Het was zaterdagavond 20 juni 1981. Een warme avond. Ik zou voor de eerste keer in Genemuiden voorbereidingsdienst houden op het Heilig Avondmaal. Waarom, weet ik niet meer, maar ik was van plan over een tekst te preken, waarover ik als kandidaat al een- en andermaal had gepreekt: Psalm 143 vers 6: "Ik breid mijn handen uit tot U; mijn ziel is voor U als een dorstig land. Sela." De voorbereiding ging helemaal niet - al was het bekende stof. Ik was leeg en werd alleen maar leger. Van pure ellende ging ik tegen een uur of negen naar mijn ambtsbroeder, ds. C. Vogelaar. Ik had hem in de ruim vijf weken dat we beiden in Genemuiden woonden, leren kennen als een hartelijk-belangstellende en vaderlijk-raadgevende vriend.
Aangekomen aan de pastorie van de Gereformeerde Gemeente, eveneens aan de Langestraat, werd ik vriendelijk ontvangen. Ondanks dat het zaterdagavond was - een moeilijke avond voor predikanten om visite / bezoek te ontvangen, zo net voor de "Preekdag" - werd ik drie hoog, op zijn studeerkamer, genodigd. En daar zaten we te praten. Eerlijk vertelde ik, toen hij me vroeg hoe het ermee stond, dat ik me zo ellendig en leeg voelde … En dat ik morgen voor de eerste keer in mijn "eigen" gemeente voorbereidingspreek moest houden. Hoe moest dat nu?
Ja, wat moest hij zeggen?
Gaande het gesprek vroeg hij me waar ik over dacht te preken, de volgende morgen. Ik noemde mijn tekst. En direct daarop volgde: "O, nu begrijp ik, waarom jij zo leeg bent, zo arm! Jij wilt als een rijke preken over een tekst vol armoede, als een bezitter over het gebed van een missende …!" Mijn ziel is voor U als een dorstig land.
Nee, ik werd door deze inzichtgevende opmerking niet geestelijk of rijk, maar het was toch wel een bijzonder doorkijkje dat hij me mocht geven. En het betekende best heel veel voor me, zo aan het begin van mijn ambtelijke loopbaan, als 23 jarige predikant. Het is me bijgebleven. Wijze raad als ambtsbroeders elkaar te geven, van elkaar in ontvangst te nemen. Dat hoort bij de Pastory, het pastor zijn, dat is: herder zijn. Hoe vaak heeft God een eenvoudig, vriendelijk woord al niet gezegend?!
Dit voorval aan de Langestraat - waarbij geen kerkmuren waren; en ik weet: die zijn er nog niet - leerde mij (en misschien mag de lezer er ook iets dergelijks van leren - dat het belangrijk is als predikers om "in de huid" van de tekst te kruipen. Dat deed ík in dat geval niet. Dat schonk de Héére mij: arm gemaakt.
Eerst tot mezelf preken, dan tot de gemeente. De beste preek is die, waar de prediker uit ONDERVINDING spreekt. Waarom is dat zo? Om de eenvoudige reden dat het in kerk en pastorie, niet gaat over een religie, maar over een relatie. Religie is het geheel van waarheden. Daar hun je heel afstandelijk over praten. Maar een relatie - als je dat woord goed tot je laat doordringen, weet je dat ook - gaat over ons hart, ons diepste wezen.
Daar gaat het om, niet alleen in een voorbereidingspreek op het hoogheilig Avondmaal, maar in elke preek, en in elk psalmversje!
Zing maar eens in de berijming mee, wat de tekst voor die 21ste juni 1981 was:
Ik hef mijn handen naar de hoge;
Mijn ziel is voor Uw alziend' ogen,
Gelijk een dor, een dorstig land,
Dat sedert lang ligt uit te drogen,
Verkwijnend, in die doodse stand.
Zo persoonlijk is het als je op catechisatie opzegt: Mijn enige troost, in leven en sterven, is, dat ik met lichaam en ziel, het eigendom ben van mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus.
Garderen W. Pieters