Les 2: Bijbel & belijdenisgeschriften
Om God te leren kennen is het nodig de Bijbel (afkomstig van het Griekse woord "Biblia"= boeken) te lezen. En God te leren kennen is nodig om
· zalig te worden - NGB, 3: Gods bijzondere zorg voor ons en onze zaligheid
· Hem te kunnen eren.
Waarom moeten wij de Bijbel lezen - ja met de Bereërs dagelijks onderzoeken (Handelingen 17 vers 11)? Omdat de Bijbel de Zelf-openbaring is van de levende God. Hierin maakt Hij Zich aan ons bekend, vooral wel in het Aangezicht van Jezus Christus.
Wat is de Bijbel? Een Boek dat God in de loop van ± 1500 jaar door verschillende schrijvers tot stand heeft gebracht. De Bijbel is - hoe menselijk ze verder ook mag zijn - geen feilbaar mensenboek, maar Gods onfeilbaar Eigen Boek, Gods Eigen Woord aan ons.
De Bijbel bestaat uit twee delen: het Oude Testament (II Korinthiërs 3 vers 14) en het Nieuwe Testament (Lukas 22 vers 20). Het Oude Testament is de tijd van de belofte (namelijk, dat de Zaligmaker komen zal); het Nieuwe Testament is de tijd van de vervulling (namelijk, dat de Zaligmaker gekomen is). In het Oude Testament kunnen we (als we verlicht worden met de Heilige Geest) in al de geschiedenissen en voorschriften als in nevels gehuld Christus en Zijn werk ontdekken. In het Nieuwe Testament wordt dit alles ons helder en klaar voor ogen gesteld (Johannes 1 vers 17). Augustinus zei: Novum Testamentum in vetere latet, vetus in novo patet: Het Nieuwe Testament is verborgen in het Oude; het Oude is in het Nieuwe geopenbaard. De Bijbel is als een bloem: het Oude Testament is de bloembol, het Nieuwe Testament de vol ontloken bloem - een organische eenheid, vol léven; en niet een dode, mechanische of gemaakte eenheid. Een eenheid die zich uitstrekt over meer dan 1500 jaar (Mozes, de eerste schrijver, tot Johannes op Patmos, de laatste schrijver).
In wezen zijn beide Testamenten één, want én de ware profeten én de ware apostelen hebben hetzelfde Fundament gelegd (vergelijk Romeinen 1 vers 1-2) namelijk Christus (Efeziërs 2 vers 20). En de apostelen wijzen hun lezers naar het Oude Testament, want het Oude Testament is Gods Woord en dus ook in de Nieuwtestamentische tijd zeer nuttig. Christus Zelf maakt dit aan ons duidelijk in Zijn 'preek' op weg naar Emmaüs (Lukas 24 vers 27, 45-47; vergelijk Johannes 5 vers 39; Handelingen 2 vers 16-21; 7 vers 30 en 38; Romeinen 15 vers 4; I Korinthiërs 10 vers 11; II Petrus 1 vers 19). Het Oude Testament was de enige Bijbel die Jezus had, en deze was Hem onuitsprekelijk dierbaar. Bij deze Bijbel leefde Hij, en stierf Hij. Alleen al daarom moeten wij het Oude Testament net zo belangrijk achten als het Nieuwe Testament. Niet alleen sommige personen (denk aan David) en sommige voorschriften (denk aan de offers) zijn afbeeldingen / typen van Christus, maar ook sommige geschiedenissen en gebeurtenissen (denk aan het offer van Izak en de geschiedenis van Jozef, verkocht als slaaf en onderkoning geworden). We hebben de Bijbel pas goed gelezen, wanneer we de Persoon van Christus erin hebben ontdekt - vergelijk Romeinen 15 vers 4. We kunnen het Nieuwe Testament dan ook niet verstaan zonder het Oude Testament te kennen (denk aan de Naam die Johannes de doper Jezus geeft in Johannes 1 vers 29 - zonder kennis van de offerdienst, de instelling van het Pascha, en de prediking van Jesaja 53 onverstaanbaar).
De Bijbel heeft de volgende eigenschappen:
(a) Hij is onfeilbaar; dat wil zeggen, dat al de 66 Bijbelboeken (39 Oude Testament, 27 Nieuwe Testament) zijn geïnspireerd (de schríjvers zijn niet geïnspireerd [voorbeeld: Nathan, II Samuël 7 vers 3 en 5], maar de boeken die ze geschreven hebben); dat is: deze Bijbelboeken zijn door Gods Geest Zelf ingegeven - let op: niet zó dat de inhoud of gedachten van God zijn, en dat ondertussen de woorden van de menselijke schrijvers zouden zijn. Ze zijn niet menselijk of feilbaar, maar ze zijn geschreven zonder fouten en vergissingen, onfeilbaar. Zelfs een enkel woord heeft betekenis, zoals we kunnen leren uit Galaten 3 vers 16, waar Paulus als volgt redeneert. Hij leest in Genesis 22 vers 18 dat de beloften tot Abraham en tot zijn zaad zijn gesproken. Hij vervolgt dan: "Hij zegt niet: en tot de zaden, als van velen; maar als van één: en tot uw zaad; hetwelk is Christus."
Denk ook aan zijn betoog in Hebreeën 4 (vers 7), waar hij op grond van alleen het woordje heden in Psalm 95 vers 7-8 de conclusie trekt dat ook nu nog genadetijd is, de mogelijkheid om zalig te worden.
De Bijbel heeft dus Goddelijk (= absoluut) gezag. Daarom kan de Bijbel ook levend en krachtig worden genoemd (Hebreeën 4 vers 12).
Het historische gezag - wat wordt vermeld, is werkelijk gebeurd - geldt alle geschiedenissen die erin zijn vermeld (ook de wonderen). Het normatieve gezag geldt alle bedreigingen en beloften die er (voor ons) in staan en alle voorschriften die God (ons) daarin heeft gegeven - zowel voor de eredienst als de praktijk der godzaligheid. We kunnen en moeten de Bijbel dus 100% vertrouwen en gehoorzamen. De schrijvers van de Bijbel zijn verrassend eerlijk in het weergeven van de zonden van de leiders van het volk Israël: Jakobs bedrog (Genesis 27); de afgunst van de twaalf stamvaders (Genesis 37); David (II Samuël 11) en van de 'geloofshelden' (Gideon, Jefta, Simson - Hebreeën 11 vergeleken met Richteren 8 vers 27, 11 vers 30vv. en 16), wat bij geen enkel boek uit die tijd gebeurde. Koningen werden zonder uitzondering afgeschilderd als halfgoden… Extra reden om de Bijbel te geloven.
Kunnen we bewijzen dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is? Nee, dit kunnen we alleen zeker weten door de inwendige getuigenis van de Heilige Geest uit de Schrift - hoewel opvoeding en kerk hierin geen onbelangrijke plaats hebben. Augustinus schrijft, na lang te hebben getwijfeld of we ooit wel te weten kunnen komen wat waarheid is: ik zou het Evangelie niet geloven, als het gezag van de kerk mij daartoe niet bewoog (II Timotheüs 3 vers 14-15; II Petrus 1 vers 20 en 21; zie ook NGB, 5).
Een speciaal punt is dat de dingen die voorzegd zijn, ook gebeuren. Wie nauwkeurig studie maakt van wat er allemaal is geprofeteerd, vooral in het Oude Testament, over de volken, over het volk Israël - en vooral over de Messias; én wie dan bij onderzoek bemerkt dat de wereldgeschiedenis en de geschiedenis van het verbondsvolk precies verlopen zoals eeuwen tevoren was voorspeld - en vooral dat al de profetieën over Christus nauwkeurig zijn uitgekomen (denk aan Jesaja 53 vers 9 vergeleken met Mattheüs 27 vers 57-60), die krijgt daarin een extra bewijs van de Goddelijkheid / waarheid van de Schrift.
Verder is een bewijs van de waarheid van de Heilige Schrift voor iedere christen zijn persoonlijke ervaring - zowel in de levenspraktijk als geestelijk. Hij bevindt in zichzelf dat de Bijbel waar is in alles wat hij zegt over onze verdorvenheid, over de mens in zijn diepe val. Wie om zich heen ziet, maar vooral wie naar binnen leert zien bij het licht van de Heilige Geest, merkt dat wat de Schrift beschrijft, precies naar waarheid is (zoals wat Jezus zegt in Markus 7 vers 20-23). Wanneer we daarbij door de geloofsverbinding aan Jezus de rijkdom van Gods vergevende en vernieuwende genade beleven, hebben we een nieuw en overtuigend bewijs in ons gemoed dat alles wat de Bijbel hierover schrijft, waar is: rust en vrede, vreugde en vrijheid worden allemaal gesmaakt in Christus. Zo beleven we wat we lezen in, bijvoorbeeld, Mattheüs 11 vers 25-30, of Romeinen 5 vers 1-10.
Veertig jaren geleden geloofde ik in de letterlijke inspiratie van de Schrift. Ik heb haar gedurende veertig jaren op de proef gesteld; en mijn geloof is nu sterker dan het toen was. Ik heb de beloften beproefd; ik ben gedwongen geworden dat te doen; en ik heb ze waar en betrouwbaar bevonden.
Hudson Taylor, zendeling in China
In de negentiende eeuw heeft de zogenaamde schriftkritiek grote opgang gemaakt. Men beschouwt de Bijbel als een mensenboek, een verzameling menselijke getuigenissen over God. Je mag er dus kritiek op hebben. Op deze manier blijft er niets van de Bijbel over. Men legt hem op de ontleedtafel en snijdt het hart eruit (vergelijk Jeremia 36 vers 23). Maar wie de Schrift verliest, verliest de Christus der Schriften. Gods kind kan wel worden aangevochten over het Goddelijke en onfeilbare karakter van de Bijbel, maar hij weet in zijn hart dat de Bijbel van kaft tot kaft Gods Eigen Woord is. Zo lezen we in Johannes 10 vers 35 dat de Schrift niet gebroken kan worden; en in Mattheüs 5 vers 18 zegt onze Heere Jezus: "Voorwaar zeg Ik u: totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet een jota noch een tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied." En díe God Die zelfs de haren van ons hoofd heeft geteld, kan er ook voor zorgen (en hééft er ook voor gezorgd!), dat Zijn Woord, van eeuw tot eeuw, geslacht na geslacht, getrouw werd gekopieerd / overgeleverd.
De nieuwe vertaling, 1951, heeft II Timotheüs 3 vers 16 als volgt weergegeven: "Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig..." Daarmee laat ze de mogelijkheid open, dat er ook schriftwoorden zijn die niet door God zijn ingegeven. Maar de Griekse tekst luidt, zoals onze betrouwbare Statenvertaling heeft: "Al de Schrift is van God ingegeven en is nuttig..." - zo ook de NBV (2004): "Elke schrifttekst is door God geïnspireerd..."
(b) Hij is genoegzaam tot zaligheid; dat houdt in dat alles wat wij moeten weten om zalig te worden en om welbehaaglijk voor God te leven, in de Heilige Schrift alleen te vinden is (II Timotheüs 3 vers 15). Er is heel veel gezegd en gedaan, zowel door God als door Zijn Zoon, wat allemaal niet is beschreven, maar wat nodig is om tot geloof te komen, is wél beschreven (Johannes 20 vers 30-31). Daarom wijzen we de mondelinge overlevering en de schriftelijke traditie als norm voor leer en leven af (tegen de roomse kerk, die de traditie tot norm van leer en leven verheft, buiten het Woord om en tegen het Woord in). De Bijbel heeft in alle zaken het laatste woord en alle menselijke mening moet zich daaraan geheel onderwerpen (Lukas 10 vers 26). Omdat het in de Bijbel gaat over onze zaligheid, zoals Johannes schrijft in zijn Evangelie (hoofdstuk 20 vers 30-31), leest alleen díe persoon de Bijbel goed die de weg der zaligheid voor zich daarin ontdekt; die de stem van God voor zich daarin beluistert en die de Persoon van de Borg voor zich daarin aanschouwt.
(c) Hij is duidelijk; dit houdt in dat de Bijbel in zichzelf helder en doorzichtig is wat betreft de dingen die tot onze zaligheid nodig zijn. Dit betekent niet dat er geen problemen of vragen zijn waarvoor wij de oplossing niet weten (II Petrus 3 vers 15-16). Maar het betekent dat het niet aan de Bijbel ligt, als iets daarin voor ons niet duidelijk is, maar dat het ligt aan ons verduisterde verstand. Daarom bidt David in Psalm 119 vers 18 niet: "Maak de Bijbel duidelijk", maar: "Ontdek (open) mijn ogen opdat ik aanschouw de wonderen van Uw Wet." Hij belijdt dus dat het ligt aan zijn geestelijke blindheid (vergelijk Lukas 24 vers 45)! Zie ook vers 105: "Uw Woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad."
Hij is dus eenduidig; dit houdt in dat de Schrift uiteindelijk maar voor één uitleg vatbaar is, hoeveel verschillende menselijke meningen er ook zijn. Niet de paus maar de Bijbel zelf bepaalt wat waar is, daarom moeten we Schrift met Schrift vergelijken en uitleggen. Daarom is grondige studie, ook voor jullie, van levensbelang. Wie zomaar hier of daar een hap en een snap leest, rukt teksten uit hun verband en laat de Bijbel 'buikspreken'. Dan zul je in het allerbelangrijkste, namelijk de kennis van God en van je zaligheid, dwalen en voor eeuwig verdwalen.
(d) De Bijbel is noodzakelijk. Niet voor God, maar voor ons. God kan ons wel onderwijzen zonder Bijbel, maar wij hebben, om de waarheid te weten, de Schrift nodig - niet, zoals de wederdopers in de dagen van Luther en Calvijn zeiden, een zogenaamde 'inwendige stem' van de Geest (wie weet of deze stem niet verbeelding is?) Om deze waarheid te verstaan en te geloven hebben we wel de krácht van de Geest nodig, maar niet een inwendige 'stem'. Eindeloos subjectivisme óf kerkelijk gezag zijn de beide (onjuiste) alternatieven. Rome stelt dat de kerk onmisbaar is en de Bijbel misbaar. Maar Jesaja zegt (8 vers 20): "Tot de wet en tot de getuigenis…"
(e) Hij is nuttig. Denk aan II Timotheüs 3 vers 16-17: "Al de Schrift is nuttig tot lering, tot weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mens Gods volmaakt zou zijn, tot alle goed werk volmaakt toegerust."
Over deze woorden schrijft Matthew Henry: Geen wijsgerige geschriften, geen rabbijnse fabels, geen roomse legenden, geen ongeschreven overleveringen, kunnen ons volmaakte mensen Gods maken; alleen de Schrift is daartoe instaat. O, dat wij meer onze Bijbel liefhebben, en ons dichter bij hem houden dan ooit! Dan zullen wij ondervinden welke zegen en welk voordeel daarin gelegen is, en eindelijk de gelukzaligheid verkrijgen, die ons in hem beloofd en verzekerd is.
Dit betekent, wanneer we de Bijbel lezen of een preek erover horen, dat we ons onder andere de volgende vragen moeten stellen:
(1) wat leert dit gedeelte mij over God en Zijn wegen met ons?
(2) in welke delen van mijn leven berispt het mij, wijst het mij terecht doordat de Heilige Geest mijn geweten aanraakt en overtuigt van zonde?
(3) welk verbeterend, genezend, vernieuwend of opbouwend gevolg heeft dit onderwijs voor mij?
(4) hoe rust dit schriftgedeelte mij toe om de Heere Jezus Christus beter te dienen?
(f) Kortom: de Bijbel is de Zelfopenbaring van God; dit betekent dat het in de afzonderlijke geschiedenissen niet zozeer gaat om de personen en gebeurtenissen die daarin zijn beschreven. Het gaat er de Bijbel dus niet om ons informatie over allerlei mensen en dingen te verschaffen, of onze nieuwsgierigheid dienaangaande te bevredigen. Maar het gaat in elke gebeurtenis van de Bijbel om God, om Zijn handelwijze met mensen. Het gaat om Zijn Wezen en Zijn Eigenschappen. God maakt bekend Wie Hij is. Daarom moeten wij steeds weer de Bijbel lezen in het besef dat hij Gods Eigen spreken is, aan óns persoonlijk gericht (alsof er maar één mens op heel de wereld was, voor wie dit Boek geschreven is, zoals Luther zegt). God heeft ons iets te zeggen, wat ons zeer persoonlijk raakt. De Bijbel is dus niet slechts een "onfeilbaar geschiedenisboek", maar de "Liefdesbrief" van God aan Zijn kerk!
De prediking
God wil dat dit Woord wordt verkondigd / gepredikt. Dit gebeurt door mensen die Hij Zelf daartoe roept en bekwaamt: profeten, apostelen, predikanten.
Als tussen haakjes wijs ik op het vreselijke verschijnsel - dat zich vooral in de eindtijd openbaart - dat er ook válse profeten / válse leraars zullen zijn. Denk aan het ernstige woord van de Heere Jezus in Mattheüs 24 vers 11: "Vele valse profeten zullen opstaan, en zullen er velen verleiden." Om het belang van deze zaak, geef ik hierbij een paar waarschuwende Schriftwoorden door:
Mattheüs 7 vers 15: "Wacht u voor de valse profeten, die in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven."
Mattheüs 24 vers 5 & 24: "Velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: 'Ik ben de Christus'; en zij zullen velen verleiden." "Er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij (indien het mogelijk was) ook de uitverkorenen zouden verleiden."
Handelingen 20 vers 30: "Uit uzelf zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen weg te trekken achter zich."
1 Timotheüs 4 vers 1: "De Geest zegt duidelijk dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten, en leringen der duivelen."
II Petrus 2 vers 1: "Er zijn ook válse profeten onder het volk geweest, zoals ook onder ú valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen op bedekte manier zullen invoeren, ook de Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelf brengende."
I Johannes 2 vers 18 & 26: "Kinderkens, het is de laatste ure; en zoals gij gehoord hebt, dat de antichrist komt, zo zijn ook nu vele antichristussen geworden; waaruit wij kennen, dat het de laatste ure is. Dit heb ik u geschreven over degenen die u verleiden."
I Johannes 4 vers 1: "Geliefden, gelooft niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld."
Judas 1 vers 4: "Er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot dit oordeel te voren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade van onze God veranderen in ontucht, en de enige Heerser, God, en onze Heere Jezus Christus verloochenen."
Openbaring 19 vers 20: "Het beest werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid ervan gedaan had, waardoor hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die zijn beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in de poel van vuur, die met sulfer brandt."
De Bijbel moet worden uitgelegd en toegepast voor de hoorders (Handelingen 8 vers 30-31). Door middel van de stem van de dienaar van Zijn Woord (Jesaja 40 vers 3) komt God Zelf tot ons en spreekt Hij tot ons heel persoonlijk (Mattheüs 10 vers 40). Het heeft Hem behaagd door de dwaasheid der prediking mensen zalig te maken door middel van het geloof (I Korinthiërs 1 vers 21) en het geloof is uit het gehoor van het Woord Gods (Romeinen 10 vers 17). Daarom moet er gepredikt worden - denk ook aan de geschiedenis van Cornelius, Handelingen 10. Dat deze Evangelieprediking vrucht draagt, is niet te danken aan de prediker. Paulus zegt dat hij en andere dienaren van het Woord maar aarden vaten zijn (II Korinthiërs 4 vers 7). Maar de uitnemendheid van de kracht (of de alles te boven gaande kracht) is van God, want het Evangelie is een kracht van Gód tot zaligheid (Romeinen 1 vers 16).
Canoniek en apocrief
Wij maken onderscheid tussen canonieke en apocriefe boeken. Canoniek betekent: overeenkomende met de canon, de regel, de norm. Dus door God Zelf ingegeven, onfeilbaar en waarachtig. Er zijn 66 boeken die normatief of canoniek zijn. Deze vormen de norm van ons leven, de regel van ons geloof. Bij alle vragen op alle terreinen van het menselijk leven dienen we ons te richten naar en onvoorwaardelijk te buigen voor Gods Woord (Jesaja 8 vers 20). Jezus Zelf verwijst steeds naar Gods Woord (Lukas 16 vers 29-31).
Apocrief betekent: duister, verborgen. Dus je weet niet zeker of alles in díe boeken wel echt waar is, want ze zijn niet geïnspireerd. Ze zijn menselijk. De roomse kerk zegt dat zij bij de Bijbel horen, maar de kerk in Jezus' dagen heeft ze daar nooit voor gehouden en daarom erkent de kerk der Reformatie deze boeken niet. Deze boeken bevatten soms goede leringen, maar soms ook verzinsels en zijn dus geen regel voor ons geloof en geen norm voor ons leven (zie NGB, 4).
De belijdenisgeschriften
Onze kerk heeft drie oecumenische belijdenissen, die ook door de roomse kerk worden aanvaard:
(a) Apostolische Geloofsbelijdenis of Apostolicum (vooral bekend onder de naam Twaalf Artikelen - ook wel het Credo = ik geloof). Ze wordt apostolisch genoemd, niet omdat de twaalf apostelen haar hebben opgesteld, maar omdat ze geheel en al overeenstemt met de leer van de apostelen en dateert van de eerste eeuw(en) na de tijd van de apostelen. Deze belijdenis ontstond naar aanleiding van de praktijk bij de doop: drie vragen werden aan de te dopen persoon gesteld: "Gelooft gij in God, de Almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde?" "Gelooft gij in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heere?" "Gelooft gij in de Heilige geest, de vergeving der zonden, het eeuwige leven en de heilige kerk?" Driemaal moest de doopcandidaat antwoorden: "Ik geloof." Hierbij werd de dienst van de duivel afgezworen, vervolgens ontving hij een wit kleed, symbool van vergeving / heiliging.
(b) Geloofsbelijdenis van Nicea, tegen hen die de Godheid van Christus ontkenden.
(c) Geloofsbelijdenis van Athanasius, tegen hen die de Drie-eenheid ontkenden.
Onze kerk heeft verder drie reformatorische belijdenissen, uit de tijd der kerkhervorming / Reformatie (de Drie Formulieren van Enigheid):
(d) Nederlandse Geloofsbelijdenis, 1561 - opgesteld door Guido de Brès, waarin hij de 'nije leer' (de leer van de Reformatie = de oude leer van de Bijbel) verdedigt tegen beschuldigingen, waarmee ze bij koning Philips II in een kwaad daglicht werd gesteld.
(e) Heidelbergse Catechismus, 1563 - opgesteld door Caspar Olevianus en Zacharias Ursinus in opdracht van Frederik III, keurvorst van De Paltz. Hij wilde de jeugd van zijn vorstendom onderwezen hebben in de grondwaarheden van de Schrift (zie verder volgende les).
(f) Dordtse Leerregels of Vijf Artikelen tegen de remonstranten, 1618-1619.
De remonstranten of arminianen weken (en wijken) op vijf belangrijke punten af van de leer van de aloude Hervormde of Gereformeerde kerk:
1. Uitverkiezing: de remonstranten leren dat we door God worden uitverkoren op grond van ons geloof dat God van te voren in ons ziet (zie verder les 5).
2. De bedoeling / het bereik van Christus' lijden en sterven: de remonstranten leren dat Christus leed en stierf voor alle mensen en dat wij zelf voor de toepassing ervan moeten zorgen. Anders gezegd: wij moeten de kruisdood van Christus krachtig (effectief) maken tot zaligheid, omdat deze kruisdood in zichzelf krachteloos is. Christus' betaling is slechts de mógelijkheid, niet de wérkelijkheid van de verzoening.
3. De doodsstaat van de mens: de remonstranten leren dat de doodsstaat van de mens niet zo totaal is, dat we onbekwaam zijn tot enig zaligmakend goed en geneigd tot alle kwaad (zie verder les 8).
4. Wedergeboorte en bekering: de remonstranten leren dat de mens een goede wil heeft om voor God te kiezen en dat het in onze eigen macht staat om wedergeboren te worden of niet wedergeboren te worden en dat we de Heilige Geest kunnen tegenhouden.
5. De volharding der heiligen = gelovigen: de remonstranten leren dat wij zelf voor de volharding moeten en kunnen zorgen, om zalig te worden. We worden niet door God bewaard en gered, tenzij wij zelf ons bewaren en redden. God wordt dus afhankelijk gemaakt van ons.
Kort samengevat: de remonstranten verheerlijkten de mens en onteerden God; en ze ontroofden zo aan Gods kerk de enige troost. De contra-remonstranten weerlegden dit alles vanuit de Schrift. Ze verheerlijkten God in Zijn verkiezend welbehagen, in Zijn krachtige verzoening, in Zijn eenzijdige zaligmakende werking en in Zijn onwankelbare trouw. Alleen, ze vernederden de mens daarmee wel op het diepst (net zoals de Bijbel doet). En dat staat ons niet aan. Daarom is het remonstrantisme nog steeds niet uitgestorven, maar leeft het in ons aller hart.
Deze belijdenisgeschriften hebben geen Góddelijk, maar kérkelijk gezag (zie NGB, 7). Belijdenisgeschriften kunnen en mogen dan ook worden beoordeeld uit het Woord van God. Elk belijdend lidmaat van een gemeente mag bij de synode een bezwaarschrift (gravamen) indienen tegen een (stukje van de) belijdenis. En wanneer op grond van Gods onfeilbaar Woord zou blijken dat een zinsnede uit de Dordtse Leerregels of een ander belijdenisgeschrift niet Bijbels is, dan moet de kerk dat verbeteren. In de praktijk blijkt echter dat de Drie Formulieren zo grondig op de Bijbel zijn gefundeerd, dat er in de loop van de ongeveer vierhonderd jaren geen gegronde bezwaarschriften konden worden ingediend. Maar de mogelijkheid bestaat dus wel.
Al hebben de belijdenisgeschriften geen Goddelijk gezag, hun gezag is toch meer dan alleen maar menselijk, namelijk ze worden binnen de kerkgemeenschap erkend en zijn als zodanig gezaghebbend, maar buiten de kerk niet. Dus in een discussie met jehovagetuigen kunnen we ons niet op de belijdenisgeschriften beroepen, omdat zij ze niet erkennen. De kerk heeft deze belijdenisgeschriften niet opgesteld om de Bijbel aan te vullen, maar om daardoor het Bijbelse karakter van haar geloof te belijden,
(a) naar binnen toe: onderwijzend (opgroeiende generatie)
(b) naar buiten toe: verdedigend (tegen dwaalleraars).
Verder is de bedoeling van de Drie Formulieren van Enigheid om te midden van alle kerkelijke verwarring in de tumultueuze dagen van de kerkhervorming eenheid te bewerkstelligen en te bewaren (Romeinen 15 vers 5-6; I Korinthiërs 1 vers 10; Efeziërs 4 vers 14-15).
Alles wat tegen Gods Woord strijdt in leer of leven, moeten wij absoluut afwijzen; dus is het nodig goed te weten wat Gods Woord ons leert. Om in de Schrift goed thuis te raken is nodig ernstige studie en vooral(!) ootmoedig gebed om de verlichting met de Heilige Geest.
De apostel schrijft dat heel de Schrift Goddelijk geïnspireerd is. Gevolg hiervan is dat heel de Schrift nuttig is tot
(a) lering
(b) weerlegging
(c) verbetering
(d) onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is. Dat houdt in: we kunnen en mogen heel de Bijbel (ook het Oude Testament valt daar onder) gebruiken om onderricht te geven, om mensen van dwalingen en fouten te overtuigen én die te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven - om ons te reformeren. Het betekent ook dat de Bijbel persoonlijk tot ons spreekt. Neem als voorbeeld Mattheüs 22 vers 31-32. Jezus heeft het met de Sadduceeën van Zijn dagen over een uitspraak van God tot Mozes meer dan 1000 jaren geleden. Toch zegt Hij niet: "Hebt gij niet gelezen, wat door God tot Mózes gesproken is…", maar Hij zegt: "Hebt gij niet gelezen, wat door God tot ú gesproken is…"
Een stukje uit en over de Dordtse Leerregels, III/IV, 1, uit De Catechisant:
De mens is van het begin naar Gods beeld geschapen, versierd in zijn verstand met ware en zalige kennis van zijn Schepper en andere geestelijke dingen; in zijn wil en zijn hart met gerechtigheid; in al zijn genegenheden met zuiverheid; en is dus geheel heilig geweest. Maar door het ingeven van de duivel en zijn vrije wil van God afwijkende, heeft hij zichzelf van deze uitnemende gaven beroofd, en heeft daarentegen in de plaats daarvan over zich gehaald blindheid, verschrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid van oordeel in zijn verstand; boosheid, weerspannigheid en hardheid in zijn wil en hart; en ook onzuiverheid in al zijn genegenheden.
Om duidelijk te maken hoezeer wij in de weg van bekering afhankelijk zijn van God en Zijn almachtig ingrijpen, moet duidelijk worden in welke toestand wij door de zondeval gekomen zijn. Kort samengevat: wij hebben ons van de schitterende gaven, waarmee wij door God waren vergiftigd in de schepping, beroofd. Het zijn de gaven: God te kennen, God lief te hebben, met Gods wil overeen te stemmen.
Niet alleen missen wij deze goede gaven; het tegenovergestelde is daarvoor in de plaats gekomen: blindheid in ons verstand. Vijandschap in onze wil. Onreinheid in al onze verlangens.
Niet iedereen is ervan overtuigd dat dit de juiste omschrijving is van ons bestaan. Kenmerkend voor het jodendom in de dagen van Jezus, en ook tot op deze dag, eveneens voor de roomse kerk en zelfs voor alle andere godsdiensten dan het ware christendom is dit: wij vinden dat wij zo slecht niet zijn. Het valt uiteindelijk nog wel mee. We kunnen nog wel wat goeds. Wij kunnen recht denken... Wij kunnen goed willen... Wij kunnen zuiver begeren…
Het is dan ook een heel groot wonder wanneer wij door Gods Geest ervan overtuigd worden dat wij werkelijk zo slecht zijn. Dat wij in ons denken alleen maar bedorven zijn… Dat wij in onze wil alleen maar weerbarstig zijn... Dat wij in ons verlangen alleen maar tegendraads zijn…
Dit in te zien is niet alleen een groot wonder, maar is ook onmisbaar. Wie dit niet beleeft, wie dit niet beseft of inziet, zal het wonder van de wedergeboorte niet kunnen begeren en niet kunnen waarderen. En dus zullen wij dan God ook nooit kunnen eren zoals Hij het waardig is.
Vragen: 1 Welke eigenschappen heeft de Bijbel en wat betekenen ze?
2 Met welk doel heeft God ervoor gezorgd dat Zijn mondelinge Zelfopenbaring op schrift werd gesteld?
3 Hoe leren wij de Bijbel liefhebben?
4 Door welke drie middelen leren we het Goddelijke gezag van de Bijbel geloven?
5 Welke belijdenisgeschriften heeft onze kerk? Wat weet je van de Drie Formulieren van Enigheid?
6 Waarom wil God dat er wordt gepreekt?