Over de zondagsafdelingen 7 & 23
"Is het dwaalleer om bij een preek over vraag en antwoord 21 van Zondag 7 het laatste stukje bewust achterwege te laten en dat pas te behandelen bij vraag en antwoord 60 van Zondag 23 - omdat het daar zogenaamd bij hoort?"
Wie de opbouw van de Catechismus bestudeert, ziet al gauw dat tussen de zondagsafdelingen 7 en 23 de Twaalf Artikelen worden behandeld. Zondag 23 sluit precies aan bij Zondag 7. Vraag en antwoord 21 én vraag en antwoord 60 gaan over dezelfde zaak: rechtvaardig zijn voor God door het geloof in Jezus Christus. Dat heeft de prediker als hij het laatste stukje van antwoord 21 achterwege laat, goed begrepen. Daar staat namelijk: mij is door God geschonken "vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid". Vergeving der zonden wordt nog wel eens losgekoppeld van rechtvaardig zijn, maar dat doet de Catechismus niet. Er staat namelijk meteen het woord "gerechtigheid" bij. Dit is niets anders dan de rechtvaardiging.
Wanneer iemand echter vindt dat de rechtvaardiging niet past bij het geloof dat in vraag en antwoord 21 wordt beschreven, heeft hij van de Catechismus op dit punt niets begrepen. Dat is geen schande, maar dan moet hij zich niet opwerpen als voorganger voor Gods volk. Dan moet hij zich leergierig in de schoolbank zetten van Luther en Calvijn, die vanuit Gods Woord tot de blijde zekerheid en geloofsbelijdenis kwamen: door het ware geloof in Jezus Christus, hoe klein of hoe groot ook, hoe zwak of hoe sterk ook, worden wij rechtvaardig voor God gesteld.
Is iemand het daar niet mee eens, dan moet hij dat als voorganger / prediker ronduit zeggen. Dan moet hij niet de gemeente in de waan brengen of laten dat hij zuiver reformatorisch is. Dan moet hij eerlijk zeggen: u moet kiezen, gemeente, óf u houdt het met de Catechismus óf u houdt het met mijn opvatting. Anders sticht hij met zijn opvatting over de rechtvaardiging onder de dekmantel van de Catechismus verwarring in Gods huis.
Is er dan geen verschil tussen een beginnend geloof en een voldragen geloofszekerheid? Dat is er, maar niet in wezen. Wat ons nu rechtvaardigt voor de heilige en zondestraffende Rechter van hemel en aarde, is niet de mate van ons geloof, maar het wezen ervan. Of beter gezegd: niet het geloof rechtvaardigt ons, maar God rechtvaardigt ons omwille van het borgwerk van Zijn Zoon Jezus Christus, door het ware geloof. Er is tussen zwak en sterk geloof wel onderscheid wat betreft de maat van zekerheid en troost aangaande deze rechtvaardiging, maar er is geen verschil wat betreft het wel of niet gerechtvaardigd zijn.
Al Gods wedergeboren kinderen zijn gelovigen. Al die gelovigen zijn in Christus. Voor allen die in Christus zijn, geldt: er is voor hen geen verdoemenis! Zij allen zijn gerechtvaardigd!
Het geloof van vraag en antwoord 21 is precies hetzelfde geloof als van de vragen en antwoorden 59 en 60: het oprechte of ware geloof. Dat is niet alleen geloof hechten aan de waarheden in Gods Woord, maar ook vertrouwen stellen op de beloften die God in Zijn Woord ons doet. Vanuit het Grieks mogen we zeggen: geloven is zich toevertrouwen aan de Zaligmaker, Jezus Christus.
Wie nu door het geloof zich aan de Heere Jezus toevertrouwt, wordt door God vrijgesproken van schuld en straf en hem wordt recht verleend op het eeuwige leven. Wie doet dat echter? Volgens God niemand. Lees maar mee in Romeinen 3. Daar staat in vers 10-11: "Er is niemand rechtvaardig, ook niet een. Er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt." Dacht u dat er dan wel iemand was die in Jezus Christus gelooft tot zaligheid? Johannes moet door Gods Geest schrijven (en zijn ervaring is er niet mee in strijd, moet u maar rekenen - Johannes 1 vers 11): "Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen." Toch worden er mensen gerechtvaardigd, komen er in de hemel, en zijn er dus in Christus gaan geloven. Hoe is dat mogelijk? Daarop geeft de door de Heilige Geest verlichte apostel Paulus het volgende antwoord (Efeziërs 2 vers 8): "Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave."
Wanneer we dit op ons laten inwerken, ja, wanneer God het ons zielsbevindelijk laat weten, dan gaan we Hem roemen Die ons geloof geeft. Wat voor geloof? Dat we onwrikbaar zeker zijn van Gods vergevingsgezindheid jegens ons. Dat we onvoorwaardelijk onze ziel en zaligheid in Zijn handen leggen - ons uitleveren, capituleren. Ja, dat we ons met beving verheugen en juichen met vrees, omdat deze Zoon te kussen zo'n ontzaglijk iets is.
Daar wordt in meerdere of mindere mate beleefd (Psalm 2 vers 12): "Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen."
Wat betekent "welgelukzalig zijn"? Is dat minder dan gerechtvaardigd zijn? Is dat nog met een open schuld rondlopen? Is dat de toestand van iemand die wel een gezicht heeft op Christus, maar Hem ten diepste nog mist? Nee, het is in Christus met de drie-enige God verzoend zijn. Hoe komt u tot dit welgelukzalig zijn? Door op Hem, Sions gezalfde Koning te betrouwen. Wat is dat precies "betrouwen"?
Soms lezen we in de Bijbel het woord "vertrouwen". Is dat hetzelfde? Nee, vertrouwen en betrouwen zijn verschillend, al hebben ze dezelfde vrucht. Letten we op de Hebreeuwse grondwoorden. Het Hebreeuwse woord, "chasah", dat in Psalm 2 vers 12 is vertaald met "betrouwen", komt in het Oude Testament 37 keer voor. 28 keer is het vertaald met "betrouwen", zeven keer met "toevlucht nemen", één keer met "een toevlucht hebben", en één keer met "zich vertrouwen".
Ook het woord "vertrouwen" komen we in het Oude Testament tegen. Het Hebreeuwse woord, "batach", komt 115 keer voor. Het werd door de statenvertalers 102 keer weergegeven met "vertrouwen", zes keer met "betrouwen op", twee keer met "zich verlaten op", vijf keer met "zeker zijn". De twee woorden hangen dus nauw samen, en toch zijn ze niet geheel gelijk. We zouden kunnen zeggen: "chasah" betekent "schuilplaats zoeken" en "batach" betekent "schuilplaats vinden". Het woord in Psalm 2 is het woord voor "schuilplaats zoeken", de toevluchtnemende daad van het geloof. Dán al wordt die ziel welgelukzalig genoemd. Dan noemt Gód zo'n mens al welgelukzalig. Net zo welgelukzalig als in Psalm 32 vers 1-2: "Welgelukzalig is hij wiens overtreding is vergeven, wiens zonde bedekt is. Welgelukzalig is de mens die de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent." Dus, die gerechtvaardigd is. Niet pas nadat het toevluchtnemend geloof is overgegaan in een verzekerd vertrouwen, maar al wanneer de eerste vertrouwensvolle overgave van de voortgejaagde ziel er is. En dat is niet alleen "aan Gods kant zo", want Hij maakt het tot onze troost in Zijn Woord bekend! Is er dus een betrouwende lezer die toevlucht neemt onder de vleugels van Israëls God, net als Ruth (Ruth 2 vers 12)? Dan mag hij of zij weten: God noemt mij welgelukzalig en ik bén welgelukzalig. Al beleef ik er nog al te weinig van, en al twijfel ik er maar al te veel aan - ik weet toch dat God niet liegt!
Dwaalt een prediker wanneer hij het laatste stukje van antwoord 21 bewust achterwege laat en uitstelt te bepreken totdat vraag en antwoord 60 aan de beurt zijn, omdat hij vindt dat het niet past bij het geloof van vraag en antwoord 21? Ja, dan dwaalt hij. Want het geloof van vraag en antwoord 21 lijft in Christus in, en het doet delen in al Zijn weldaden. Het toevluchtnemende betrouwen ("chasah") van vraag en antwoord 60 is precies hetzelfde als het verzekerde vertrouwen ("batach") van vraag en antwoord 21.