Home
Belijdeniscatechisatie
Bijbelstudie
De Catechisant
Studiemateriaal
Pastoralia
Contact
Links
Nederlandse Geloofsbelijdenis
Zelfbedrog
Wat kan ik er aan doen als ik bang ben dat ik mezelf bedrieg voor de eeuwigheid? Zo luidt een gedeelte van een brief die ik onlangs kreeg.
 
De zorg die in deze ene regel wordt aangesneden, is voor velen de grootste zaak in hun leven, waarmee ze tobben. Deze vraag wordt door anderen weggeduwd. Die willen er liever niet over nadenken, want dan worden ze onrustig. Of ze menen dat ze er niet over hoeven na te denken, want ze zijn al een kind van God en ze geloven dat ze geloven. Nog weer anderen gaan van het standpunt uit: als je echt bekeerd bent, weet je het ook; en dus hoef je over deze vraag niet te denken, want als je het niet weet, is dat een duidelijk bewijs dat je nog niet bekeerd bent, nog niet met God verzoend.
 
Ondertussen zijn er heel wat, die wel eens hebben gedacht dat God in hun leven was gekomen, die er misschien ook wel eens iets van hebben verteld en zelfs wel eens aan het Heilig Avondmaal zijn gegaan...; en die nu alles betwijfelen en niet meer weten of het ooit waar geweest is.
 
Ze zijn bang zich iets in te beelden en zich op valse gronden gerust te stellen; maar ze kunnen en durven toch ook niet ontkennen dat er in het verleden wel eens iets geweest is, dat toch heel bijzonder was en dat ze toen voor Goddelijk en zaligmakend hebben gehouden. Maar nu weten ze het niet meer. Is deze twijfel dan een bewijs dat het nooit echt geweest is en dat ze zich toentertijd maar wat hebben ingebeeld, of dat het satanische verleiding was, of hoogstens algemene werkingen van de Heilige Geest?
 
Kan een kind van God ook twijfelen? "Kan iemand met een waar geloof zo twijfelen als ik?", zo vraagt iemand zich af. "Want dat er bij Gods kinderen wel eens twijfel is, zal wel zo zijn; maar de twijfel die ik nu heb, is toch van een heel andere aard en soort", denkt u misschien. "Ik twijfel weliswaar niet aan Gods macht, ook niet aan Gods gewilligheid, ook niet aan Zijn trouw jegens Zijn volk of Zijn genade en liefde jegens de Zijnen. Ik twijfel ook niet aan Gods Woord, maar ik twijfel zo aan mijn staat." Eigenlijk komt het hierop neer: "Wat ik heb meegemaakt, heb ik vroeger genoemd: bekering; maar nu twijfel ik eraan of ik het wel met de goede naam heb benoemd. Heb ik dat wat ik heb meegemaakt, niet verkeerd benoemd? Had ik in die tijd niet moeten zeggen: het is een overtuiging, een opluchting, een verheuging in mijn ziel geweest, zonder dat het zaligmakend werk des Geestes was? Moet ik mezelf niet als onbekeerd en onverzoend beschouwen? Is het trouwens niet beter en veiliger om duizendmaal te twijfelen, dan je eenmaal te bedriegen? Ik kan toch beter al twijfelend over de aarde gaan en straks misschien eeuwig binnen staan; dan dat ik mij wat inbeeld en straks van de hemelpoort naar de hel verwezen word..."
 
De Heilige Schrift spreekt niet veel over deze twijfel. Wel komt in de Psalmen veelvuldig aanvechting aan de orde, maar het enige wat we de dichter steeds zien doen, is: tot God vluchten met zijn twijfels. Wat we de vraagsteller en meelezers dan ook willen aanraden is: tot God vluchten met uw twijfels. En dat betekent: geen zekerheden zoeken in uzelf of in uw verleden en in uw vermeende ervaringen, bevindingen, genietingen, maar zekerheid zoeken in Hem. Wat er bij u wel of niet waar is (wij hebben een arglistig / bedriegend hart en wij zijn leugenaars), vraag Hem om vandaag in gunst tot u en in u te komen door Zijn Geest, door Zijn Woord. Als Hij zo komt, is het goed. Dan zijn de twijfels weg en dan is er geloofsnabijheid en geloofszekerheid met gevoel en vreugde.
 
Hoe komt het dat de Schrift verder niet veel spreekt over twijfel? Omdat de vraag uiteindelijk niet zo erg van belang is: wat was er waar bij mij en had ik wel ooit echt geloof en ben ik wel werkelijk bekeerd geworden; bedrieg ik mij niet? Veel meer is de vraag van belang: hoe ligt het nú in mijn hart ten opzichte van God? Durf en begeer ik nú mijn ziel en zaligheid aan Hem toe vertrouwen? Of wantrouw ik Hem nú?
 
Deze overgave aan Hem nú is de zaak, waar het op aan komt. Niet zozeer onderzoeken of het begin wel uit God geweest is, want daar krijgt u misschien nú geen antwoord op. Maar onderzoeken of uw hart nú oprecht is met God; en dat kunt u weten door het inwendig onderwijs van de Heilige Geest, Zijn verlichting, Zijn ontdekking.
 
Moet u dan niet weten of u bekeerd bent of niet? Als u al weet dat God u acht jaar geleden bekeerd heeft, maar nú leeft u hard en koud en slordig en werelds...; wat helpt het u dan? En als u al weet dat God u acht jaar geleden met Zich verzoend heeft, en u mag nú in teerheid van geloof met Hem wandelen, dan is het er niet beter om, wat u zich van vroeger al kunt herinneren of niet, maar is het nú goed, omdat Hij nú Zijn nabijheid geeft, Zijn Aangezicht toont.
 
Echt, uw herinnering aan Gods grote daden jegens uw ziel is geen geloofsoefening. Maar het geloof in Gods grote daden, in Jezus Christus voor Zijn Kerk, het geloof in Zijn waarachtige beloften ook aan u vermaakt, het geloof in Zijn onuitsprekelijk grote rijkdom van genade in Christus, uitgestald en aangeprezen voor heidenen (zie Efeziërs 3 vers 8!) dát is de zaak waar het op aan komt.
 
Altijd twijfelen aan uw staat is niet gezond, is niet nodig. U mag u elke dag opnieuw voor de Heere neerleggen en smeken om Zijn Geest. Niet twijfelende dat Hij genadig en barmhartig is, al bent u helwaardig en verdoemelijk en onoprecht.
 
"Maar, maak ik dan niet een te vroeg gebruik van Zijn barmhartigheid?" Wanneer u er geen verkéérd gebruik van maakt, maakt u er zeker geen te vróeg gebruik van. Wat is dan een verkeerd gebruik van Gods barmhartigheid? Dat u niet onder Gods recht wilt buigen en dat u het diep in uw hart niet eerlijk vindt als God u naar de hel zou sturen. Maar wanneer u eerlijk mag betuigen dat God rechtvaardig is wanneer Hij u voor eeuwig zou verdoemen, dan maakt u niet te vroeg gebruik van Zijn barmhartigheid.
 
Bent u daar toch bang voor? Vraag dan de Heere om u daarvoor te bewaren. Vraag Hem om een voortgaand werk van de wet in uw ziel, opdat u steeds voor dwaling wordt behoed. Vraag Hem dat Hij u grondig leert de noodzaak van de voldoening tot verzoening door Jezus Christus, Zijn Zoon, het Lam Gods, onze barmhartige Hogepriester. Dat mag u Hem smeken, want dat is tot Zijn eer en tot uw troost. U mag dit alles van Hem vragen en hoeft niet zo angstig te zijn. God leeft! En Hij hoort het geroep zelfs van raven, aasvogels dus... Hij hoort u, Hij kent u. Wat maakt u zich bezorgd? Vertrouw al uw noden aan Hem toe en verhaal maar aan Hem wat u bezwaart, wat u benauwt, wat u beklemt. Waarom zou u aan Zijn macht twijfelen, Hij heeft immers hemel en aarde geschapen? En waarom zou u aan Zijn goedwilligheid twijfelen, Hij laat immers Zijn Eigen Zoon in Zijn Middelaarsgewilligheid aan de wereld prediken, opdat een ieder die zich aan Hem toevertrouwt, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft?
 
Twijfelen aan uzelf is niet verkeerd. Uzelf meer en meer afkeuren is goed. Uzelf meer en meer tegenvallen is zeer nuttig. Van uw oprechtheid en waarheid niets meer overhouden is best. Maar dan nog... Al houdt u niets anders over in uw hart en leven dan een hoopje drek en stof en vuil...; dan nog is er in Christus sieraad voor as en vreugdeolie in plaats van treurigheid. Dan nog is er in het hart van God geen hardheid, geen grimmigheid, geen onwilligheid voor tobbers, klagers, vragers die zich ootmoedig, onverwijld tot Hem begeven en zich eerbiedig bij deze grote Medicijnmeester vervoegen.
 
Geef u over aan Jezus Christus.
 
En als het dan straks sterven wordt? En als dan straks die nimmereindigende eeuwigheid komt? Dan kunt u niets meer verliezen, o mijn waarlijk helwaardig geworden lezers! Dan doet God u immers geen onrecht, wanneer Hij u voor eeuwig, voor eeuwig zou verdelgen, zou straffen, zou pijnigen in de buitenste duisternis, vanwege al uw vuile zonden?! Kom, aanbid Hem dan in Zijn vrijmacht, in Zijn almacht, in Zijn rechtvaardigheid en barmhartigheid. Probeer niet zelf de dingen te regelen. Wacht eerbiedig op Hem, verwacht Zijn komst met sterk verlangen.
 
Ondertussen mag u ijverig zijn in het waarnemen van de middelen. Wees erop gespitst om meer en meer dat Woord te horen (want het geloof is toch uit het gehoor en het gehoor door Gods Woord). Wees er druk mee bezig, waarmee? Niet met uw staat voor de eeuwigheid: bekeerd of onbekeerd, verzoend of onverzoend...; maar wees hiermee het meest bezig: Wie is Jezus Christus vandaag voor mij? Vraag u dan niet alleen af: ken ik Hem? Maar vraag veeleer met Paulus: leer mij U kennen. Al kent u Hem, dan nog: leer mij U vandaag kennen...! En al kent u Hem niet, dan ook: leer mij U vandaag kennen!
 
En wees er ondertussen mee verblijd dat u een leeg vat bent gemaakt, want daarin giet Hij bij tijden en ogenblikken Zijn zoetste liefde! Des te voller van verleden bevinding en herinnering...; des te leger van afhankelijke en aanhankelijke liefdesbegeerte. Daartegenover: des te armer steeds weer in en van uzelf, des te meer honger en dorst naar Hem. U mag aanliggen aan de borsten der vertroostingen (Jesaja 66 vers 11), zonder zelf iets mee te brengen.