Les 13: De staat van Christus' vernedering & Zijn verhoging
-----
Leren: vr. en antw. 37-44 & 45-51
Lezen: Jesaja 53; Lukas 2; Markus 14-16; I Korinthiërs 15; Filippenzen 2 & 3
Lezen: NGB 21
-----
Om onze volkomen Borg te kunnen zijn moest de Zoon van God niet slechts Mens worden, maar moest Hij Zich vrijwillig vernederen en gehoorzaam worden tot de dood door kruisiging (Filippenzen 2 vers 8). De trappen / treden waarlangs Hij in deze allerdiepste diepte is afgedaald zijn:
(a) Zijn nederige geboorte
(b) Zijn lijden
(c) Zijn kruisiging
(d) Zijn sterven en begrafenis
(e) Zijn nederdalen ter helle.
Het woord 'staat' (in het opschrift boven deze les) betekent niet alleen 'toestand', maar vooral 'rechtsverhouding', 'rechtspositie'. Jezus stond ten opzichte van Zijn Vader, de hemelse Rechter, in een rechtsverhouding van vernedering. Als Middelaar moest Hij geboren worden en heeft Hij geboren willen worden onder de Wet in haar eisen en vervloekingen (Galaten 4 vers 4). De borgtocht / plaatsvervanging stelde Hem onder de verplichting om de plaats van de zondaar in te nemen, die voor de hoogste Rechter schuldig was. Dus werd de Zoon van God door Zijn vleeswording ingeleid in de staat / rechtspositie van schuldige, vloekwaardige. Daarom is Hij ook door de aardse rechter - plaatsvervanger van God (Psalm 82) - volgens strafrecht veroordeeld, en niet net als Stefanus door een plotselinge woede gestenigd (vergelijk ook Lukas 4 vers 29-30). Hierop vestigen de Twaalf Artikelen onze aandacht door Pontius Pilatus te noemen.
(a) Wanneer we Christus' nederige geboorte, Zijn menswording / vleeswording bezien, staat direct het sterven op de voorgrond (Hebreeën 2 vers 10, 14-18). Dus met kerst wordt gepredikt: Hij moest Mens worden om te kunnen sterven. Verder: Zijn menswording betekent weliswaar niet een kwíjtraken van Zijn Godheid, maar toch een verbérgen ervan, zodat alleen het gelóóf glorie in Hem ziet (Jesaja 52 vers 14; 53 vers 2-3; Lukas 23 vers 42; Johannes 1 vers 14; 12 vers 41; 14 vers 9). Je begrijpt dan ook wel dat een weemoedig-romantische kerstsfeer een regelrechte belediging is voor de Zoon van God, Die in de diepten van onze diepe val afdaalde. Wie door het geloof dit 'Kerstkindeke' in het oog krijgt, walgt van allerlei vroom-kerkelijke en zeer wereldse versieringen en overdaad (II Korinthiërs 8 vers 9)!
Een bewijs, hoe diep Hij daalde in onze val - uit welk feit de diepstgezonken ziel nog moed mag scheppen, en door welk feit elke oprechte ziel diep verootmoedigd wordt - vinden we in de vier vrouwen, die genoemd worden in de geslachtslijst van Jezus in Mattheüs 1. Juist deze vier worden genoemd en geen andere: Thamar (vers 3; zie Genesis 38); Rachab (vers 5; zie Jozua 2); Ruth (vers 5; zie Ruth 1 én Genesis 19 vers 37); Uria's vrouw, namelijk Bathseba (vers 6; II Samuël 11 en Psalm 51).
(b) Zijn lijden was gewillig (Hebreeën 12 vers 2). Zijn lijden was:
- Lichamelijk: besnijdenis (Lukas 2 vers 21), kaakslagen (Markus 14 vers 65), bespuwd worden (Mattheüs 26 vers 67), geseling (27 vers 26), doornenkroon (vers 29), kruisiging (met spijkers in de handpalmen en in de voeten aan een opgerichte kruispaal te worden vastgenageld, Lukas 23 vers 33).
- Mentaal: gedoopt worden met de Doop der bekering tot vergeving der zonde, alsof Hij gereinigd moest worden omdat Hij aan Adams zonde onderworpen zou zijn (Mattheüs 3 vers 13-15), onbegrip: tot aardse koning begeerd worden (Johannes 6 vers 15), spot (Lukas 22 vers 63), verachting van mensen (Jesaja 53 vers 3), vals beschuldigd worden een vreter en zuiper te zijn (Lukas 7 vers 34) en door satan demonen uit te drijven (Mattheüs 12 vers 24), verraad van Judas - die één van de twaalven was! - (Mattheüs 26 vers 14-16); hoogmoed (Mattheüs 18 vers 1), zelfzucht (Mattheüs 20 vers 20, 21), onbegrip (Markus 3 vers 21: 'Hij is buiten zinnen'), ergernis bij Zijn discipelen (Mattheüs 26 vers 31), verloochening door Petrus (Lukas 22 vers 54-62).
- Geestelijk: elke zonde om Hem heen betekende voor Hem lijden (Markus 3 vers 5), de pestwalm der zonde, waarin Hij ademde; en de gramschap / toorn van de heilige God (Mattheüs 26 vers 36-46)! En als wij die enigszins mogen inleven, sidderen wij en zullen wij vergaan!
Dit lijden - dat de hele tijd van Zijn aardse leven omspande - wordt in antwoord 37 een zoenoffer genoemd. Het woordje 'zoen' betekent: middel tot verzoening. 'Verzoening' is: dat het weer goed komt tussen (in dit geval) God en ons, zodat Zijn gunst en vrede door ons kunnen worden genoten. Het zoenoffer is om verzoening te bewerken. Dit was werkelijk nodig, want God was vanwege de zonden wérkelijk op Zijn van eeuwigheid beminde kinderen(!) vertoornd (Efeziërs 2 vers 3) en Hij kon zonder voldoening aan Zijn heilig Recht Zijn kinderen niet van de eeuwige verdoemenis verlossen en ook Zijn barmhartigheid en genade aan hen niet mededelen; maar in Zijn onverplichte liefde wilde Hij Zijn billijke toorn van hen afwenden op hun Plaatsvervanger, wat slechts kon doordat die Plaatsvervanger - Die Hij Zelf had gegeven - de slag van het wraakzwaard opving (Jeremia 30 vers 21; Zacharia 13 vers 7; Johannes 18 vers 8). Zo kon God met verheerlijking van de Deugd van Zijn heilige en volmaakte gerechtigheid tóch Liefde bewijzen aan Zijn verdoemeniswaardige, uitverkoren kerk. O, hoe moest ons hart niet in liefde ontvonken voor zoveel barmhartigheid in deze genadige Hogepriester voor Zijn vijanden (Romeinen 5 vers 6-10)!
(c) Zijn kruisiging hoort onder Zijn lijden, maar is toch apart vermeld in de Twaalf Artikelen, omdat deze kruisiging een bijzonder onderdeel van Zijn lijden was: het was niet zomaar een dood. De Israëlietische doodstraf was steniging, de Romeinse doodstraf was (alleen voor slaven en misdadigers) kruisiging. Deze dood - om ontkleed aan een dwarsbalk te worden vastgespijkerd en daaraan onder ondraaglijke kwelling een langzame en allervreselijkste dood te sterven - was niet alleen bijzonder wreed, onvoorstelbaar pijnlijk, smartelijk en schandelijk, maar God wilde dáárom, dat Zijn Zoon aan een hout gehangen zou worden, omdat Hij een vlóek moest worden (Deuteronomium 21 vers 23). Laat ons verbijsterd en verwonderd staan bij dit ontzaglijk gezicht: de Gezegende des Vaders werd een vloek om vervloekten Gods te zegenen (Galaten 3 vers 13-14). Wie nooit iets van de vervloekingen der heilige Wet heeft ervaren, zal nooit dit ontzaglijk-heerlijke borgwerk van Christus kunnen waarderen!
(d) Zijn sterven was noodzakelijk om aan Gods eisen ten volle te voldoen; én het was gewillig, niet gedwongen, zoals Hij getuigt in Johannes 10 vers 17-18: "Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik Mijn leven afleg, opdat Ik het weer neem. Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het van Mijzelf af; Ik heb macht het af te leggen, en Ik heb macht het weer te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen." En de dood van de Testamentmaker moest tussenbeide komen om het Verbond der genade daadwerkelijk van kracht te doen zijn (Hebreeën 9 vers 15-17). Nadat Hij uitriep: "Het is volbracht" - wat Zijn sterven reeds insloot - moest Hij nog daadwerkelijk de dood ingaan, omdat God had gezegd: ten dage dat gij van die boom eet, zult gij de dood sterven (Genesis 2 vers 17). De uitdrukking 'de dood sterven' betekent: absoluut zeker zult gij sterven; en: gij zult de dood ten volle doorlijden in drievoudige betekenis: de geestelijke dood, losgesneden van God, Die ons Leven is (Deuteronomium 30 vers 20); de lichamelijke dood, scheiding van ziel en lichaam; en de eeuwige dood, de in tijd en maat oneindige toorn Gods tegen de zonde in de eeuwige God-verlatenheid dragen. Deze drievoudige dood is Christus ingegaan om aan Gods eisen te voldoen.
Zijn begrafenis wordt door sommigen gezien als de eerste trede van de staat der verhoging. Dit hoeft niet onjuist te zijn, maar beter is om de begrafenis te zien als (in tijd) de laatste trede van Zijn vernedering. Het graf is de plaats der ontbinding. Bij Gods goede schepping hoort geen graf … Daarom is het een plaats van schande en oneer, die Christus moest ondergaan om het graf voor Zijn volk te heiligen, zodat het voor hen een slaapkamer der eer wordt, waarin zij wachten tot de morgen der wederopstanding (Jesaja 57 vers 2).
(e)Zijn nederdaling ter helle. Deze laatste trede is niet in tijd (chronologisch) de laatste, maar in graad de diepste; daarom staat ze achteraan. De uitdrukking 'nedergedaald ter helle' is niet bedoeld als een andere omschrijving voor het graf, zoals het woord 'hel' soms betekent (Handelingen 2 vers 27 + kanttekeningen). Deze uitdrukking is ook niet om aan te duiden dat Christus na Zijn dood in de hel, de plaats der duivelen en der verdoemden is geweest om daar de gevangenen van satan - zogenaamd de Oudtestamentische gelovigen, die nog niet in de hemel zouden zijn - te bevrijden, zoals sommigen, onder wie ook Luther, denken. Maar door deze uitdrukking wil gezegd zijn, dat Christus door Zijn Vader is verlaten geworden en zo dus in de allerdiepste ángst der hel is geweest, tijdens de drie uren duisternis, toen Hij riep (Markus 15 vers 34): "Eloï, Eloï, lama sabachthani?" Toen heeft Hij volledig de toorn Gods gedragen, waarvoor Hij in de hof van Gethsemané reeds terugschrok en grote druppels bloed zweette (Lukas 22 vers 44), toen Hij klaagde: "Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe" en smeekte: "Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker (van lijden en vervloeking) van Mij voorbijgaan." (Hebreeën 5 vers 7-8). Hij werd van God verlaten (zoals wordt uitgetekend in Psalm 109, vooral vers 17-19), al bleef Hij één met God, Zelf waarachtig God.
De heerlijke vrucht van Zijn lijden en sterven vinden wij helder verwoord door de apostel Paulus: "Want Hem, Die geen zonde gekend heeft (Christus), heeft Hij (God) zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem (Christus)" (II Korinthiërs 5 vers 21). Op grond van deze werkelijkheid mogen Gods knechten instemmen met het daaraan vooraf gaande vers (II Korinthiërs 5 vers 20): "Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bad, wij bidden van Christuswege: laat u met God verzoenen." Christus Zelf noemt Zijn dood een losprijs / rantsoen (Mattheüs 20 vers 28).
Een extra nut van Zijn kruisiging en Zijn ganse lijden voor Zijn gelovigen staat in antwoord 43: doordat alle kinderen van God één plant worden met Christus, is en wordt de oude mens der zonde in hen gedood; regeren de boze, vleselijke lusten in hen niet meer; en offeren zij zich aan Hem op tot een levend dankoffer (zie Romeinen 6 vers 3-14).
Versta je dit ook? Is het voor jou een aanlokkelijke gedachte om in geestelijke zin met Christus te sterven? Make de HEERE Zelf door Zijn Geest in jouw en mijn hart plaats - ook steeds weer en steeds meer! - voor Zijn Eigen Zoon als het geslachte Lam, Dat de zonde van de grootste wereldling (ben jij dat, ben ik dat?) wegnam (Johannes 1 vers 29).
-----
Hy droech onse smerten, ds. Jacobus Revius
T' en zijn de Joden niet, Heer' Jesu, die U cruysten,
noch die verraderlijck U togen voor 't gericht,
noch die versmadelijck U spogen in 't gesicht,
noch die U knevelden en stieten U vol puysten;
T' en sijn de crijchs-luy niet, die met haer felle vuysten
den rietstock hebben of den hamer opgelicht,
of het vervloecte hout op Golgotha gesticht,
of over Uwen rock tsaem dobbelden en tuyschten.
Ick ben 't, o Heer', ick ben 't, die U dit heb gedaen;
ick ben den swaren boom, die U had overlaen,
ick ben de taeye streng, daermee Ghy ginct gebonden,
de nagel en de speer, de geessel die U sloech,
de bloet-bedropen croon, die Uwen schedel droech;
want dit is al geschiet, eylaes, om mijne sonden!
-----
Nadat onze Heere in de staat der vernedering voor Zijn Vader was gesteld in de rechtspositie van aangeklaagde / beschuldigde en als zodanig door Zijns Zelfs offerande ten volle aan het eisend en straffend / wrekend recht van Zijn Vader had voldaan, kwam Hij in een totaal nieuwe rechtsverhouding: als Vrijgesprokene, als van schuld en straf Ontslagene. In die beide rechtsposities stond Hij niet als privé-Persoon, maar als Representant / Vertegenwoordiger / Plaatsvervanger / Borg. We verstaan dan dat de hele kerk van Jezus Christus - die de Vader Hem heeft gegeven (Johannes 17 vers 6, 9, 11, 12, 24) - in Zijn Persoon heeft gestaan voor het Aangezicht van de hemelse Rechter in diezelfde rechtspositie van aangeklaagde en dus nu ook in diezelfde verhouding van vrijgesprokene / ontslagene van schuld en straf. Want Christus droeg net als de Oudtestamentische hogepriester de namen van Gods geheiligd Israël op Zijn hart (Exodus 28 vers 29) en wat aan Hem gebeurde, gebeurde aan Zijn volk: toen Hij werd veroordeeld, gekruisigd, gedood, werd Zijn geestelijk Israël met Hem veroordeeld, gekruisigd en gedood; en toen Hij werd vrijgesproken (met als bewijs / kwitantie de opwekking door de Vader uit de dood en het graf), toen gold dat eveneens Zijn volk met Hem: denk aan de uitdrukkingen van Paulus (Romeinen 6 vers 4, 6, 8): "Wij zijn dan met Hem begraven door de Doop in de dood." "Dit wetende dat onze oude mens met Hem gekruisigd is." "Indien wij nu met Christus gestorven zijn"; en hij schrijft er steeds bij, dat wij ook zo met Hem zullen leven (vers 4, 5, 8; vergelijk ook Efeziërs 2 vers 5-6; Kolossenzen 3 vers 1).
O, welk een intense vreugde tintelt door onze ziel, wanneer we met de levende band van het geloof door de Heilige Geest met Jezus Christus zijn verbonden (Filippenzen 3 vers 10-11); en wanneer die zalige ruil ook voor ons geldt: mijn zonde op Hem, Zijn gerechtigheid in mij... Op de hele wereld is geen vreugde, die met deze sprankelende blijdschap is te vergelijken: ik sta in Christus rechtvaardig voor God; de dood heerst nu niet meer over mij (I Johannes 3 vers 14).
De trappen van Zijn verhoging - waarin én de eer van de Borg én (vanwege Zijn onpeilbare liefde) de zaligheid van de kerk gelijkelijk begrepen zijn - zijn:
(a) De opstanding van Christus. Deze is in onze tijd opnieuw in diskrediet geraakt, omdat mensenvernuft het alle eeuwen door maar niet kan begrijpen, dat een dode weer gaat leven. En het is ook niet zomaar een 'weer gaan leven' geweest, toen Christus werd opgewekt. Hij is gestorven door zwakheid, maar opgewekt in kracht (I Korinthiërs 15 vers 42-44); Hij is gestorven in het vlees, maar opgewekt in de Geest (I Petrus 3 vers 18). Niettemin is het Godswonder wel gebeurd: Christus is opgestaan door Eigen kracht en opgewekt door 's Vaders kracht. Op Paasmorgen heeft de Vader Zijn Rechterlijke goedkeuring op het voldoenend werk van Zijn Zoon gegeven, dat is: Hij heeft de kwitantie van kwijtschelding getekend. Voor en met Zijn uitverkoren Bruidsgemeente staat de Borg nu in een rechte verhouding tot Gods heilige Majesteit. We behoeven - in Hem - niet meer te vrezen voor de verdoemenis (Romeinen 8 vers 1). En dit geldt voor allen die Christus met een oprecht geloof vertrouwen; ook al wordt het soms bijna niet gevoeld. De uitdrukking dat Gods volk nog stervensgenade nodig heeft, wordt dan ook nogal eens verkeerd gebruikt; namelijk alsof er nog iets meer toe behoeft, dan deze opgestane Christus Zelf in geloof te omhelzen. Nee: nu jaagt de dood geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan (Romeinen 5 vers 9-10). Dit is objectief waar. Dat betekent: zoals de werkelijkheid voor God is. Niettemin moet het geloof er wel steeds weer houvast aan krijgen, wil Gods kind er troost uit ontvangen. Dan wordt het ook subjectief waar, in de gewaarwording van het gelovig gemoed van Gods kind.
De Catechismus spreekt vaak over gerechtigheid, nu ook in de leer van Christus' verhoging. Dit woord is centraal in de leer van de verzoening. En nu spreekt de opstanding van Christus over die nieuwe hoedanigheid, die Goddelijke gerechtigheid, waarin Christus Zijn kerk doet delen. Dit is representerend / vertegenwoordigend, zodat we kunnen zeggen: in Christus ben ik door het geloof begrepen en dus geldt al Zijn borgtochtelijke rijkdom ook mij. Maar het is daarbij geloofsmatig: op de manier van de verkondiging / aanbieding van de Evangeliebelofte wordt het ons deelachtig gemaakt, zodat we bevindelijk gaan beleven, wat het inhoudt met Hem gekruisigd en met Hem opgestaan te zijn, zodat daadwerkelijk Zijn gerechtigheid in ons werkt (Romeinen 4 vers 25 en 5 vers 1)! Bovendien ontvangen we kracht tot een leven in nieuwe gehoorzaamheid. We krijgen geen nieuwe wet, maar we krijgen liefde en kracht, zodat we kunnen, willen en metterdaad gaan gehoorzamen aan de liefdewens (Wet) van onze verzoende Vader.
(b) De hemelvaart van Christus is de opening naar de Troonzaal van 's Vaders gunst. Wij hebben de deur naar de hemel dichtgeslagen en de hel voor ons opengedaan. De Plaatsvervanger heeft de hel voor de Zijnen op slot gedaan en de vrijmoedige toegang tot de Vader geopend (Romeinen 5 vers 2; Efeziërs 2 vers 18; 3 vers 12; Openbaring 1 vers 18). Hebben wij reeds geleerd om daarvan eerbiedig en vrijmoedig gebruik te maken? Zijn hemelvaart bepaalt ons bij het niet-aardse van ons leven (Efeziërs 2 vers 6). Heel het verlangen van de rechte Christen - waaraan hij ook is te herkennen! - is hemelwaarts gericht (Filippenzen 3 vers 20; Kolossenzen 3 vers 1-2) - hier zien we de nauwe verbinding tussen opstandings- en hemelvaartsleven. Bij de Heere Jezus te zijn is zijn begeerte (II Korinthiërs 5 vers 1-10; Filippenzen 1 vers 21-24; I Thessalonicenzen 4 vers 17). Hoe hemelsgezind zijn wij op weg naar het doen van belijdenis? O, mocht het waarlijk dagelijks in ons hart leven!
(c) Zijn zitten aan de rechterhand van Zijn Vader, waarin het vooral gaat over de op Zijn volkomen offerande gegronde voorbede / pleitrede voor Zijn kerk (Romeinen 8 vers 34; Efeziërs 2 vers 6; I Johannes 2 vers 1; zie ook de NGB artikel 26). Hij kreeg de ereplaats (rechterhand) - en wie Hem hartelijk bemint, gunt Hem deze eer! Hij ontving alle macht in hemel en op aarde. Hij regeert over het wereldrond. Dit kán en mág Hij als Koning-Middelaar (Mattheüs 28 vers 18) en als Lam Gods, Dat de boekrol krijgt van Gods raadsbesluiten ten aanzien van de wereldgeschiedenis én in het bijzonder van Zijn kerk (Openbaring 5). Ook de Ambten zijn giften van de verhoogde Middelaar, die Hij aan Zijn kerk geeft om haar te bouwen (Efeziërs 4 vers 11). Hij is het Hoofd en de gemeente is Zijn lichaam (Efeziërs 1 vers 22-23). Hij beschut en bewaart niet slechts, maar als zegenende Hogepriester giet Hij Zijn Geest als Zijn gave op Zijn gemeente uit (Handelingen 2 vers 33). Die Geest werkt gewoonlijk niet onmiddellijk, maar middellijk. En die middelen moeten wij gebruiken in afhankelijkheid van deze Geest. Daarom zijn Bijbellezen, prediking en catechese niet zinloos; want de verhoogde Christus is met Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest nog steeds bij Zijn kerk (Mattheüs 28 vers 20) om deze middelen vruchtbaar en krachtig / effectief te maken.
-----
Matthew Henry schrijft: Laten de vrienden van de kerk nooit ontmoedigd zijn, ziende op de macht en hoogheid van de vijanden van de kerk. We hoeven grote mensen tegen ons niet te vrezen, zolang we de grote God voor ons hebben.
-----
(d) Ten slotte als laatste trede op de trap van Zijn verhoging Zijn wederkomst ten oordeel van levenden en doden, wat we volgende les willen bezien.
-----
De heerlijkheid van Zions Koning is, dat Hij Zaligmaker en Weldoener is van al Zijn gewillig volk en een verterend Vuur voor allen die in hun rebellie tegen Hem volharden, Psalm 68 vers 20-22. Zij die God aannemen als hun God en zich zo aan Hem geven om Zijn volk te zijn, zullen overladen worden met Zijn weldaden en voor hen zal Hij een God van heil zijn. Indien wij in oprechtheid verklaren dat God onze God is, en Hem als zodanig zoeken, dan zal Hij ons voortdurend goeddoen en ons gelegenheid, aanleiding geven om Hem te loven. Melding gemaakt hebbend van de gaven die Christus voor ons ontvangen heeft, voegt de psalmist er gepast de volgende woorden bij: "Geloofd zij de Heere", want aan het Middelaarschap van Christus zijn wij het verschuldigd dat wij leven, op aangename wijze leven, en dagelijks overladen worden met weldaden. Hij zal ten laatste de God van heil voor ons wezen - de God van de eeuwige zaligheid. Hij is onze God, en daarom zal Hij de God van de eeuwige verlossing voor ons wezen, want dat alleen zal beantwoorden aan de grote uitgestrektheid van Zijn verbondsbetrekking tot ons als onze God. Maar heeft Hij de macht om dit heil, die verlossing te voltooien? Ja gewis, want bij de HEERE, de Heere, zijn uitkomsten tegen de dood. De sleutels van hel en dood zijn in de hand van de Heere Jezus gegeven. Zelf in Zijn opstanding aan de dood ontkomen zijnde, heeft Hij zowel gezag als macht om de Zijnen van de heerschappij van de dood te verlossen, door voor hen de eigenschap ervan te veranderen als zij sterven, en hun een volkomen overwinning erover te geven als zij weer zullen opstaan; want de laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood. (Wilhelmus à Brakel, Redelijke Godsdienst)
-----
Vragen:
1 Noem de trappen van Christus' vernedering. Wat houdt elke trap (voor jou) in?
2 Hoe staan wij schuldig aan Christus' lijden (zie het gedicht van ds. Revius)?
3 Waarom moest Christus lijden en sterven?
4 Wat houdt het in met Hem te zijn gekruisigd?
5 Wat bedoelt Paulus in Galaten 4 vers 4? Wat was de vrucht daarvan?
6 Noem de trappen van Christus' verhoging. Wat houdt elke trap (voor jou) in?
7 Wat is kenmerkend voor het opstandingsleven van Gods kinderen (zie ook antwoord 45)?
8 Wat is kenmerkend voor het hemelvaartsleven (zie ook antwoord 49)?