Die 6de januari
Het sneeuwde, maar ja, ik moest preken in Vledderveen, Drenthe. Iemand uit de gemeente ging met me mee en we gingen extra vroeg van huis. Autotelefoon of mobiele telefoon had ik nog niet - waren er nog niet eens. De rit was niet zonder gevaren, want het sneeuwde maar. Toch gingen we verder, want er moest toch worden gepreekt! We kwamen bij het evangelisatiegebouwtje aan in het wijde, koude en bijna verlaten Drentse land. Er was bijna niemand. Alleen de voorzitter van het evangelisatiebestuur en twee of drie mensen.
"Ja", zei de voorzitter, "er komt verder waarschijnlijk niemand meer, want we hebben de mensen gebeld en de dienst maar afgezegd." Het was te glad, en de wegen - smalle landwegen - daar waren veel te gevaarlijk, onbegaanbaar!
Dat had ik inmiddels gemerkt.
"Ik heb ook naar u gebeld, maar u was al weg. Daarom ben ik maar even gekomen om te zeggen dat er geen dienst is. Wat vindt u?"
Daar stond ik. Hier had ik niet op gerekend. Was ik daar nu voor gekomen? De eis over al die glibberige Drentse wegen? Maar ja, voor vijf mensen een preek houden ...? Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik daar de zin niet van inzag en ook geen zin in had.
Terwijl ik dit schrijf, is het al twintig jaren geleden, maar weer bloos ik van schaamte: hoe kon ik toch zo zijn?!
"Nee", zei ik, "laten we maar naar huis gaan." En daar gingen de vijf of zes personen weer naar huis. Of ze teleurgesteld waren, of opgelucht, weet ik niet. Onderweg had ik het echter niet breed. We gleden nog ergens op een haar na tegen een lantaarnpaal op … Ik schaamde me er wel wat voor, maar ja, ik probeerde mezelf te rechtvaardigen, natuurlijk ... En dat lukte ook nog. Het was toch niet míjn schuld dat de mensen niet waren gekomen?!
Toen ik thuiskwam - het was dus nog betrekkelijk vroeg -, ging ik op de studeerkamer maar wat zitten lezen. Ik was al enige weken bezig om zo nu en dan te lezen in de levensbeschrijving van de bekende "Prins der predikers", Charles Haddon Spurgeon, deel 1. Aan hoofdstuk 7, getiteld "De grote verandering - Bekering", was ik toegekomen. Het ging daar over Gods grote genadewonder in het hart van de vijftienjarige Charles.
Het was 6 januari 1850. Charles Spurgeon ging naar de kerk. Het sneeuwde erg.
Precies mijn situatie ... precies 135 jaren later!
Door de sneeuwstorm gedwongen bleef hij op weg naar zijn kerk steken bij een eenvoudige kapel / "evangelisatiegebouw". Door de sneeuwstorm verhinderd waren er maar een paar mensen aanwezig / net als in Vledderveen! De prediker kwam niet opdagen - vast gelopen in de sneeuwstorm. Een kerkenraadslid beklom de preekstoel. En wat zei hij? "Laten we de dienst maar afgelasten" ...? Nee, hij preekte! Hij kon heel niet preken, was er niet voor opgeleid, niet op voorbereid, maar HIJ PREEKTE!!! De tekst waarover hij heel simpel wat zei, was: "Wend u naar Mij toe, en wordt behouden, al gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer" (Jesaja 45 vers 22). En God zegende deze dienst - deze simpele woorden. Hij stelde de vijftienjarige Spurgeon in de ruimte van de schuldvergeving - nadat hij vijf jaren lang in steeds dieper gaande ellendekennis had geleefd, onder het doemvonnis van Gods heilige wet.
En ik zat dit op 6 januari 1985 in de studeerkamer van Genemuiden te lezen - nadat ik het niet de moeite waard vond om voor vijf of zes mensen te preken in Vledderveen ... O, wat SCHAAMDE ik mij!