Les 10: De Middelaar / ceremoniën / genadeverbond
-----
Leren: vr. en antw. 18, 19
Lezen: Jesaja 53; Handelingen 3; Hebreeën 7, 8, 12, 13
Lezen: NGB 18, 19, 25
-----
Als er bemiddeld moet worden, is het tussen twee oorlogvoerende partijen, twee ruziemakende mensen. Het woord 'middelaar' duidt erop dat er bemiddeld moet worden. En wel, omdat een directe ontmoeting onmogelijk is. Het ligt in de lijn der verwachting dat de schúldige partij of de verlíezende partij een onderhandelaar stuurt; en als de verliezende partij ook nog eens de schuldige is, is het des te meer vanzelfsprekend dat deze om onderhandeling vraagt. Maar - o wonder van genade! - in de bemiddeling tussen God (de onschuldige, winnende Partij) en ons (de schuldige, verliezende partij) is het precies andersom. De mens, de schuldige verliezer, weigert te onderhandelen en vecht zich liever dood. De Heere, de onschuldige Overwinnaar, weigert Zijn tegenstander te vernielen. Knoopt Hij onderhandelingen met hen aan? Nee, Hij stelt op eigen initiatief een Middelaar aan. Nu zijn er twee soorten bemiddelaars:
- die twee partijen naar elkaar práten (die het probleem weg praten);
- die twee partijen tot elkaar bréngen (die het probleem oplossen, weg doen).
Christus is niet een Middelaar Die alles goed praat, maar die alles goed maakt. Ten koste van Zichzelf, Zijn Eigen ziel, heeft Hij de twee vijanden tot vrienden gemaakt: God, Die ons moet haten (Jeremia 12 vers 8; Hosea 9 vers 15), bemint de Zijnen (Jeremia 31 vers 20; Hosea 3 vers 1; 14 vers 5; vergelijk de kanttekeningen op Ezechiël 18 vers 4 en op I Johannes 4 vers 8). En wij die van nature God haten, leren Hem liefhebben. Wie dit enigermate gaat beleven, verwondert zich een eeuwigheid lang!
In de vorige les hebben we gezien dat het in onze verlossing uiteindelijk niet gaat om van onze ellende, de eeuwige verdoemenis af te komen en zelfs niet van onze zonde. Het gaat om de eer van God. Dus dat Hij er niet aan tekort komt en dat Zijn Deugden / Eigenschappen niet geschonden worden, wanneer wij vergeving van zonden ontvangen, ondanks dat wij zo'n grote schuld hebben gemaakt.
Ceremoniën
God vergeeft de zonde niet 'zonder meer'. Eerst moet er voldaan worden en de schuld worden vereffend / betaald. Dit onderwees God eeuwenlang aan Zijn volk door het 'sacrament' van de offerdienst. De offerdienst is een onderdeel van de ceremoniën of plechtigheden wat betreft de cultus, de eredienst. We onderscheiden de ceremoniële wetten van de burgerlijke en zedelijke wetten (zie over de beide laatste verder bij les 22). De ceremoniën of plechtigheden hebben betrekking op de eredienst, die aan God gewijd is en die vooral in tabernakel en tempel plaatsvindt. We kunnen ceremoniën in vier delen onderscheiden: het gaat over:
- heilige personen; voorbeeld: priester.
- heilige tijden; voorbeeld: Pascha, Grote Verzoendag.
- heilige plaatsen; voorbeeld: voorhof, Heilige der heiligen.
- heilige handelingen; voorbeeld: offeren, zegenen.
De kern en inhoud van alle ceremoniën samen en van elk in het bijzonder is de Heere Jezus Christus als Profeet, Priester, Koning (zie verder bij les 14). Heel het volksleven van Israël is met deze talloos vele plechtigheden doordrenkt. Enerzijds zijn al deze minutieuze voorschriften tot heilig vermaak, wanneer ze recht geestelijk worden beschouwd (denk aan Psalm 27 vers 4 en heel Psalm 84); anderzijds zijn ze door hun veelheid en preciesheid een last geworden, ondraaglijk zwaar (Handelingen 15 vers 10). Ook om die reden zijn de ceremoniën evenzoveel verwijzingen naar Christus, Die met één offerande heel de Oudtestamentische ceremoniële wetgeving heeft vervuld.
Door de ceremoniën van het Oude Testament - en in het bijzonder door de offerwetgeving - onderwees God Zijn volk Israël eeuwenlang in de waarheid dat zonde niet slechts overtreding van een wet is, maar vooral schuld tegenover God is. Die ceremoniën hoeven en mogen in het Nieuwe Testament niet meer worden verricht, omdat Christus de volkomen Vervulling daarvan is. Maar God deed door die offerwetgeving aan Zijn volk Israël (en zo toch ook aan ons) wel zien dat éérlijke vergeving nooit mogelijk is zonder schuldbetaling (daarom moest een dier de dood ingaan). En Hij maakte door deze offerwetgeving tegelijkertijd duidelijk dat de schuldbetaling mocht plaatsvinden door een plaatsvervanger, namelijk een offerdier dat heen wees naar de grote Plaatsvervanger, Jezus Christus, Die in de volheid van de tijd gekomen is en op Wie Johannes de Doper wees, toen hij zei: "Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt" (Johannes 1 vers 29). Daarom is de Bijbel vol van de prediking van bloed (voorbeeld: Mattheüs 26 vers 28: "Want dat is Mijn bloed, het bloed van het Nieuwe Testament / Verbond, dat voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden.")
God eiste wel betaling, maar het was niet uitdrukkelijk vereist, dat de zondaar deze betaling in eigen persoon moest opbrengen. Hij mocht ook betalen door middel van een plaatsvervanger, een borg (vergelijk antwoord 12). Wie zou nu borg voor de mens kunnen zijn (Jeremia 30 vers 21)? In Ezechiël 22 vers 30 zegt God: "Ik zocht nu een man uit hen, die de muur mocht toemuren, en voor Mijn aangezicht in de bres staan voor het land, opdat Ik het niet mocht verderven; maar Ik vond niemand."
Wie zou ook in staat zijn de hemelhoge schuld te betalen, de eeuwigdurende straf te dragen en de beledigde God weer te verzoenen? En wie zou daarbij ook nog eens in staat zijn de vijandschap in de mens tegen God en de billijke haat van God jegens de zondaar weg te nemen? Wie zou vrede maken tussen een heilig God, van Wie de Schrift zegt dat Hij een verterend Vuur is (Deuteronomium 4 vers 24; 9 vers 3; Jesaja 33 vers 14; Hebreeën 12 vers 29) én een zondaar, die terecht wordt vergeleken bij een stoppel (Jesaja 1 vers 31; Maleachi 4 vers 1)? God is als het ware met deze vraag verlegen (Jeremia 3 vers 19), maar Hij Zelf zorgt nu voor een oplossing (Jesaja 59 vers 16-17).
Op die ontzagwekkende tegenstelling 'de Heilige God <-> de onheilige mens' wijst het verterend vuur van het brandofferaltaar. O, hoe groot, als we dit mogen inleven! Dan ook alleen wordt in ons hart een roep geboren naar de van God gegeven Borg en Middelaar, Die machtig en gewillig is om:
- vrede te maken.
- onze schuld te verzoenen.
- onze straf te dragen.
- Gods eis te gehoorzamen.
- onze vijandschap te overwinnen.
- ons te verenigen met God in eeuwigdurende liefde (I Petrus 3 vers 18).
De Schrift tekent ons het lijden en sterven van de Middelaar als noodzakelijk. God is over onze zonde vertoornd. Als rechtvaardige Rechter kan en mag Hij van Zijn recht geen afstand doen. Dus mag Hij de zonde niet ongestraft laten (zoals een aardse rechter ook niet mag; dan zou hij immers onrechtvaardig zijn). Dit plaatsvervangende lijden en sterven vinden we in de Heilige Schrift heel duidelijk beleden (II Korinthiërs 5 vers 21). Jezus Zelf spreekt er nadrukkelijk over (Mattheüs 26 vers 28; Johannes 10 vers 11, 15; vergelijk ook Jesaja 53 vers 4, 5, 6, 10; Romeinen 5 vers 6; Galaten 3 vers 10, 13; Hebreeën 9 vers 28; I Petrus 2 vers 24). Hieruit blijkt dat Zijn dood een offerande, een zoenmiddel was om verzoening te bewerken.
Heel indrukwekkend wordt deze borgtocht / plaatsbekleding van Christus voor de Zijnen beleden in Jesaja 53 (vergelijk Handelingen 8 vers 32-35): Hij in onze plaats. Zijn Middelaarsbediening vindt daarin haar hoogtepunt, dat Hij Zich liet verbrijzelen; ja, dat het de Vader beháágde Hem te verbrijzelen, opdat Hij ons, doem- en helwaardig duivelsgebroed (Mattheüs 3 vers 7; Johannes 6 vers 70), tot Zijn kinderen zou aannemen. En dit alles, terwijl de Zoon ál de vermaking van Zijn Vader was (Spreuken 8 vers 30). Hij was in Zijn schoot (in de innigste Gods-gemeenschap; Johannes 1 vers 18). Dat is nu Gods onbegrijpelijke liefde. Hij, Die gestreng Zijn recht handhaaft en de zonde straft, geeft toch het verloren en strafwaardig mensdom niet over aan het verderf. Hij denkt Zelf in Zijn oneindige wijsheid en onbevattelijke liefde een weg uit tot ontkoming, om met behoud, ja met verheerlijking van Zijn heilige rechtvaardigheid de zondaar te zaligen. Hij geeft daartoe Zijn Eigen Zoon over tot in de vreselijkste dood, namelijk de vloekdood der God-verlatenheid (Mattheüs 27 vers 46) - hoewel Hij Hem innig beminde! - om zo voor ons vergeving te verwerven (te verdienen).
Deze verworven verzoening moet echter ook toegepast worden aan onze ziel. Want met een beschóuwing van Gods genadig handelen in de Middelaar komen we er niet. En o wonder, nu lezen wij in de Schrift, dat Hij ook een Middelaar van toepassing is. Dat betekent: Hij stort op grond van Zijn offerande Zijn Geest uit (Johannes 7 vers 39; Handelingen 2 vers 33) en bidt voor Zijn kerk (Johannes 17 vers 9; 14 vers 13 - zie kanttekening; Romeinen 8 vers 34). Hij gebruikt voor deze toepassende werking als middel de prediking (Efeziërs 4 vers 8-16).
Het genadeverbond
In Hebreeën 8 vers 6 wordt Hij de Middelaar van het verbond genoemd. Het gaat hier over het genadeverbond. Dit verbond is geworteld in de overeenkomst tussen de Vader en Zijn Zoon, (Hebreeën 7 vers 22; I Petrus 1 vers 20): de Vader beloofde aan Zijn Zoon, Die Hij tot een Middelaar stelde en Mens deed worden, de beloning van geestelijk zaad (Psalm 2 vers 7-8; Jesaja 53 vers 10; Johannes 6 vers 39; 17 vers 4). Deze heerlijke beloning was de vreugde omwille waarvan Hij het kruis heeft verdragen en de schande veracht (Hebreeën 12 vers 2). Deze overeenkomst tussen de Vader en de Zoon in de stilte der nooit begonnen eeuwigheid wordt in de tijd uitgewerkt. God richtte dit verbond in Christus op met Adam, direct na de zondeval, waarvan de moederbelofte (Genesis 3 vers 15) de korte inhoud is.
Een wezenlijk element in het genadeverbond is de verzoening. Dit verbond is eenzijdig, van God alleen afkomstig en door Hem ook in stand gehouden. Dit verbond is onvoorwaardelijk en God nodigt ons allen uit om daarin te bewilligen. Wij sluiten dit verbond niet met God, maar Hij met ons. Het is Zijn vrije wilsbeschikking / testament. Wanneer wij ons overgeven aan God in Christus, is het verbond ook met ons gemaakt. Dan mag je verzekerd zijn van je tegenwoordige en toekomstige gelukzaligheid. Buiten deze daadwerkelijke overgang in het verbond, wordt niet één belofte ons eigendom; daarom: kom zonder uitstel, belijd je zonde en werp je voor Hem neer! Het mag.
-----
Ds. Wilhelmus à Brakel schrijft over het verbond in zijn Redelijke Godsdienst:
De ene Partij en Verbondmaker is de Heere God; Die in dit verbond aangemerkt moet worden als Algenoegzaam. En zoals Hij in Zichzelf is, zo is Hij ook algenoegzaam voor alle bondgenoten, om die met zoveel licht, liefde, vrede, blijdschap en zaligheid te vervullen en te verzadigen, dat zij niets anders dan God alleen begeren. En ondervindt een ziel maar het allerminste straaltje hiervan, dan zegt zij: 'Wie heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde. Het is mij goed nabij God te wezen. Verzadiging van vreugde is voor Uw Aangezicht. Ik zal verzadigd worden met Uw beeld. Zij worden dronken van de vettigheid van Uw Huis.' Deze algenoegzame God richt een verbond op met de mens, die alles ontbreekt. O, hoe gelukkig is hij die met deze God in een verbond staat! Wie kan weigeren met deze Algenoegzame in een verbond te treden? Wie wordt niet gedrongen om dat op staande voet te doen? 't Moet een liefhebber van God smarten, dat velen altijd zwanger gaan met een verkeerde indruk van God. Velen merken de goede God altijd aan als hard, onbarmhartig, onverbiddelijk. Met zulk een hart komen ze tot het gebed en hebben geen of weinig hoop op verhoring. Zo doet men God oneer aan en men bederft zichzelf.
De andere partij is de mens, zo ellendig, zo zondig, zo verdoemelijk, zo onmachtig! Vergelijk nu deze twee met elkander. Zou men wel kunnen geloven, dat tussen deze twee zo ongelijke partijen ooit zulk een verbond zou kunnen komen, tenzij God het openbaarde? Laat engelen, laat hemel en aarde, laat mensen verbaasd staan, dat de hoge, heilige en heerlijke God zulke vuile, boze en onnutte schepselen in zulk een nauw verbond van vriendschap opneemt en door die Goddelijke weg tot de zaligheid leidt.
God biedt Zich aan om de God van een arme boetvaardige zondaar te zijn. Hierin is alle gelukzaligheid gelegen, maar niemand weet wat het is, dan die het geniet. 't Is niet een gáve van God te ontvangen, maar 't is God Zélf te hebben tot zijn Deel. Wie zal die grote gelukzaligheid uitspreken? 't Is overschaduwd te worden met Gods goedgunstige Tegenwoordigheid; 't is omringd te worden met Zijn helpende en bewarende almacht; 't is te rusten in Zijn onfeilbare trouw; 't is zich te verblijden in Gods eeuwige zaligheid, hoogheid en heerlijkheid; 't is bestraald te worden met Zijn licht; 't is verwarmd te worden met Zijn goedheid en liefde; 't is verzadigd te worden met Zijn algenoegzaamheid; 't is zich te verliezen in Zijn oneindigheid; 't is dat genoegende en liefhebbende neerwerpen voor Hem, dat stellen onder Hem, dat aanbidden van Hem; 't is in het gezicht en in 't gevoel van Zijn volmaaktheden, met hart en tong en daden Hem eer te geven, omdat Hij het waardig is; 't is Hem te vrezen, te dienen en in alles verenigd te zijn met Zijn wil, omdat Hij God is.
Aan Gods zijde is de bewilliging er, want Hij biedt het aan en nodigt. Als de mens de beloften nu goed verstaat en van harte begeert en de waarheid van deze aanbieding gelooft, zich van alle andere dingen afwendt en zich alleen tot God keert en aan Hem in bedaardheid, waarheid en eerlijkheid zijn bewilliging tot dat verbond verklaart en zich daarin aan God in Christus overgeeft, dan is het verbond gemaakt en het zal eeuwig vast blijven. Gelukkig is hij van wie God de ogen heeft geopend, de wil gebogen en tot zulk een ernstige bewilliging heeft gebracht. Hij mag verzekerd zijn van zijn tegenwoordige en toekomende gelukzalige staat, al komt hij in veel verduisteringen. Want zijn staat is niet vast op zijn gevoeligheid of geloof of heiligheid, maar op dit verbond. Allen die Jezus Christus kiezen, Hem aannemen, op Hem zien, naar Hem verlangen, op Hem wachten om vergeving der zonden, vrede, troost en kracht tot heiligmaking door Hem te ontvangen, die gaan waarlijk in dit verbond in.
De Heere zal niemand verstoten, die maar in waarheid door Christus tot Hem komt, al zijt gij nu zoveel jaren deze vriendelijke aanbieding ongehoorzaam geweest, al is uw gehele leven tot nog toe niet anders dan zonde geweest, al zijn er gruwelen bedreven, al zijt gij een doodslager, een overspeler en hoereerder, een dief, een lasteraar en leugenaar tot op deze tijd toe geweest, zo gij maar uw zonden erkent, waarlijk berouw hebt en waarlijk lust hebt aan dit verbond in al zijn delen en aan de Borg om alleen door Hem die goederen deelachtig te worden; wees dan niet moedeloos, daar is hoop in deze, kom maar, want de Heere zal u zeker niet verstoten, maar aannemen.
-----
Nu is Christus de Middelaar, dit houdt in:
- Uit Zijn verdienste kan en mag Hij door Zijn duur verworven Geest de schatten van dit verbond aan Zijn kerk bedienen.
- Slechts dan ben je wezenlijk, inwendig in dit verbond als je door het geloof geborgen bent in deze Middelaar, Die de Middelaar van dit Nieuwe Testament is (Hebreeën 9 vers 15 en 12 vers 24).
De schatten en gaven van het genadeverbond kunnen we samenvatten onder: vergeving der zonde en leven der heiligmaking (Hebreeën 8). Maar al de weldaden van Christus, ja, alle heerlijke dingen die God ons in het Evangelie van het Oude en het Nieuwe Testament belooft, behoren daarbij. Onder andere: vrede met God (Romeinen 5 vers 1), de inwoning van Zijn Geest (I Korinthiërs 3 vers 16), de vrijmoedige toegang tot God (Efeziërs 3 vers 12) en de vreugde van het kindschap Gods (Galaten 4 vers 4-7).
Wat we tot hiertoe hebben overdacht over het verbond der genade heeft dit doel: dat wij door vrije genade mogen beleven en betrachten, wat ds. Abraham Hellenbroek over het verbond in zijn vragenboekje schrijft:
-----
Vraag: hoe gaat de zondaar over in dit verbond?
Antwoord: God nadert eerst tot hem, als Hij de zondaar vriendelijk nodigt en bidt.
Vraag: wat is het gevolg van zulk een nodiging?
Antwoord: "Ik trok ze met mensenzelen, met touwen der liefde" (Hosea 11 vers 4).
Vraag: wat doet de geroepen zondaar van zijn kant?
Antwoord: hij neemt de Heere aan tot zijn God en geeft zich aan Hem over ten eigendom.
Vraag: wat zijn de eigenschappen van deze toestemming?
Antwoord: de zondaar doet dit bedaard, vrijwillig, armoedig, gelovig, oprecht, met een algehele toestemming aan de eisen, zowel als aan de beloften van het verbond.
Vraag: wat zijn de gevolgen van deze toestemming?
Antwoord: God gedenkt aan Zijn verbond tot in eeuwigheid.
-----
Nu zijn er twee mogelijkheden, als nakomelingen van Abraham en als kinderen der gemeente zijn wij in dat verbond. Hoe? Door geboorte, uitwendig; of door wedergeboorte, inwendig. Uitwendig is niet minder wáár, van Gods kant, zoals we nog zullen zien bij de les over de kinderdoop; maar het is door onze schuld voor eeuwig te kort (Mattheüs 8 vers 12). Het gaat over die inwendige band, door de wedergeboorte. Deze band is van de Heilige Geest! God alleen bepaalt, wie Hij in Zijn verbond, in deze heilige liefdeband, toelaat. Mee eens? O, dat we mogen leren het er oprecht mee eens te worden, wanneer de HEERE in Zijn vrijmacht met ons omgaat, zoals Hij met Ezau omging: alleen uitwendig in het verbond, niet inwendig! Toch mogen we voor ons en onze kinderen smeken om die geestelijke band van het geloof. Geef je maar over, als een Ezau van nature, aan deze goedertieren Koning. Hij heeft lust niet aan onze dood en ons verderf, maar aan ons behoud.
Vragen: 1 Welke zijn sommige goederen van het genadeverbond?
2 Wat is het verschil tussen uitwendig in het genadeverbond zijn en inwendig daarin zijn?
3 Wat deed (op aarde) en wat doet (in de hemel) Christus als Middelaar (denk aan verwerving en toepassing)?
4 Wat is het "verbond der verlossing"?
5 Wat is volgens Handelingen 3 vers 25-26 de zegen van het genadeverbond?