Home
Belijdeniscatechisatie
Bijbelstudie
De Catechisant
Studiemateriaal
Pastoralia
Contact
Links
Nederlandse Geloofsbelijdenis
Les 3: De Enige Troost / Wet en Evangelie
-----
        Leren: vr. en antw. 1, 2
        Lezen: Psalm 23; Mattheüs 11 vers 20-30; Lukas 15
Lezen: Dordtse Leerregels (DL) III, 6-9
-----
 
Cat-ècheoo
Het woord "catechismus" komt evenals "catechisatie", "catecheet" en "catechese" van het Griekse woord cat-ècheoo, wat betekent: van boven af naar beneden laten klinken. Het werd in het alledaagse Grieks gebruikt om het onderricht in de eerste beginselen van een vak - van een timmerman, een leerlooier, enz. - aan te duiden. In dit Griekse woord zit de betekenis dat het onderwijs met gezag komt.
Het is dus geen discussie, geen praatgroep, maar lering ván iemand die verstand van zaken heeft, áán iemand die graag wat wil weten van het desbetreffende vak.
Dit geldt voor catechisatielessen eveneens, maar dan vanuit het gezaghebbende Woord van God (door middel van Zijn knecht). Daarom gebruikt het Nieuwe Testament cat-ècheoo om aan te duiden het onderwijs in de godsdienst, de leer der Waarheid.
Wanneer Lukas zijn beschrijving van het Evangelie stuurt naar zijn vriend Theofilus, vertelt hij dat deze man al wel was onderwezen, maar nog geen zekerheid had. Dit onderwijs benoemt hij met hetzelfde woord cat-ècheoo.
 
De Heidelbergse Catechismus
Waarom hebben wij als Nederlandse Kerk een Catechismus uit Duitsland? Dat is menselijk-toevallig gebeurd. God echter heeft de dingen zo geleid; in Zijn bijzondere goedheid! Waarom schrijf ik dit zó? Omdat van al die verschillende Catechismussen uit de dagen van de Kerkhervorming de Heidelbergse Catechismus één van de beste is. En dat is in de ruim 400 jaar van zijn bestaan ruimschoots bewezen ook. We hebben dus van de Heere een bijzonder boekje gekregen, dat niet alleen een leerboek is geweest, maar ook - terecht! - een belijdenisgeschrift is geworden. We kunnen de Catechismus wel beschouwen als een samenvatting van de Bijbel, als een landkaart, om in de Bijbel de weg te vinden.
 
Frederik III de Vrome
Deze Catechismus is op de volgende manier ontstaan: van het kleine keurvorstendom De Paltz werd de zeer godvrezende Frederik de Vrome vorst. Hij was bewogen met zijn jonge onderdanen. Hij bestreed de roomse leer en wilde ook de dwalingen die in de Lutherse Kerk waren achtergebleven, niet in zijn rijk toelaten.
Hij schrijft in een voorrede op de Catechismus dat hij had bevonden dat er geen gering gebrek was in het onderwijs van de jeugd, omdat die alom zowel in de scholen als in de kerken van zijn vorstendom zeer achteloos en voor een deel in het geheel niet onderwezen werd in de leer; in ieder geval niet uit een goede Catechismus. Een ieder deed in het onderwijs maar wat hem goed dacht. Daaruit vloeide voort dat zijn jonge onderdanen opgroeiden in grove onrechtzinnigheid, zonder godsvreze en kennis van Zijn Woord. Daarom zag hij het als de voornaamste taak in zijn regering hierin verbeteringen aan te brengen door onjuiste leringen af te schaffen. Daarom liet hij in het Duits en in het Latijn een Catechismus opstellen. Daarmee zou niet slechts de jeugd in de Christelijke leer en in de godzaligheid onderwezen worden, maar ook de predikers en de schoolmeesters zouden daarmee een goed formulier en een zuivere maatstaf hebben om de jeugd te onderwijzen.
De Godzalige keurvorst schrijft erbij dat hij wenst dat deze Catechismus ook van de kansel zal worden ingescherpt in de gemeenten en dat een ieder dienovereenkomstig zal leven. Letterlijk eindigt hij zijn voorwoord als volgt:
-----
Met ongetwijfelde hoop en vertrouwen, wanneer de jeugd van het begin af in Gods Woord zo met ernst onderwezen en opgevoed wordt, dan zal de Almachtige ook verbetering des levens, tijdelijke en eeuwige welvaart verlenen en doen ervaren.
-----
De Catechismus is opgezet in de vorm van "vraag en antwoord". De vraag is bedoeld om de aandacht te trekken, ons te laten meedenken en ons aan te sporen zelf een antwoord te bedenken. Dat moet je elke keer weer opnieuw proberen. Het antwoord dat de Catechismus dan geeft, is op de Heilige Schrift gegrond. Dat blijkt uit de teksten die onder elk antwoord staan. Die behoor je dan ook steeds na te kijken! Doe dat, alsjeblieft!
Hoe een leerboekje inzet, is niet onbelangrijk: wat wil ik de jeugd / de gemeente leren? De Heidelbergse Catechismus zet in met de enige troost. Deze inzet is uniek. Bijna elke catechismus uit die tijd zette in met een vraag en antwoord als:
-----
"Wat is het voornaamste doel van het mensenleven? Dat zij God kennen, door Wie ze als mensen geschapen zijn." (Catechismus van Genève, 1545)
"Met welk doel zijt gij als mens geschapen? Opdat ik beeld Gods zou zijn en mijn God en Schepper zou erkennen, loven en dienen." (Catechismus van Emden, 1554)
"Wat is het voornaamste en hoogste doel van de mens? 's Mensen voornaamste en hoogste doel is God te verheerlijken en Hem volkomen en voor eeuwig te genieten." (Catechismus van Westminster, 1648)
-----
De Heidelbergse Catechismus vraagt echter niet in de eerste plaats naar onze plicht, maar naar een ervaring: troost. Niet alleen in die tijd van geloofsvervolging was dat hoogstnoodzakelijk, maar ook nu wij leven in een ongekende welvaart en weelde. Wat is immers troost? "Het schenken van bemoediging en verzachting in geestelijke nood (zoals verdriet, wanhoop, moedeloosheid, angst) of lichamelijke pijn", zegt de "Grote Van Dale". Het gaat dus om nood. En wel in dit geval om geestelijke nood, zonden-nood!
Wat is jouw nood? Heb jij geestelijke nood? Heb jij te klagen over je zonden (Klaagliederen 3 vers 39)? Heb jij de Enige Troost nodig? De Catechismus vraagt immers niet naar de troost (van een ander), maar naar úw / jóuw troost, heel persoonlijk! Heb ook jij slechts aan één troost genoeg: de wáre troost, namelijk om het eigendom van Jezus Christus te zijn? Om voor Zijn rekening te liggen, om in Zijn hoede te zijn? Je moet eerlijk op deze vragen antwoord geven, want daarover gaat het in leven en sterven, ook op weg naar het belijdenis doen!
Een voorbeeld van de inhoud van deze enige troost in leven en sterven vinden we bij Simeon (Lukas 2 vers 25-32). Zijn enige Troost was Jezus Christus. Hij verwachtte immers de Vertroosting Israëls, en toen hij het Kindeke Jezus zag, had hij die en had hij geen andere troost meer nodig! Vergelijk ook het antwoord van Abraham tot de "rijke man" in de hel (Lukas 16 vers 25: "Kind, gedenk, dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lazarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten."
De opbouw van de Heidelbergse Catechismus is: in vraag en antwoord 1 wordt uiteengezet, wat nodig is voor tijd en eeuwigheid; en vanaf vraag en antwoord 2 tot en met vraag en antwoord 129 wordt de weg aangewezen om deze Enige Troost te ontvangen en daaruit te leven.
De inhoud van de Enige Troost is, dat ik niet meer van mijzelf ben, niet meer mijn eigen baas. Ik sta niet meer voor eigen rekening, en ben niet meer aansprakelijk voor mezelf, maar ik ben het eigendom van Christus. Hem erken ik als mijn Heere en ik sta voor Zijn rekening.
Wanneer ben je blij, dat je niet meer van jezelf bent? (a) Als je de verantwoordelijkheid niet meer aan kunt; (b) als je failliet bent gegaan en je schuld niet kunt betalen; (c) als je niet onverzekerd door het leven durft gaan!
Christus wordt in antwoord 1 een getrouwe Zaligmaker genoemd; Hij zaligt en verlost van zondeschuld en straf (Mattheüs 1 vers 21); Hij is "getrouw" (Hebreeën 2 vers 17; Openbaring 1 vers 5). Dit betekent: op Hem kun je aan; aan Hem kun je je ziel en zaligheid gerust toevertrouwen.
De Heidelbergse Catechismus zet met deze vraag over de troost en deze verwijzing naar een Zaligmaker in, omdat wij gevallen mensen zijn. Sinds de zondeval, de scheiding tussen God en ons in het paradijs, zijn wij ellendig en verloren. Heb je daarover smart en rouw? De mens zoekt door middel van allerlei godsdiensten in de diepte van deze verloren wereld troost. Soms in vergetelheid: drank, drugs; soms in hoogverheven ideeën: bouwen aan een nieuwe wereldorde, socialisme en pacifisme; soms door zeer ernstige en uitgebreide godsdienstige verrichtingen, zoals in Athene (Handelingen 17 vers 22). Maar alleen God Zelf kan die leegte vervullen, dit gemis vergoeden en die blijvende troost / vrede geven (II Korinthiërs 1 vers 3-4: "Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden, en de God aller vertroosting. Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting, waarmee wij zelf door God vertroost worden"). Hij gebruikt daarvoor Zijn Woord, zie Psalm 119 vers 50: "Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt." En Romeinen 15 vers 4: "Want al wat tevoren geschreven is, dat is tot onze lering tevoren geschreven, opdat wij, door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften, hoop zouden hebben."
Meteen aan het begin stelt de Heidelbergse Catechismus het sterven aan de orde. Hoe somber de gedachte ook is en hoe graag mensen dit ook wegdringen, de dood is toch ons aller voorland. Het leven is immers een doodlopende weg... Stel je er daarom eerlijk op in: ik ben vandaag bezig te sterven, nog nooit is de dood zo dichtbij mij geweest, als vandaag! En welke troost heb ik als het uur van mijn ontmoeting met God vandaag nog slaat?
Een belangrijk onderdeel van deze troost is volgens antwoord 1 hierin gelegen dat we zeker zijn van onze nauwkeurige bescherming door de Zaligmaker. Hierover schrijft Calvijn in zijn Institutie onder andere:
-----
Wanneer dit licht van de Goddelijke voorzienigheid eenmaal de godvruchtige mens is verschenen, zo wordt hij ontheven en verlost, niet slechts van die uiterste benauwdheid en vrees, waardoor hij voorheen geprangd werd, maar ook van alle bekommernis. Want zoals hij met recht een afgrijzen heeft van toeval, durft hij gerust zich aan God over te geven. Dit, zeg ik, is zijn troost, dat hij weet dat zijn Hemelse Vader alles door Zijn macht zó bewaart, door Zijn heerschappij en Zijn wil zó regeert, en door Zijn wijsheid zó bestuurt, dat niets voorvalt dan volgens Zijn beschikking. Dat hij verder in Zijn trouw is aangenomen, en aan de zorg der engelen is aanbevolen, en dat geen leed door water, vuur of zwaard hem kan treffen, dan voor zover het God de Bestuurder zal gelieven deze toe te laten (zie Psalm 91 vers 3). Vanwaar in de heiligen ook deze vrijmoedige roemtaal ontstaat: de Heere is mij een Helper, ik zal niet vrezen, wat het vlees mij kan doen. Om dezelfde reden zegt David dat zijn tijden in de hand van God waren.
U zult, als u erop let, gemakkelijk opmerken, dat het niet kennen van de voorzienigheid het uiterste is van alle ellende, en dat in het kennen ervan het hoogste geluk is gelegen.
-----
Om getroost te zijn (Psalm 23: "Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij") als de nimmereindigende eeuwigheid nadert, moet je volgens vraag en antwoord 2 iets weten (verstandelijke wetenschap hebben én beleven / ervaren) van de volgende drie zaken:
(a)        je ellende
(b)        je verlossing in Christus
(c)        je dankbaarheid jegens God.
Nauwkeuriger: het hoe van deze drie dingen; namelijk hoe groot mijn zonden en ellende zijn en hoe / op welke manier ik daarvan verlost word en hoe / op welke manier ik God voor die verlossing dankbaar zal zijn. Ben je wezenlijk geïnteresseerd in deze zaken? Wil je werkelijk graag in deze enige troost delen? Zo niet, dan zul je niet op Gods zegen in de prediking / catechisatielessen kunnen rekenen.
Een heel belangrijk gegeven in de leer van de Reformatie, zoals verwoord in de Catechismus is de zekerheid in de Enige Troost. De Catechismus gaat er blijkens antwoord 1 vanuit dat een kind van God zekerheid heeft aangaande zijn zaligheid. Die ontvangt hij door de werking van de Heilige Geest! Denk aan Romeinen 8 vers 15-16: gij hebt niet ontvangen de Geest van dienstbaarheid weer tot vrees; maar gij hebt ontvangen de Geest van aanneming tot kinderen, door Wie wij roepen: Abba, Vader! Deze Geest getuigt met onze geest dat wij Gods kinderen zijn. Dat houdt in: wie door God werkelijk is bekeerd, ervaart met min of meer zekerheid iets van Zijn genade. Hoewel het geloofsleven gewoonlijk dikwijls met twijfel gepaard gaat.
Over deze strijd om tot zekerheid te komen, schrijft Wilhelmus à Brakel onder andere:
-----
Een waar gelovige zal in zich bevinden dat hij met al zijn hart, de ene tijd wel gevoeliger dan de andere tijd, uitgaat naar de Heere Jezus, om door Zijn bloed gerechtvaardigd, om door Zijn volbrenging van de wet met Zijn heiligheid bekleed, en door Zijn Geest veranderd en geheiligd te worden; dat hij naar Jezus uitziet, verlangt, roept, loopt, wacht, zich aan Hem daartoe overgeeft, dat hij tegen het ongeloof worstelt, om Jezus in het hart te brengen, en om verzekerd te worden dat hij in Hem gelooft, en deel heeft aan Hem en Zijn goederen. Hij zal bevinden dat hij niet tevreden kan zijn met alleen te geloven dat hij genade heeft ontvangen, maar dat hij met al zijn hart begeert de bezitting, het genot, en de smaak van de goederen van het verbond; dat hij verlieft op een dadelijke vereniging met God, op een leven met een indruk van des Heeren tegenwoordigheid, op vrede van het geweten, op de liefde en vreze des Heeren. Als hij dit mist, is hij ontroerd; heeft hij het verloren, dan kan hij niet rusten voordat hij het weer krijgt; want 't is zijn leven, zijn zoetigheid, zijn zaligheid.
Hij zal in zich bevinden een haat en afkeer van de zonde, een smart als hij zondigt, een telkens weer opstaan, een lopen naar 't bloed van Jezus tot verzoening, een lust en liefde om de Heere welbehaaglijk te leven. Hij bevindt in zich een strijd tussen vlees en geest; dat de aardse begeerlijkheden hem gedurig tot de aarde, en van God wegtrekken, en dat de geest, het herboren gedeelte, het geestelijk leven, dat in hem is, hem gedurig weer van de zonde tot God trekt, en dat in deze strijd, dan het vlees - tot zijn smart - de overhand heeft, en soms - tot zijn blijdschap - de geest.
-----
Tenslotte is een wezenlijk onderdeel van het troostvolle christenleven: geheel en al leven voor mijn Beminde, mijn Heere Jezus Christus. Alles wat ik doe, doe ik voor Hem: eten, slapen, werken, leven (I Korinthiërs 10 vers 31) en dit uit liefde! Zo alleen kun je eerlijk belijdenis doen.
 
Wet - Evangelie - Wet
We hebben van God Zijn Woord gekregen. Gods Woord bestaat uit twee delen. Ik bedoel nu niet Oude Testament en Nieuwe Testament (zie vorige les), maar Wet en Evangelie. Wet en Evangelie vind je zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe. Met "Wet" bedoelen we dát gedeelte van Gods Woord dat gehoorzaamheid van ons eist (krachtens het werkverbond of als vruchtgevolg van de vergeving der zonde in het genadeverbond) of dat ons dreigt met straf, namelijk als we ongehoorzaam zijn. Met "Evangelie" bedoelen we dát deel dat ons de zaligheid belooft en in de weg van geloof ook geeft. Om het Evangelie te kunnen verstaan, moeten we de Wet leren kennen, dat is: beleven en toestemmen in haar eisende en verdoemende kracht. Dit zullen we later nog verder zien. Maar nu al stel ik de vraag: wil jij Gods eisende en dreigende Wet ernstig en nauwgezet bestuderen? Zo niet, dan vraag je er metterdaad om dat je nooit de vreugde van het Evangelie van Christus' liefde en verzoening zult leren kennen. Het is van groot belang dat wij de volgorde van Wet en Evangelie recht inzien, omdat satans aanval zich vooral hierop toespitst. Dat was in Luthers dagen al zo. En hij klaagt erover dat na zijn dood de mensen zich binnen korte tijd zullen afwenden van deze heldere onderscheiding en dat ze weer zullen terugkeren tot de roomse gedachte. Die roomse gedachte is, dat het Evangelie een nieuwe wet is. Luthers klacht geldt helaas nog steeds.
In onze oude Hervormde kerk was er de steeds verdergaande invloed van de dwaling van de Zwitserse theoloog Karl Barth. Deze dwaling is, dat de volgorde "Wet-Evangelie", "zondekennis-Christuskennis", wordt omgekeerd. Volgens deze dwaling kun je de Heere Jezus Christus als jouw Zaligmaker kennen, zonder dat je uit de Wet je zonden hebt leren kennen. Maar dit is bedrog (Markus 2 vers 17)!
De aanval van satan spitst zich op dit punt toe, omdat wie hier dwaalt, in alle delen van de leer der zaligheid dwaalt. Je mist dan uiteindelijk het rechte zicht op Christus, op Zijn Ambt en werk. Deze volgorde zullen we in les 9 nader overdenken. Zo stelt de Catechismus eerst de kennis der ellende aan de orde, daarna de kennis der verlossing en vervolgens de praktijk der dankbaarheid!
Ons gebed mag zijn om plaatsbereidende genade voor de komst van Christus in ons hart. Dan zullen we Hem hoog waarderen. En vanuit Hem gaan we opnieuw onze Vader gehoorzamen.
-----
Vragen: 1 Waarom begint de Catechismus met te vragen naar onze enige troost?
2 Wat betekent in dit verband: "En alzo bewaart, dat..."?
3 Op welke manier kun je volgens antwoord 1 zekerheid van je zaligheid ontvangen?
4 Wat houdt het in om voortaan voor Hem te leven?
5 Welke troost belooft Christus in Mattheüs 11? Hoe kun je deze deelachtig worden?
-----