Les 7: Gods voorzienigheid
-----
Leren: vr. en antw. 27, 28
Lezen: Psalm 73, 91 en 93; Mattheüs 6
Lezen: NGB 13
-----
Wezenlijk eigen aan ons gelukkige, schepselmatige bestaan is het besef van vrijwillige en liefdevolle afhankelijkheid van onze Maker: zonder God en Zijn dagelijkse zorg kunnen we niet meer en willen we door genade ook niet meer; zonder Hem zijn we rampzalig. De HEERE, Die alles heeft geschapen, voorziet daarin, hoewel deïsten en aanhangers van de evolutietheorie dit ontkennen. We noemen deze Vaderlijke zorg Gods voorzienigheid. Dit houdt in:
(a) (a) Hij voorziet alle dingen van te voren (Jesaja 46 vers 10; Handelingen 15 vers 18), niets verrast Hem, want Hij is overal-tegenwoordig en alwetend (Jeremia 23 vers 23-24).
(b) (b) Hij voorziet in alle dingen, Hij zorgt voor alles (Psalm 103 vers 19), zelfs onze haren zijn geteld (Mattheüs 10 vers 30).
(c) (c) Hij houdt alles in Zijn macht, zodat ook de duivelen in toom of in bedwang worden gehouden (Job 1 vers 12; 2 vers 6).
Dan is er dus voor God geen toeval, omdat Hij alle dingen bestuurt. Voor ons is er wel toeval, wanneer iets gebeurt wat wij niet bedoelen, niet plannen (Lukas 10 vers 31).
Deze zorg van God is Zijn algemene goedheid, die in dienst staat van Zijn bijzondere goedheid of genade (welke ten goede en ter zaligheid is voor Zijn uitverkoren kerk). Dit betekent dat alle dingen zó worden bestuurd, dat ze uiteindelijk dienen om Zijn kerk te behouden (Romeinen 8 vers 28). Hieruit zien we hoe onvoorstelbaar gelukkig de kinderen van deze almachtige en trouwe Vader zijn.
We ontlenen de aanduiding "voorzienigheid" aan de geschiedenis van Abrahams offer van Izak. Daar vinden we de belijdenis van Gods voorzienigheid (Genesis 22 vers 8, 14). We zien zijn vertrouwen daarin en het God-verheerlijkend gebeuren daardoor. Hij wordt namelijk geroepen om zijn zoon Izak te offeren en dan komt in deze geschiedenis de uitspraak voor, dat God voor Zichzelf een lam ten brandoffer zal voorzien. Dat houdt in: God zorgt ervoor. Dit vertrouwen in Gods zorg, troost Gods kinderen zeer. Niets is dan ook te groot / moeilijk, of te klein / onbetekenend voor God, om er zorg voor te dragen.
God bestuurt alles, toch hebben wij onze verantwoordelijkheid. Al is het voor ons bekrompen en verduisterd verstand niet te vatten, toch heft het allesbepalende Godsbestuur onze verantwoordelijkheid niet op. Wij handelen - voor zover we ons bewust zijn - niet uit dwang (we zeggen immers niet: God heeft gewild dat ik zou stelen, daarom moet ik wel stelen). Maar wij doen iets uit vrije wil (al blijft dan op verborgen wijze toch waar, dat God alles nauwkeurig heeft bepaald)! Voorbeeld: toen Jozefs broers hem verkochten, deden ze dat door Gods bestuur (Genesis 45 vers 5; 50 vers 20) en dat bestuur was goed, maar tegelijk geldt: ze hebben het 100% vrijwillig / moedwillig gedaan (Genesis 37 vers 18) en dat was duidelijk zondig (vergelijk ook Exodus 5 vers 22 met vers 23; II Samuël 16 vers 10; en vooral Handelingen 2 vers 23). Hieruit volgt dat we volledig aansprakelijk en verantwoordelijk zijn voor onze daden.
Wij moeten, smekend om Gods zegen (Psalm 127 vers 2-3), gebruik maken van alle wettige middelen (Genesis 41 vers 36). De moeilijke vraag, die we slechts in kinderlijke vreze Gods kunnen beantwoorden, is nu: wat zijn wéttige middelen? Zo moeten we onze verantwoordelijkheid verstaan, onder andere voor onze gezondheid en voor hen die gebrek lijden. Rijkdom en armoede is er niet op dezelfde manier door Gods voorzienigheid als ziekte en gezondheid, omdat wij ten aanzien van armoede meer verantwoordelijkheid dragen jegens onze naaste! Denk aan de duidelijke afkeuring in Jezus' vertelling van de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus. Het bevel van I Timotheüs 6 vers 17-18 is duidelijk: "Beveel de rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, en hun hoop niet stellen op de ongestadigheid van de rijkdom, maar op de levende God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent, om te genieten. Dat zij weldadig zijn, rijk worden in goede werken, gaarne mededelende zijn, en gemeenzaam."
De leer van de voorzienigheid zegt ons, dat we op de HEERE moeten en mogen vertrouwen. Belangrijk is wel, dat we Hem hebben leren kennen als onze Vader in Christus, bij Wie we volkomen veilig zijn (Romeinen 8 vers 38-39)! Wie daarentegen uit wantrouwen aan God of uit zucht tot onafhankelijkheid van Hem, hulp zoekt bij het schepsel is vervloekt (Jeremia 17 vers 5, 7). Wie dit albestuur van God waarlijk gelooft, vertrouwt zich helemaal en onvoorwaardelijk toe aan Hem, Die als Vader voor Zijn kinderen zeer nauwgezet zorgt (Mattheüs 6 vers 25-34; 10 vers 30) en hen beveiligt in het grootst gevaar (Psalm 91). Dan ervaar je het als een belediging voor je Hemelse Vader, wanneer je je "opnieuw verzekert" bij aardse instanties, terwijl Hij je zo goed heeft verzekerd!
God beslist alles soeverein, dus onafhankelijk van ons. Hij overlegt niet met ons. Hij bestuurt ook in zekere zin het kwaad (Genesis 45 vers 5; 50 vers 20; Jesaja 45 vers 7; Amos 3 vers 6; Handelingen 4 vers 27-28). Job belijdt: "De HEERE heeft gegeven en de HEERE (niet: de duivel, de boze mens!) heeft genomen" (hoofdstuk 1 vers 21). God gebruikt op Koninklijke wijze het kwaad ten góede (Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 13). Geloof ik dit werkelijk, ook als Hij mij mijn gezondheid of mijn geliefde(n) afneemt...?
Hóe God het kwaad van de zonde regeert en in dienst neemt, weten we niet precies. God is geen lijdelijk toeschouwer (passief), maar ook is Hij niet schuldig aan de zonde die er gebeurt. Hij is niet de Oorzaak van de zonde, maar is ook niet passief. Daarom noemen we deze Godsregering Zijn actieve toelating. Hij kan aan zonde en verharding overgeven (Romeinen 1 vers 24, 26) en een geest van leugen sturen (I Koningen 22 vers 22-23; II Thessalonicen 2 vers 11). Een voorbeeld vinden we in II Samuël 24 vers 1: "En de toorn des HEEREN voer voort te ontsteken tegen Israel; en Hij porde David aan tegen hen, zeggende: Ga, tel Israel en Juda."
-----
Uit 'Om Sions Wil': Hoe kan God toornig zijn op David, wanneer hij het volk telt?
De Heere heeft Zelf in II Samuël 24 vers 1 David aangepord om de volkstelling te houden. In Jakobus 1 vers 13 staat: "Laat niemand, wanneer hij verzocht wordt, zeggen: ik word door God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade en Hij Zelf verzoekt niemand." Dus hoe kan God David verzoeken tot een zondige daad?
De kanttekening van onze statenvertaling geeft het antwoord. In kanttekening 2 op II Samuël 24 vers 1 staat: Niet dat Hij dit zou hebben ingegeven, maar omdat Hij naar Zijn rechtvaardig oordeel, door Zijn verborgen regering, aan de satan dit heeft willen toelaten en hem gebruiken tot een verdiende straf der Israëlieten en tot kastijding en vernedering van David.
Misschien merkt iemand verder op dat er dan toch maar staat, dat God Zelf tegen David zégt: ga, tel Israël en Juda. De kanttekening verwijst ons wat dat betreft naar II Samuël 16 vers 10. Daar gaat het over Simeï. David is op de vlucht voor zijn zoon Absalom. Onderweg wordt hij uitgescholden en vervloekt door Simeï. Eén van Davids trouwe officieren vraagt hem toestemming om deze Simeï te doden voor deze majesteitsschennis. Nee, zegt David dan, dat moet u niet doen. Waarom niet? "Laat hem vervloeken, want de HEERE toch heeft tot hem gezegd: vervloek David." Nu zal toch niemand het in zijn hoofd halen om te denken, dat God letterlijk tot Simeï heeft gezegd, dat hij David moet vervloeken. De kanttekening legt het woordje 'gezegd' dan ook als volgt uit: Versta dit niet eigenlijk, alsof God óf uitwendig door Zijn Woord óf inwendig door Zijn Heilige Geest dit zou hebben bevolen; maar versta dit bij gelijkenis: aangaande Gods heimelijke regering en voorzienigheid, waardoor Hij deze Simeï aan de satan en aan zijn eigen boze lusten heeft overgegeven en waardoor Hij zijn boosheid, die hij vanuit zichzelf had, zo heeft geregeerd, dat Hij ze nu tegen David aanwendt om die Vaderlijk te kastijden en te vernederen en om de boosheid van Simeï daarna rechtvaardig te straffen.
God weet in Zijn oneindige wijsheid de boze geesten te gebruiken, zonder schuldig te staan aan hun boosheid.
-----
Gods voorzienig bestel met trekking tot het kwaad begrijpen wij bijna nooit. Dikwijls kunnen we van ongelovige mensen - maar ook wel van Christenen, en ook wel in ons eigen hart! - de vraag horen: waarom laat God toe, dat...? Waarom doet Hij zo...? Waarom verhindert Hij niet, dat...? De verwaande mens wil wel graag Gods bestuur en wijs beleid doorgronden, maar God is God! En wij zijn gelukkiger met heilige onwetendheid, dan met onheilige nieuwsgierigheid. Al gaat Hij onbegrijpelijke (onbegrijpelijk diepe en onbegrijpelijk smartelijke) wegen met ons en al doet Hij in het wereldgebeuren, met Zijn kerk en ook in ons persoonlijk leven, onbegrijpelijke dingen, dan nog blijft het geloof - dat Hem kent en blindelings vertrouwt - ervan uitgaan, dat Hij te wijs is om Zich te vergissen en te goed om kwaad te doen. Elihu, Jobs vriend, zegt terecht (36 vers 26): "Zie, God is groot en wij begrijpen het niet." En Jesaja getuigt (45 vers 15): "Voorwaar, Gij zijt een God, Die Zich verborgen houdt; de God van Israël, de Heiland." En ik vraag jullie, op weg naar het belijdenis doen: geloof je dat Hij de Heiland is, ook wanneer je van heel Zijn doen en laten niets begrijpt? En ik vraag je ook: ben je het er ten volle mee eens, dat Spreuken 25 vers 2 in jouw leven, zowel ten aanzien van het tijdelijke als ten aanzien van het geestelijke geschiedt? Zie ook Romeinen 11 vers 33-36!
We onderscheiden:
- · Gods onderhouding (Daniël 5 vers 23; Efeziërs 1 vers 11; Hebreeën 1 vers 3), wat betekent: God laat alles bestaan; zonder Zijn kracht zou niets meer bestaan, zie Psalm 119 vers 91: "Naar Uw verordeningen blijven zij [hemel en aarde] nog heden staan, want zij alle zijn Uw knechten."
- · Gods regering (Spreuken 21 vers 1; Psalm 93; Jesaja 45 vers 7; I Petrus 5 vers 7), wat betekent: alle dingen die gebeuren, worden door Hem minutieus bepaald.
- · Gods medewerking (Jesaja 10 vers 5, 15; 45 vers 13), wat betekent: in elke daad is een menselijk element (dat volledig voor onze verantwoording komt) en er is een Goddelijk element (samenwerking), waarin Hij zelfs de zonde gebruikt / bestuurt / bepaalt, zonder evenwel schuldig te zijn aan die zonde. Hoe zou Hij schuldig aan de zonde kunnen zijn, over Wie Jakobus getuigt (1 vers 13) dat God nooit iemand tot zonde verleidt, en dat (vers 17) alle goede gaven van Hem afkomstig zijn?
God spreekt tot ons door de stem van Zijn voorzienigheid (Daniël 5 vers 22), in alle gebeurtenissen van ons leven, zowel blijde als droeve dingen. We mogen over droeve dingen dus niet ontevreden zijn, zoals Job belijdt: "De Naam des HEEREN zij geloofd" (hoofdstuk 1 vers 21). Het is een grote dwaasheid om op die stem van God in alle gebeurtenissen geen acht te slaan, zoals koning Manasse (II Kronieken 33 vers 10) deed.
Is het gebed nu zinloos, omdat God toch Zelf heeft bepaald wat gebeuren zal? Nee, want bidden is niet God ombidden, zodat Hij Zijn wil aan de mijne conformeert. Dit zou een grenzeloze hoogmoed zijn. Maar bidden is onze nood vertellen, belijden Wie Hij is in Zijn Vaderlijke goedheid en Goddelijke almacht, belijden dat we Hem in al Zijn beslissingen bij voorbaat goedkeuren / vertrouwen (Spreuken 16 vers 33; loten is bidden en God laten besturen, zie Handelingen 1 vers 24, 26).
Als we God vrezen, hoeven we niets en niemand te vrezen (Jesaja 8 vers 12-13), omdat alle dingen en alle mensen, engelen en duivelen in Zijn hand zijn. Geen duivel, geen noodlot, geen vijand, zelfs geen zonde kan Gods volk uit de hemel houden. En de HEERE heeft beloofd voor de Zijnen te zorgen (Psalm 34 vers 10-11).
Wie heeft vrede met zijn lot (Handelingen 16 vers 25)? Hij, die vrede heeft met God! Die zal nimmer in Hem teleurgesteld worden, al neemt Hij ons alles af, zoals bij Job. Maar dan geeft Hij Zichzelf voor al het gemis in de plaats. Daarom bezat Job nog alles (namelijk God!), toen God hem alles afnam. Maar dan dienen wij Hem wel blindelings(!) te vertrouwen. Dan aanbidden we Hem in al Zijn beslissingen en daden als onze trouwe God en Vader! Dan leren we geloven wat de apostel belijdt in Romeinen 8 vers 35-39: "Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? (Zoals geschreven is: want om U worden wij de ganse dag gedood; wij zijn geacht als schapen ter slachting.) Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere."
Vragen: 1 Wat is voor ons het nut of de troost om te weten dat God in Zijn voorzienigheid alles bestuurt?
2 Vloeit het (sociale) verzekeringsstelsel voort uit het geloofsvertrouwen in God de Vader, de God der voorzienigheid, en uit het gebod om onze naaste lief te hebben als onszelf?
3 Wat zegt artikel 13 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis over Gods voorzienigheid in verband met de zonde?
4 Wat zou het betekenen als er toeval / pech, geluk, kans bestonden?
5 Geef van elk van de in antwoord 27 genoemde dingen, uit de Heilige Schrift een voorbeeld, hoe die door Gods Vaderlijke hand tot ons komen.
6 Wat is een goed argument om inenting af te wijzen? Wat om het te aanvaarden?
"Want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen behoeft." Mattheüs 6 vers 32
Wat een hoog voorrecht hebben Gods kinderen. Zij hebben een Vader. Zij hebben een hémelse Vader. Zij hebben dus een almachtige en liefdevolle Verzorger. Hun bestaan is zo in Zijn hand, dat het veilig is. Zij kunnen zich geheel en al op Hem verlaten. Hij schiet nooit tekort, Hij faalt niet, Hij vergeet niets. Hij is nooit onwillig of onmachtig hen te helpen. Hij zorgt zeer trouw en liefderijk en goed voor hen. Ze worden rondom van al het nodige voorzien. Geheel en al is hun bestaan verzekerd. Hun huis en haard, hun inkomen en goed, hun lichaam en ziel, het is alles verzekerd bij de hemelse Bank. God is de Kassier van Zijn kind. Hij keert iedere keer het geld uit, zonder rente te vorderen, zonder terugbetaling te eisen. Hij geeft alleen maar. Nooit hoeft deze Vader iets terug te ontvangen, dan alleen de eer die Hem toekomt.
Het hete hangijzer van de verzekering te behandelen in deze meditatie is niet zo gemakkelijk, omdat wij in onze kringen zo vaak een totaal verkeerd "geloof" hebben betreffende Gods voorzienigheid. Wij zeggen nog wel dat we geloven in Gods voorzienig bestel, maar in de praktijk van ons leven is dat niet te merken. Want we vertrouwen Hem niet. Of we zeggen dat we op God vertrouwen, terwijl we Hem niet recht kennen. Het enige rechte voorzienigheidsgeloof is dit: God is mijn Vader en Hij zorgt voor al mijn nooddruft. Alle voorzienigheidsgeloof buiten deze Vader-kind verhouding om is een misrekening en mistekening. En alle praatgodsdienst over verzekerd mogen zijn of niet, is ijdele praat, wanneer het niet in deze vertrouwensrelatie is ingebed. Wanneer we dus vanuit de tekst ons bezinnen op de vraag: hoe dient een Christen te staan tegenover verzekering, dan moeten we éérst de vraag stellen: hoe staan wij tegenover God. Want verzekerd-zijn verdraagt zich best met een "voorzienigheidsgeloof" dat zonder het ware vertrouwen in God is en dus alleen maar karikatuur is!
Nu dient dan ook niet zozeer de vraag aan de orde te komen: mág je je verzekeren, maar: hóef je je te verzekeren? Wanneer we namelijk wettisch hierover spreken, vergeten we dat de Schrift het voorzienigheidsgeloof in een heel speciaal kader plaatst. Namelijk in het kader van het vertrouwen. En vertrouwen in een persoon die je niet kent, is onwaarschijnlijk, onmogelijk zelfs. "Vertrouwen in" veronderstelt tevens een relatie van toegenegenheid, omdat we ons eigenlijk niet van ganser harte toevertrouwen aan iemand die we niet mogen. Wanneer er een verhouding is van afkeer, zal slechts de nood in staat zijn, om vertrouwen te wekken. Maar vertrouwen dat door de nood gewerkt wordt, is een wangedrocht; het is eigenlijk geen vertrouwen. Bij "vertrouwen" moeten we namelijk niet denken aan iemand die zich noodgedwongen overgeeft aan de arts. Maar we moeten denken aan een meisje dat zich in liefde overgeeft aan die jongen die haar man wordt. Welnu, dát vertrouwen bedoelt Christus in onze tekst. Hij zegt niet: uw Schepper en Onderhouder weet, dat gij al deze dingen behoeft; maar Hij zegt: uw hemelse Váder weet het... Dus er wordt een verhouding van liefde en vertrouwen verondersteld. En op dát punt hebben we ons eerst te onderzoeken, voordat we ons plaatsen voor de vraag: mag ik mij verzekeren of niet? Dan moeten we eerst ons de vraag stellen: weet ik zeker dat ik verzekerd bén! Bij Gód! Want verzekering afwijzen kan alleen, wanneer we verzekerd zijn, nu al, all risk, bij de hemelse Kassier, zoals Huntington dat schreef in zijn wonderschone boekje God, de Kassier der armen. Trouwens, het boekje is gemakkelijker te lezen dan te beleven...
Pas wanneer we onszelf eerst op de vraag onderzoeken: Wie is God voor mij?, kunnen we oprecht de vraag onderzoeken: wat betekent dat in mijn leven? Weet u, dan zijn we niet meer veroordelend bezig, maar liefdevol. Dan kunnen we nergens meer boven staan, maar komen we waarlijk onder de ander terecht.
De Heere Jezus leert Zijn discipelen: je hóeft je niet zo bezorgd te maken voor al die aardse en onbelangrijke dingen, waar de heidenen in Israël en christenland zich zo heel druk mee maken. Jullie hebben immers een trouwe en goede Vader, Die voor alles zorgt? Waarom zijn jullie zo bezorgd dat jullie je kinderen morgen niet te eten kunnen geven? En die situatie bedoelde Jezus!
O lezer, in gedurige dreiging van hongersnood te leven met je vrouw en kinderen en dán onbezorgd te wezen. Dán, terwijl je werkelijk niet weet, hoe je je kinderen morgenochtend te eten moet geven, dán te zeggen: ik ben Boven verzekerd! Dat is nog weer heel wat anders, dan met twintig duizend euro op de bank te zeggen: ik ben niet verzekerd. En toch verkeerden in de dagen van Jezus' omwandeling op aarde de meeste mensen in die positie, dat zij werkelijk leefden op de rand van het bestaansminimum. En dan niet een bestaansminimum, zoals we dat tegenwoordig verstaan, maar zó, dat je gedurig het hongerzwaard voelde. En dán, terwijl die schrijnende armoede en schreeuwende kinderen uw aandacht steeds richten op brood en inkomen, dán te weten: ik hoef helemaal niet bezorgd te zijn, want mijn Kassier betaalt mij op tijd uit! O geliefden, om jaloers op te worden, zegt u. En dat vertrouwen is werkelijk om jaloers op te worden. Maar dan moet u de armoede en nood er wel bij willen nemen. Niet buiten de nood om, hoor! Wie Huntington alleen maar napraat, heeft van die Kassier evenveel als van dat vertrouwen: een leeg idee, een vlaag wind: niets!
O, wie nu deze Vader mag kennen, om Jezus' wil, die is verzekerd. En dáárom hoeft hij zich niet meer te laten verzekeren. Daarom alleen. Zo ben je waarlijk veilig. Want als God met u is, wat of wie zal dan nog tegen u zijn? Al is alles u tegen, het zal niet hinderen. De Heere Jezus Christus zegt het zo bemoedigend: uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen behoeft. Voor God zijn het geen onbelangrijke zaken. Uw nooddruft wordt door Hem trouw verzorgd, zo belijdt de oprecht gelovige in antwoord 26 van de Catechismus. O, wat een gelukkig volk dat ook in het politieke en maatschappelijke leven waarlijk ervan verzekerd is, dat er niets mis kan gaan in hun leven, omdat de Heere zorgt. Dan kan in een eerlijk besef van de menselijke verantwoordelijkheid toch "gemakkelijk" worden geleefd. Dit mag echter niet een napraten zijn. Want wie de godsvrucht van Gods kinderen napraat, is met papegaaienwerk bezig en dat is duivelswerk.
U vraagt misschien, hoe u zich hebt te houden tegenover de verzekering, medisch en sociaal, wanneer u niet in geloofsvertrouwen weet hebt van de relatie Vader-kind? Dan moeten we elkaar op deze ene weg wijzen: zoek des HEEREN Aangezicht met ingespannen krachten, opdat ook ú, ook nú, zou mogen weten van die totale levensverzekering in Christus, voor tijd en eeuwigheid, naar lichaam en ziel.
Bent u het eigendom van Christus nog niet geworden? Vermoei u dan niet langer met bijkomstigheden, maar loop de Heere en Zijn genadetroon aan als een waterstroom (dat is: zonder ophouden) om die hoge en levens-noodzakelijke werkelijkheid deelachtig te mogen wezen. Bij Hem is genoeg te verkrijgen voor u. Wat is er op tegen om het vanaf nu niet na te laten Hem lastig te vallen, zoals een van honger stervende bedelaar en zoals de Kananese vrouw, opdat Hij u het kinderbrood zou toereiken, al bent u dan een hond, geen kind van God...?
Verzekering? Uw hemelse Vader, o Sion, zál u trouw en nauwkeurig verzorgen met alles wat u behoeft. Durft u zich op Hem te verlaten, geheel en al? Geve de Heere HEERE ons allen voor het eerst én opnieuw dát geloofsvertrouwen, dat we oprecht mogen zeggen: ik hoef mij niet te verzekeren, want God Zelf heeft mij beloofd dat Hij mijn God en Goed is! Dus niet in de eerste plaats: ik mág niet, maar: ik hóef niet! De Heere schenke ons een kinderrecht - ook in beoefening - op eten en drinken; bovenal op Christus en Zijn gerechtigheid. Amen.