er dus verschil, er is geen wezenlijk verschil.
Verder: ook nu, na de uitstorting van de Heilige Geest met pinksteren, woont de Heilige Geest niet zo in de gelovigen, dat er een wezenlijke verbinding of vereniging optreedt. De statenvertalers zijn er dan ook steeds zorgvuldig in om in de kanttekeningen duidelijk te maken dat het bij al die teksten gaat over de gaven en invloeden van de Geest. Lees maar mee in de kanttekeningen op Joël 2 vers 28: "En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees": 'Geest', dat is, de gaven van Mijn Heilige Geest.' 'Uitgieten', 'Met veel grotere overvloed en meer verscheidenheid van gaven dan vóór de komst van de Heere Christus en Zijn hemelvaart geschied was.' Zie ook op Romeinen 8 vers 9, waar Paulus schrijft: "Gij zijt niet in het vlees, maar in de Geest, zo anders de Geest Gods in u woont." De kanttekening bij 'in u woont' luidt: 'Namelijk door Zijn genadige werkingen, als daar zijn verlichting van het verstand, versterking van het geloof, verzekering van de zaligheid, opwekking tot het gebed, beweging tot geestelijke begeerten, vertroosting in kruis en aanvechting.' Wat een overvloed van heerlijkheden worden hier in een enkele zin bijeengezet …!
Zo is het ook in een tegenovergestelde uitspraak, als in I Thessalonicenzen 5 vers 19, waar Paulus ernstig vermaant: "Blust de Geest niet uit." Zou hij hier de Heilige Geest WEZENLIJK bedoelen, in Zijn Persoon? Onmogelijk. De kanttekening zegt dan ook dat het hier gaat over de verlichting en andere gaven van de Geest, die in de gelovigen zijn, en die door de middelen daartoe bestemd, gedurig opgewekt moeten worden, zoals Paulus vermaant in II Timotheüs 1 vers 6-7, en door het verzuimen waarvan de Geest in ons wordt bedroefd, en zijn gaven als het ware worden uitgeblust, zie ook Efeziërs 4 vers 30: "Bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door Wie gij verzegeld zijt tot de dag der verlossing."
De Heere Jezus zegt tijdens Zijn afscheidsrede, in Johannes 14 vers 16-17: "Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in eeuwigheid; namelijk de Geest der waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen; want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft bij u, en zal in u zijn." Ook vers 23 gaat hierover: "Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken." Onuitsprekelijk groot zijn de gaven en voorrechten die bij het ware geloof horen. Daar delen al Gods kinderen in, naar de mate dat zij daadwerkelijk geloven, Christus' woord bewaren, Hem liefhebben. Van groot belang is blijkens deze uitspraken van onze Heere Jezus Christus ook de weg waarin of de manier waarop deze inwoning van de drie-enige God in het hart en geloofsleven van Zijn kinderen zich verwerkelijkt. Er is namelijk onder de kinderen Gods geen klein onderscheid tussen een leven dat zich geheel en al toewijdt aan de Heere en Zijn dienst én een slordig leven dat de duisternis over zich haalt, de Geest bedroeft, de vreugde uitblust.
Hoe kunnen wij die troostrijke, verblijdende invloed / inwoning van de Heilige Geest bevorderen? Wij hebben er geen beschikking over; op geen enkele manier. God is soeverein, en dat blijft Hij ook als de Vader van Zijn geliefde kinderen. Maar de Heere heeft wel de weg aangewezen waarin Hij die zielverkwikkende en hartverheugende invloed of inwoning van Zijn Heilige Geest schenkt en doet gevoelen, namelijk in de weg van zelfverloochenende liefde tot God en uw naaste. Daarmee verdient Gods kind niets, daardoor krijgt hij geen macht over de Geest of Zijn gaven; nee, het enige wat we vanuit de Heilige Schrift kunnen zeggen - en dat is ook genoeg - is dit, dat de Heere Zich in Zijn vrijmacht heeft willen binden door het woord van Zijn soevereine en waarachtige belofte (Johannes 14 vers 21): "Wie Mijn geboden heeft, en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal door Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelf aan hem openbaren."
Wat houdt het in om de geboden van de Heere Jezus te bewaren? Zijn geboden zijn geen andere dan de geboden van Zijn Vader. En de geboden van Zijn Vader vinden wij samengevat in de Tien Geboden. Hoe kunnen wij deze geboden van de Vader en van Zijn Zoon bewaren? Het eerste wat het gebruikte Griekse woord betekent, is: zorgvuldig letten op. Hoeveel aandacht besteed ik aan het verstaan tot in hun diepste bedoeling van al Gods geboden? Hoeveel gebed van mij concentreert zich op het mogen verstaan van Gods bedoeling in Zijn heilige Wet? En dan, niet op wettische manier, om er (heimelijk) wat mee te worden, maar op een Evangelische manier, louter uit genade er naar leven en louter uit liefde ze gehoorzamen, vanuit waarachtige dankbaarheid, als verlost en wedergeboren, gerechtvaardigd en geheiligd kind van God …!
Het zal ons nimmer berouwen, want u en ik zullen praktikaal ondervinden dat het volstrekt waar is wat David zegt in Psalm 119 vers 165: "Die Uw wet beminnen, hebben grote vrede, en zij hebben geen aanstoot." Dat is: grote, overvloedige voldoening in het betrachten van hun plicht.