Verloren, waarom?
Ik hoor nog wel eens in een preek dat een mens niet verloren gaat omdat hij gezondigd heeft in Adam, maar omdat hij Christus verwerpt. Een mens ligt toch al verloren in erfzonde en erfsmet?
Of zie ik dat verkeerd?
De uitspraak die deze onbekende lezer hoorde en ter beantwoording voorlegt, is van remonstrantse of arminiaanse oorsprong. We kunnen daarover lezen in de Dordtse Leerregels, Hoofdstuk I, paragraaf 15:
"De eeuwige en onverdiende genade van onze verkiezing wijst en prijst de Heilige Schrift ons daarmee allermeest aan, wanneer zij verder getuigt dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan, namelijk: die God naar Zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de algemene ellende te laten, waarin zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort, en hen met het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begiftigen, maar hen - in hun eigen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde - eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden te verdoemen en eeuwig te straffen, tot verklaring van Zijn gerechtigheid."
Onze vaderen merken op (al is het bijna tussen haakjes), dat mensen die verloren gaan, niet alleen om hun ongeloof verloren gaan, maar ook om al hun andere zonden. Deze opmerking is niet "zomaar" geplaatst, maar doelbewust. De remonstranten leren namelijk dat het offer van Christus in zekere zin voor alle mensen geldt, namelijk in deze zin dat door de offerdood van Christus de zonde van Adam en alle andere zonden die daarna zijn gedaan, verzoend zijn, behalve ongeloof. Dat houdt in: wanneer iemand verloren gaat, gaat hij niet verloren vanwege alle zonden die hij deed, maar alleen vanwege de zonde van het ongeloof.
Dit wordt nog eens uitdrukkelijk aan de orde gesteld in het Tweede Hoofdstuk, de verwerping der dwalingen, paragraaf 5. Daar lezen we:
"De Synode verwerpt de dwalingen van hen die leren dat alle mensen in de staat der verzoening en de genade des verbonds zijn aangenomen, zodat niemand om de erfzonde der verdoemenis schuldig is of verdoemd zal worden, maar alle mensen van de schuld van deze zonde vrij zijn."
Onze vaderen ontkennen dit. Waarom? Omdat we het nergens in Gods Woord lezen. En wat niet in de Bijbel staat, is niet waar - tenminste als het gaat over het dienen van God en het zalig worden. Alleen wat de Heilige Schrift ons leert, moeten en mogen we geloven.
Het tegenovergestelde wordt wél in de Bijbel gevonden. Dat lezen we ook in datzelfde artikel 5:
"Dit gevoelen strijdt tegen de Schrift welke zegt dat wij van nature kinderen des toorns zijn."
Hier verwijzen onze vaderen naar Efeziërs 2 vers 3, waar de apostel schrijft: "Wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen." Matthew Henry merkt hierover op: "De joden waren dat zowel als de heidenen; de een is van nature gelijk aan de ander; niet alleen door gewoonte en navolging, maar van het begin van ons bestaan af en door onze natuurlijke neigingen en begeerten. Aangezien alle mensen van nature kinderen der ongehoorzaamheid zijn, zijn zij ook allen kinderen des toorns; God toornt over de bozen te allen dage. Onze toestand en wandel verdienen toorn, en zullen eindigen in eeuwige toorn, zo de Goddelijke genade niet tussenbeide komt. Hoeveel reden hebben zondaren dus om uit te zien naar die genade die hen van kinderen des toorns kinderen Gods en erfgenamen van Zijn heerlijkheid zal maken!"
Verder is er nog een bewijs voor het standpunt van onze vaderen in Johannes 3 vers 36: Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods komt op hem.
Wie van de lezers heeft gezien dat ik een woordje in dit vers heb veranderd? Volgens de opvatting van de remonstranten moet Johannes 3 vers 36 zo luiden, zoals hierboven aangehaald. Maar zo staat het er niet! Er staat: "Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem." Het woordje "blijft" of het woordje "komt", maakt het verschil uit. Volgens de remonstranten zijn alle mensen in een staat van verzoening en zijn alle zonden vergeven. Conclusie: dan zijn mensen dus niet onder Gods toorn. Verwerpt iemand nu de Heere Jezus in ongeloof, dan komt zo iemand onder Gods toorn. Maar in Johannes 3 vers 36 staat dat Gods toorn BLIJFT op degenen die niet in de Heere Jezus geloven. Dat houdt in, dat de toorn van God al was / al rustte op al die mensen, en dat door ongeloof deze toorn niet wordt weggenomen, maar BLIJFT.
Matthew Henry merkt hierover op, dat we hier zien de rampzalige toestand van de ongelovige: hij zal het leven dat Christus gekomen is om ons te schenken, niet zien. Hij zal het niet genieten, hij zal er geen troostrijk vooruitzicht op hebben, hij zal er nooit iets van te zien krijgen behalve zoveel als genoeg is, om hem het verlies ervan te doen betreuren. Hij kan niet anders dan rampzalig zijn: de toorn Gods blijft op de ongelovige. Hij is niet slechts onder Gods toorn, maar die toorn Gods blijft op hem. Al de toorn, waaraan hij zich door zijn verbreken der wet heeft blootgesteld, is op hem gevestigd, zo hij niet wordt weggenomen door de genade van het Evangelie. Om zijn dagelijkse en daadwerkelijke overtredingen komt Gods toorn over hem en blijft hij op hem. Oude rekeningen liggen onbetaald, en nieuwe worden er aan toegevoegd; elke dag wordt iets gedaan om de maat vol te maken, en niets om haar leeg te maken. Zo blijft Gods toorn, en wordt vergaderd en bewaard tot aan de grote dag des toorns.
Lezer, zult u vandaag nog het ernstige woord van II Thessalonicenzen 1 vers 7-8 ter harte nemen, waar we van de Heere Jezus lezen dat Hij zal komen om met vlammend vuur wraak te doen over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn. Twee dingen: zij die het Evangelie verwerpen, worden gestraft. Maar niet alleen zij. Ook zij die God niet kennen. Matthew Henry schrijft: "Hij zal wraak nemen over de godlozen. 1. Over hen die zondigden tegen de beginselen van de natuurlijke godsdienst en die in opstand waren tegen het licht der rede, die God niet kennen, vers 8, hoewel Zijn onzienlijke dingen geopenbaard worden in de dingen die gezien worden. 2. Over hen die zich verzetten tegen het licht der openbaring, die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus ongehoorzaam zijn. En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis liever hebben dan het licht. Dat is de grote misdaad van de meerderheid: het Evangelie is hun geopenbaard en zij willen het niet geloven; of, indien zij voorgeven het te geloven, willen zij het niet gehoorzamen. Het geloof aan de waarheden van het Evangelie moet het gehoorzamen van zijn voorschriften bewerken; de gehoorzaamheid van het geloof moet er zijn. Voor de hier genoemde mensen zal de openbaring van onze Heere Jezus Christus vreselijk zijn."
Lezer, zult u vandaag nog gehoor geven aan de wonderzoete nodiging die we vinden in Psalm 2 vers 12? "Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op de weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden." Luister: "Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen."