Verzekering
Zou ik u een onderwerp mogen aanreiken in de hoop of u er iets over wilt schrijven? Ik ben verzekerd... Een mens die wil leven naar Gods geboden en al zijn zaligheid en zijn tegenwoordige leven wil overgeven in de hand des HEEREN, kan zo worstelen met de voorzienigheid. Het is zo vleesdodend alles van God te verwachten en niet (meer) van de mens. Is in dat licht verzekerd zijn een zonde, een miskennen van Gods almacht en vrijmacht, een niet willen buigen onder Zijn beleid? Ontbreekt bij zo'n mens het ware geloof, of mist hij de krachtige oefening daarvan? Moeilijk ook, wanneer je mensen ontmoet die ervoor uitkomen de HEERE te vrezen en wel verzekerd zijn. De opmerking dat het heel persoonlijk is, lost niet altijd wat op! Paulus zegt in 2 Timotheüs 1 vers 12: "Om welke oorzaak ik ook deze dingen lijd, maar word niet beschaamd; want ik weet in Wie ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag." Past deze (con)tekst bij dit onderwerp? Kunt u hier iets over schrijven? Het ontbreekt vandaag de dag aan predikers die van de kansel hierop nader ingaan, terwijl veel mensen hiermee (voorzienigheid) wel lopen.
Over verzekering kunnen we lezen in Mattheüs 6 vers 25-34: "Daarom zeg Ik u: weest niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult; noch voor uw lichaam, waarmee gij u kleden zult; is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? Aanziet de vogels des hemels, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren; en uw hemelse Vader voedt ze nochtans; gaat gij deze niet veel te boven? Wie toch van u kan, met bezorgd te zijn, een el tot zijn lengte toedoen? En wat zijt gij bezorgd voor de kleding? Aanmerkt de lelies van het veld, hoe zij groeien; zij arbeiden niet, en spinnen niet; en Ik zeg u, dat ook Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed is geweest, als een van deze. Indien nu God het gras des velds, dat heden is, en morgen in de oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, gij kleingelovigen? Daarom, weest niet bezorgd, zeggende: 'Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden?' Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen behoeft. Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. Weest dan niet bezorgd voor de morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijns zelfs kwaad."
Wat een hoog voorrecht hebben wij als Gods kinderen. We hebben een Vader. We hebben een hémelse Vader. We hebben dus een almachtige en liefdevolle Verzorger. Ons bestaan is zo in Zijn hand, dat het veilig is. We kunnen ons geheel en al op Hem verlaten. Hij schiet nooit tekort, Hij faalt niet, Hij vergeet niets. Hij is nooit onwillig of onmachtig ons te helpen. Hij zorgt zeer trouw en liefderijk en goed voor ons. We worden rondom van al het nodige voorzien. Geheel en al is ons bestaan verzekerd. Ons huis en haard, ons inkomen en goed, ons lichaam en onze ziel, het is alles verzekerd bij de hemelse Bank. God is de Kassier van Zijn kind. Hij keert iedere keer het geld uit, zonder rente te vorderen, zonder terugbetaling te eisen. Hij geeft alleen maar. Nooit hoeft deze Vader iets terug te ontvangen, dan alleen de eer die Hem toekomt.
Het grote en hete hangijzer van de verzekering te behandelen is niet zo gemakkelijk, omdat sommigen een verkeerd 'geloof' hebben betreffende de voorzienigheid Gods. Die zeggen wel dat ze geloven in Gods voorzienig bestel, maar in de praktijk van het leven is dat niet altijd te merken. Want ze vertrouwen Hem niet zo erg. Of ze zeggen dat ze op God vertrouwen, terwijl ze Hem niet recht kennen. Het echte voorzienigheidsgeloof is dit: God is mijn Vader en Hij zorgt voor al mijn nooddruft. Voorzienigheidsgeloof buiten deze Vader - kind verhouding om is een misrekening en mistekening. En praatgodsdienst over verzekerd mogen zijn of niet, is ijdele praat, wanneer het niet in deze vertrouwensrelatie is ingebed.
Wanneer we ons dus vanuit bovenstaande woorden van de Heere Jezus bezinnen op de vraag 'hoe dient een Christen te staan tegenover verzekering?', moeten we éérst de vraag stellen: hoe staan wij tegenover God? Verzekerd-zijn verdraagt zich best met een 'voorzienigheidsgeloof', dat zonder het ware vertrouwen in God is en dus alleen karikatuur is!
Nu dient dan ook niet de vraag aan de orde te komen: mág je je verzekeren, maar: hóef je je te verzekeren? Wanneer we namelijk wettisch hierover spreken, vergeten we dat de Schrift het voorzienigheidsgeloof in een speciaal kader plaatst, namelijk van het vertrouwen. Vertrouwen in een persoon die je niet kent, is onwaarschijnlijk, onmogelijk zelfs. 'Vertrouwen in' veronderstelt een relatie van toegenegenheid, omdat we ons niet echt van harte toevertrouwen aan iemand die we niet mogen. Wanneer er een verhouding is van afkeer, zal alleen de nood in staat zijn om 'vertrouwen' te wekken. Maar vertrouwen dat door de nood gewerkt wordt, is een wangedrocht; het is in ieder geval geen vertrouwen in Bijbelse zin. Bij 'vertrouwen' moeten we namelijk niet denken aan iemand die zich noodgedwongen overgeeft aan de arts. Maar we moeten denken aan een meisje dat zich in liefde overgeeft aan die jongen die haar man wordt. Welnu, dát vertrouwen bedoelt Christus in Mattheüs. Hij zegt niet: uw Schepper en Onderhouder weet dat u al deze dingen behoeft; maar Hij zegt: uw hemelse Váder weet... Dus, er wordt een verhouding van liefde en vertrouwen verondersteld. En op dát punt hebben we ons eerst te onderzoeken, voordat we ons de vraag stellen: mag ik mij verzekeren of niet? Dan moeten we eerst ons de vraag stellen: weet ik zeker dat ik verzekerd bén! Bij Gód! Want verzekering afwijzen kan alleen, wanneer we verzekerd zijn, nu al, all risk, bij de hemelse Kassier, zoals Huntington dat schreef in zijn God, de Kassier der armen. Het boekje is trouwens gemakkelijker te lezen dan te beleven...
Pas wanneer we onszelf eerst op de vraag onderzoeken: Wie is God voor mij?, kunnen we oprecht de vraag onderzoeken: wat betekent dat in mijn leven? Dan zijn we ook niet meer veroordelend bezig, maar liefdevol. Dan kunnen we nergens meer boven staan, maar komen we onder de ander terecht.
De Heere Jezus leert Zijn discipelen: je hóeft je niet zo bezorgd te maken voor al die aardse en onbelangrijke dingen, waar de heidenen in Israël en christenland zich zo heel druk mee maken. Jullie hebben immers een trouwe en goede Vader, Die voor alles zorgt? Waarom ben je zo bezorgd dat u uw kinderen morgen niet te eten kunt geven?
Die situatie bedoelde Jezus…! Om in gedurige dreiging van hongersnood te leven met je vrouw en kinderen en dán onbezorgd te wezen. Dán, terwijl je werkelijk niet weet hoe je je kinderen morgenochtend te eten moet geven, dán te zeggen: ik ben Boven verzekerd! Dat is nog weer heel wat anders, dan met tien duizend euro op de bank te zeggen: ik ben niet verzekerd.
In de dagen van Jezus' omwandeling op aarde verkeerden velen in die positie dat zij leefden op de rand van het bestaansminimum. En dan niet een bestaansminimum zoals we dat tegenwoordig invullen, maar zó dat je steeds het hongerzwaard voelde. En dán, terwijl die schrijnende armoede en schreeuwende kinderen je aandacht gedurig richten op brood en inkomen, dán te weten: ik hoef helemaal niet bezorgd te zijn, want mijn Kassier betaalt mij op tijd uit!
"Om jaloers op te worden", zegt u. En dat vertrouwen is werkelijk om jaloers op te worden. Maar dan moet u de armoede en nood er wel bij willen aannemen. Niet buiten de nood om, hoor! Wie Huntington alleen maar napraat, heeft van die Kassier evenveel als van dat vertrouwen: een leeg idee, een vlaag wind: niets!
Wie nu deze Vader mag kennen, om Jezus' wil, die is verzekerd. En dáárom hoeft hij zich niet meer te laten verzekeren. Daarom alleen. Zo bent u veilig. Want als God met u is, wat of wie zal dan nog tegen u zijn? Al is alles u tegen, het zal niet hinderen. De Heere Jezus Christus zegt het zo bemoedigend: uw hemelse Vader weet dat u al deze dingen behoeft. Voor God zijn het geen onbelangrijke zaken. 'Mijn nooddruft wordt door Hem trouw verzorgd', zo belijdt de oprecht gelovige in antwoord 26 van de Catechismus. O, wat een gelukkig volk, dat ook in het politieke en maatschappelijke leven ervan verzekerd is, dat er niets mis kan gaan in hun leven, omdat de Heere zorgt.
Dan kan in een eerlijk besef van de menselijke verantwoordelijkheid toch 'gemakkelijk' worden geleefd. Dit mag echter niet een napraten zijn. Want wie de godsvrucht van Gods kinderen napraat, is met papegaaienwerk bezig en dat is duivelswerk.
U vraagt misschien hoe u zich hebt te houden tegenover de verzekering, medisch en sociaal, wanneer u niet in geloofsvertrouwen weet hebt van de relatie Vader - kind? Dan moeten we elkaar op deze ene weg wijzen: zoek des HEEREN Aangezicht met ingespannen krachten, opdat ook ú, ook nú, zou mogen weten van die totale levensverzekering in Christus, voor tijd en eeuwigheid, naar lichaam en ziel.
Bent u het eigendom van Christus nog niet geworden? Vermoei u dan niet langer met bijkomstigheden, maar loop de Heere en Zijn genadetroon aan als een waterstroom (dat is: zonder ophouden) om die hoge en levensnoodzakelijke werkelijkheid deelachtig te mogen wezen. Bij Hem is genoeg te krijgen voor u. Wat is er op tegen om vanaf nu het niet na te laten Hem lastig te vallen, zoals een van honger stervende bedelaar en zoals de Kananese vrouw, opdat Hij u het kinderbrood zou toereiken, al bent u dan een hond, geen kind van God...?
Verzekering? Uw hemelse Vader, o Sion, zál u trouw en nauwkeurig verzorgen met alles wat u behoeft. Durft u zich op Hem te verlaten, geheel en al? Geve de Heere HEERE ons allen voor het eerst én opnieuw dát geloofsvertrouwen, dat we oprecht mogen zeggen: ik hoef mij niet te verzekeren, want God Zelf heeft mij beloofd dat Hij mijn God en Goed is! Dus niet in de eerste plaats: ik mág niet, maar: ik hóef niet! De Heere schenke ons een kinderrecht - ook in beoefening - op eten en drinken; bovenal op Christus en Zijn gerechtigheid.