Les 5: Predestinatie = Verkiezing en verwerping; aanbod van genade
-----
Leren: vr. en antw. 84, 85
Lezen: Romeinen 9; I Korinthiërs 1; Efeziërs 1 vers 1-14
Lezen: NGB 16; DL I, 1, 5-16, 18
-----
In de Heilige Schrift lezen wij over Gods belangrijkste werk, namelijk dat Hij uit louter liefde zondaren, die niet naar Hem zoeken, opzoekt en zalig maakt (Lukas 19 vers 10; Johannes 3 vers 16). Wat is de reden, dat Hij mensen die toch Zijn vijanden zijn, niet verdelgt, maar behoudt? De Schrift leert ons: het is zonder enige reden in ons, maar louter en alleen omdat Hij het wil. Omdat God gunstrijk en zeer genadig is. Wat een wonder!
Deze God is almachtig: wat Hij wil, doet Hij (Psalm 115 vers 3). Nu worden niet alle mensen zalig (Psalm 147 vers 19-20; Romeinen 11 vers 7). Ook blijkt dat zelfs binnen het verbondsvolk Israël (en binnen de Christelijke gemeente) velen niet zalig worden (Mattheüs 7 vers 13-14; 8 vers 12; 22 vers 14: "Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren"). Israël was wel door de HEERE geheiligd (apart gezet, afgezonderd van alle andere volken), maar desondanks loopt er een scheidslijn door dat volk heen. Wil God dan niet van alle mensen dat zij zalig worden? Hij roept Israël op zich tot God te bekeren en Hij zweert dat Hij geen lust heeft in de dood van de goddeloze (Ezechiël 18 vers 23, 32), maar hierin dat die goddeloze zich bekeert en leeft. En: God wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen (I Timotheüs 2 vers 4).
Om hierop te antwoorden, moeten we bedenken: God maakt hier bekend, wat Hij wil dat wíj doen zullen, namelijk ons bekeren en tot kennis der waarheid komen. Hij zegt hier niet, wat Hij doen wil / zal. Vergelijk de volgende situatie: God wil dat alle mensen Hem dienen en Zijn geboden gehoorzamen; toch gebeurt het niet; en dat is door onze onwil! Zo is het ook in de twee genoemde teksten: God wil dat alle mensen zalig worden en wel doordat zij tot kennis der waarheid komen. Wie echter zó niet zalig wil worden, kan nooit God aanklagen dat Hij hem niet zalig maakt. Het is volledig onze eigen schuld.
Wie worden er dan uiteindelijk wél zalig? Als we zien wie er in de Bijbel door God worden bekeerd en tot de geloofsgemeenschap met Jezus Christus worden geleid (wie dus zalig worden), dan blijkt dat het juist niet de (in onze ogen) besten zijn, maar soms juist de (in onze ogen) slechtsten. Zoals Jakob, die zijn vader bedroog (Genesis 27 en 28); Manasse, die gruwelijke afgoderij bedreef (II Kronieken 33); Levi, die een tollenaar (NSB-er) was (Markus 2 vers 13-17); Paulus, die een bloeddorstige Christen-vervolger was (Handelingen 8 vers 1-3 en 9 vers 13-16; I Timotheüs 1 vers 13); de Korinthiërs, die in liederlijke zonden leefden (I Korinthiërs 6 vers 10-11).
Is er een reden voor, dat sommige mensen (soms zeer ijverige, keurige en ernstige mensen) niet zalig worden en andere (soms zo buitengewoon slechte) mensen wel? De Bijbel geeft daarop een antwoord dat voor ons, hoogmoedige mensen-vol-zelfverbeelding, onaanvaardbaar is: God kiest uit wie Hij wil (Romeinen 9 vers 18). Dit houdt in, dat er geen waardigheid of verdienste van mij in rekening wordt gebracht en anderzijds, dat geen onwaardigheid van mij me buiten sluit uit de genadige verkiezing.
Zoals we zagen in les 2 hebben de remonstranten zich in de tijd van de Dordtse synode (1618-1619) fel tegen deze leer van de genadige verkiezing gekant. Ze vonden het oneerlijk, dat God geen rekening hield met onze ijver, onze inspanningen, onze waardigheid. Daarom leerden zij een uitverkiezing op grond van voorgezien geloof en voorgeziene goede werken. Dan ligt de reden dus in de mens die geloof en goede werken zal hebben. Deze opvatting staat ons wel aan, tenzij we de volgende vier zaken zielsbevindelijk leren:
- ik weet niet hoe ik zalig moet worden
- ik kan mijzelf niet tot geloof en bekering brengen
- ik verdien niet dat God mij redt van de eeuwige verdoemenis
- ik wil niet een kind van God worden, ik ben vijandig / onwillig en werk mijn leven lang God tegen.
Wie deze dingen niet beseft, denkt goed over zichzelf en verwijt het dus God, wanneer Hij in Zijn vrijmachtig welbehagen beslist, wie er zalig worden en wie niet. Maar wie deze dingen stukje bij beetje gaat verstaan (vooral dat laatste punt van onze ingewortelde vijandschap tegen God), die gaat zich verwonderen dat de Heere toch nog zulk soort mensen komt opzoeken...
Waarom kiest God juist die mensen uit die wij voorbij zouden gaan, en waarom gaat Hij die mensen voorbij die wij gekozen zouden hebben? Opdat geen mens zou roemen in zichzelf en in zijn eigen verdiensten, maar opdat de genade van God alle eer zou krijgen (I Korinthiërs 1 vers 27-31).
Voor wie is deze leer van de vrijmachtige voorbeschikking een ergernis? Voor de man uit Lukas 15 vers 29 (de oudste zoon) en Lukas 18 vers 11-12 (de Farizeeër)! Voor wie is deze leer van de onverdiende verkiezing een troost? Voor de man uit Lukas 15 vers 21 (de verloren zoon) en Lukas 18 vers 13 (de tollenaar)! In wie van deze beiden herken jij je?
Wanneer heeft God Zijn volk uitverkoren? Voordat de wereld werd geschapen, in de stilte der nooit-begonnen eeuwigheid (Jeremia 31 vers 3; Efeziërs 1 vers 4; II Timotheüs 1 vers 9). Wij noemen dit diepe geheim van Gods vrijmachtige en soevereine Welbehagen, waarin Hij geheel vrijwillig en onafhankelijk van ons heeft beslist wat met ons mensen zou gebeuren: de predestinatie, of voorbeschikking. Alles is in Gods raad besloten (Spreuken 16 vers 4; Jesaja 46 vers 10; Handelingen 15 vers 18). Meer hierover in de les over Gods voorzienigheid.
Kunnen wij weten of wíj uitverkoren zijn? Ja, want zij die uitverkoren zijn, worden geroepen uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht (I Petrus 2 vers 9); zij leren geloven (Handelingen 13 vers 48) en worden gerechtvaardigd en verheerlijkt / gezaligd (Romeinen 8 vers 30). Uit deze geloofsbevinding kun je dus besluiten dat je uitverkoren bent. Wij kunnen onze uitverkiezing dus herkennen aan wedergeboorte en geloof, waardoor onze ziel met Christus wordt verbonden (Johannes 3 vers 3); welke God in ons hart werkt (Efeziërs 2 vers 8; I Thessalonicenzen 1 vers 3). Onze krachtdadige of inwendige roeping is het eerste bewijs van onze uitverkiezing (II Petrus 1 vers 10). Wij moeten er naarstig moeite voor doen om zekerheid te verkrijgen dat we uitverkoren zijn (vergelijk DL I, 12).
Als alles reeds van tevoren beslist is, helpt bidden dan nog wel? Als je met "bidden" bedoelt: Gods Raad ombuigen, luidt het antwoord: nee! Maar wanneer we gewaar worden dat onze wil verkeerd is en Gods wil volmaakt goed, bidden wij: "Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede." Als wij onze onmacht inleven, belijden we: ik heb nodig dat Gód mij zaligt. Beleven we onze onwaardigheid, dan worden we het 100% met God eens, wanneer de Heere zou zeggen: Ik heb jou net als Ezau gehaat (Romeinen 9 vers 13). Kom je daarbij tot de vreselijke en toch nuttige ontdekking hoe onwillig je bent om je te bekeren en hoe vijandig je bent tegen de God van vrijmachtige verkiezing, dan krijg je van ganser harte een welgevallen aan de straf van eeuwige rampzaligheid op je ongerechtigheid (Leviticus 26 vers 43). En zo wordt bidden tot aanbidden.
Door welk middel werkt God Zijn verkiezend Welbehagen uit (Filippenzen 2 vers 13), of: hoe brengt Hij Zijn dode en vijandige uitverkorenen tot geestelijk leven en geloof? Door middel van de prediking van Zijn Woord (I Korinthiërs 1 vers 21). Onze taak is niet Gods geheim naspeuren of we uitverkoren zijn, maar getrouw en naarstig het geordineerde (bestemde) middel gebruiken, met gedurig en vurig gebed, opdat we zo Hem zouden leren kennen en opdat we zo zalig zouden worden. En als prediker is het onze opdracht om met de apostel alles ervoor over te hebben, dat de uitverkorenen zalig worden (II Timotheüs 2 vers 10).
Waarom maakt God dit ondoorgrondelijke geheim in de Bijbel bekend en laat Hij het prediken? Wij kunnen het immers nooit goed begrijpen? Er is immers zoveel misbruik van deze zaak? Bij goddeloze mensen kweekt het valse lijdelijkheid, bij serieuze mensen soms wanhoop en moedeloosheid! En bij Zijn knechten soms opstand! Toch verkondigt God Zijn verkiezend Welbehagen:
(a) Om God te verheerlijken in Zijn genade-initiatief, dat Hij begonnen is, terwijl er niets van de mens bij was.
(b) Om ons te vernederen, want van onze zelfgenoegzaamheid blijft op deze manier niets meer over!
(c) Om bekommerde gelovigen te vertroosten (Filippenzen 1 vers 6; II Thessalonicenzen 2 vers 13-15). Zij horen: gelukkig hoeft niets van mij mee te tellen en is alles onverdiende genade van God. Dus nú kan het nog voor zo'n monster van ongerechtigheid als ik ben!
Verwerping
Wat betreft de verwerping: de Bijbel noemt het woord verwerping niet uitdrukkelijk, maar als God sommigen heeft uitgekozen, dan heeft Hij anderen niet uitgekozen, dan is Hij anderen voorbijgegaan. Zij zijn door God gesteld tot vaten des toorns (Romeinen 9 vers 22) en gesteld tot ongehoorzaamheid (I Petrus 2 vers 8). Wij noemen dat de verwerping. Dit woord komt in de Bijbel dus niet voor als tegengestelde van verkiezing. Het komt alleen voor in de betekenis, dat God hén verwerpt die Hem eerst verwerpen (I Samuël 15 vers 23 en 26; Hosea 4 vers 6). Vergelijk wat de kanttekeningen zeggen over koning Farao in Romeinen 9 vers 17-18: "Met dit voorbeeld van Farao bewijst Paulus dat er geen onrechtvaardigheid is ten aanzien van hen die in hun zonden worden verlaten en verworpen, omdat God dit rechtvaardig doet en richt tot de eer van Zijn naam."
Wij begrijpen niet, waarom God mensen heeft geschapen en hen vervolgens heeft verworpen. Maar omdat de Heilige Schrift het ons zegt, belijden wij vol eerbiedige huiver dit ondoorgrondelijke oordeel. Wel weten we dat de straf der verworpenen, namelijk de eeuwige verdoemenis, hun eigen schuld is. Dus de verworpenen worden gestraft, omdat zij zondigen tegen God. Daarom staat er ook niet, dat bij het laatste oordeel mensen naar de hel verwezen worden omdat ze verworpen waren, maar omdat zij gezondigd hebben (Mattheüs 25 vers 45; Openbaring 20 vers 13). Maar de verkorenen, die net zo slecht zijn als de verworpenen, worden gezaligd, niet omdat hun werken meetellen, maar omdat God ze heeft geschreven in het boek des levens des Lams (Openbaring 21 vers 27; vergelijk Jesaja 4 vers 3).
Verder lezen we in Judas 1 vers 4: "Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot dit oordeel tevoren opgeschreven zijn (kanttekening: 'Namelijk door God in het register van de verworpen mensen"), goddelozen, die de genade van onze God veranderen in ontucht, en de enige Heerser, God, en onze Heere Jezus Christus verloochenen."
Aanbod van genade
Voor ons menselijk verstand is het niet te rijmen, dat God slechts bepaalde mensen heeft uitverkoren én toch aan allen het Evangelie predikt / aanbiedt. De remonstranten verweten de rechtzinnige theologen op de Dordtse synode dat ze huichelachtig waren, wanneer ze toch het Evangelie aan alle mensen aanboden. Maar al is het voor ons verstand niet te vatten, toch is het niet onoprecht. De kanttekeningen van onze statenvertaling noemen het aanbod van genade op vele plaatsen:
-----
Spreuken 9:2 De opperste Wijsheid heeft Haar slachtvee geslacht: "Versta het Woord Gods, het ware voedsel der ziel, en alle geestelijke en zaligmakende weldaden die ons daarin beloofd en in de sacramenten aangeboden worden."
Jesaja 7:13 Toen zei Jesaja tot koning Achaz: is het u te weinig, dat gij de mensen moe maakt, dat gij ook mijn God moe maakt? "De zin is: nu zijt gij God de Heere zelfs lastig of moeilijk, omdat gij de genade, die Hij u aanbiedt, veracht."
Jesaja 8:15 En velen onder hen zullen struikelen en vallen en verbroken worden, en zij zullen verstrikt en gevangen worden: "omdat zij de aangeboden genade des Heeren door ongeloof zouden verwerpen, zo zou die hun tot grotere verdoemenis strekken."
Jesaja 50:1-2 Zo zegt de HEERE: waarom riep Ik, en niemand antwoordde? "Namelijk die Mijn woord hoorde en gehoorzaamde, toen Ik u door de profeten, Mijn dienaars, tot boete liet roepen en Mijn genade liet aanbieden."
Jesaja 55:1 O alle gij dorstigen, komt tot de wateren! "Dat is, tot de hemelse goederen, die Ik u door het Evangelie aanbied, namelijk vergeving der zonden en de gerechtigheid, die ons zonder onze verdiensten door God in Christus gegeven worden.
Jesaja 55:6 Zoekt de HEERE, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is: "terwijl Hij Zijn goedertierenheid de armen zondaren aanbiedt, hen tot boete en bekering nodigende."
Handelingen 14:3 De Heere gaf getuigenis aan het Woord van Zijn genade: "Dat is, het Evangelie, waarin de genade Gods wordt VERKONDIGD en aangeboden."
Openbaring 16:9 En de mensen werden verhit met grote hitte, en lasterden de Naam Gods, Die macht heeft over deze plagen; en zij bekeerden zich niet, om Hem heerlijkheid te geven: "Namelijk in het bekennen van Zijn rechtvaardigheid en aannemen van Zijn barmhartigheid en genade, die hun wordt aangeboden."
-----
Wilhelmus à Brakel, Redelijke Godsdienst, over de verkiezing:
Houdt u aan de geopenbaarde wil van God. God biedt door het Evangelie Zijn Zoon Jezus Christus aan. Hij nodigt allen die maar willen, dat ze zullen komen. Hij belooft dat allen die in de Zoon geloven, het eeuwige leven zullen hebben; Hij belooft dat Hij niemand die tot Hem komt, zal uitwerpen. God zal niemand verdoemen, dan om zijn zonden. God verhindert niemand zich te bekeren en in Christus te geloven, en zalig te worden. 't Is des mensen eigen schuld, dat hij goddeloos leeft, en dan is het rechtvaardig, dat God hem om de zonden verdoemt. Zoekt Christus, gelooft in Hem, bidt en strijdt tegen de zonde en gelooft, dat gij zalig zult worden als gij zo doet volgens Gods Woord, dit is de vaste en veilige weg. Houdt u aan het Woord; zo zult gij onder des Heeren zegen de aanvechtingen te boven komen, en bestendiger en levendiger voortgaan in de weg der zaligheid.
Al kan men niet zeker zijn van zijn verwerping, men kan wel zeker zijn van zijn verkiezing. Dus is het de plicht van iedere Christen, te trachten naar zekerheid, omdat die zekerheid de fontein is van veel blijdschap in God, en veel groei in heiligmaking. Men komt tot deze zekerheid, niet door in het boek des levens te zien, of men zijn naam daar vindt. Men komt tot zekerheid door het Woord; daar vindt men klare beschrijvingen van zulken die uitverkoren zijn. Als iemand dan die hoedanigheden in zichzelf bevindt, kan hij daaruit besluiten dat hij uitverkoren is.
Het eerste kenteken is de roeping. Indien gij u brengt voor des Heeren alwetendheid, in waarheid uzelf beschouwt, en gewaar wordt verlichting van het verstand, om de geestelijke goederen van het verbond in hun geestelijke natuur te kennen. Indien gij in u bevindt liefde en verlangen naar geestelijke gestalten van de ziel, als liefde en vreze Gods, gewilligheid en gehoorzaamheid, vrijheid van de ziel, blijdschap in de Heere. Indien gij in u bevindt een telkens voorkomende en optrekkende kracht om aan God te denken, te bidden, zich te herstellen na de afdwalingen, om Gode behaaglijk te wandelen. Indien gij in u verneemt dat de nabijheid bij de Heere uw leven is, en het afwezig zijn u een smart. Als deze dingen in iemand zijn, die kan zich verzekerd houden van zijn roeping en trekking. En omdat dat voortkomt uit de verkiezing, kan men besluiten: ik ben door God met de hemelse, inwendige, krachtdadige roeping getrokken tot Hem en Zijn gemeenschap, zo ben ik dan ook uitverkoren. Gelukkig is hij, die hier in waarheid handelt, niet ontkent wat hij ontvangen heeft, en ook niet roemt over zaken die hij niet heeft.
Het geloof is een zeker kenteken van de verkiezing. Indien gij verzekerd zijt, dat gij een welbehagen hebt in Gods raad om door Jezus Christus als Borg zondaren met Zich te verzoenen en zalig te maken; dat gij u uit smart en droefheid over het zondig hart en daden, uit vreze voor Gods toorn, uit liefde tot de gemeenschap met God en een geestelijk leven, uit gevoel van uw onmacht om die zaak te bekomen, wendt naar die Borg, Die Zich aanbiedt; op Hem ziet, naar Hem verlangt, in onderhandeling met Hem komt, zijn aanbieding aanneemt, u aan Hem overgeeft, het gewicht van uw zaligheid op Hem zet, en u op Hem verlaat, hetzij sterker of zwakker, klaarder of met meerdere duisterheid, met meer of min strijd, geduriger of met meer tussenpozen…; kunt gij daaruit besluiten uw eeuwige verkiezing.
De heiligmaking is een zeker kenteken van de verkiezing. Indien gij in u bevindt een haat, een weerzin, een droefheid over verborgen zonden van het hart, zowel als de daden; een inwendige lust en liefde tot een godzalige gestalte van het hart, en betrachting van alle deugden in vreze, liefde en gehoorzaamheid aan God als Zijn wil; indien gij in u gewaar wordt de strijd tussen vlees en geest, zodat de zonde niet heerst, en alles naar haar boze wil niet te werk stelt; maar dat ze een inwendige tegenstand vindt in de wil, gestuit wordt door de vreze Gods, en menigmaal verdreven wordt; indien gij in u bevindt bidden, worstelen om de vrede van het geweten, om nabijheid bij de Heere; indien gij let op uw hart, gedachten, woorden en daden in eenzaamheid en bij mensen, om die te besturen naar Gods wil; indien, zeg ik, deze dingen in u zijn, zo hebt gij geestelijk leven, en een begin van heiligmaking. Dit nu is uit uw natuur niet voortgekomen, het is een genadegift van God; deze nu vloeit uit de verkiezing. Zo kunt gij dan uit die staat uw verkiezing besluiten.
-----
Vragen: 1 Wat zeggen de Dordtse Leerregels in hoofdstuk I over de verkiezing?
2 En wat zeggen de remonstranten, volgens de Verwerping der Dwalingen, daarover?
3 Wat betekent in II Petrus 1 vers 10 "onze roeping en verkiezing vast maken"?
4 Voor wie is de leer van verkiezing en verwerping een ergernis? En voor wie niet? Waarom (niet)?
5 Wat betekent het dat God soeverein is in Zijn besluit van verkiezing?
-----