Home
Belijdeniscatechisatie
Bijbelstudie
De Catechisant
Studiemateriaal
Pastoralia
Contact
Links
Nederlandse Geloofsbelijdenis
Twee keer per jaar komt er een themanummer uit van "De Catechisant" over een kerkhistorisch belangrijke of interessante persoon. Tot nog toe zijn van de volgende personen het leven en eventuele geschriften beschreven:
 
- Augustinus (354-430)
- Maarten Luther (1483-1546)
- Huldrych Zwingli (1484-1531)
- Willem Farel (1489-1553)
- Johannes Calvijn (1509-1564)
- Johannes à Lasco (1500-1560)
- Guido de Brès (1522-1567)
- Petrus Datheen (1531-1588)
- Marnix van St. Aldegonde (1540-1598)
- Samuël Rutherford (1600-1661)
- Alexander Peden (1626-1686)
- John Brown (1722-1787)
- John Warburton (1776-1857)
- Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875)
- George Müller (1805-1898)
- John Paton (1824-1907)
- James Hudson Taylor (1832-1905)
- Arthur W. Pink (1886-1952)
 
Het nummer van deze maand is gewijd aan mijn eerste reformatorische voorloper in Garderen, Jan Gerritsz. Versteghe, later genoemd
        Anastasius Veluanus
dat is:
        De herrezen Veluwenaar
Bijna vijfhonderd jaren geleden (in 1519 of 1520) wordt de kleine Jan Gerritsz. geboren. Zijn ouders wonen in Stroe, een klein plaatsje - toen nog maar een gehucht - ten zuiden van Garderen, op de Veluwe - op de grens van heide en weide. De boerderij heet "De Steeg", en staat net ten westen van de weg die van Harskamp naar Garderen loopt, waar deze momenteel de spoorlijn van Amersfoort naar Apeldoorn kruist, aan de tegenwoordige Heetkamperweg, waar in onze dagen een boerderij staat met nummer 27.
        Jan kan goed leren en is niet echt geschikt om boer te worden: hij is een peinzer. Ook is hij teerhartig of zacht van aard. Daarom mag hij na in zijn jonge jeugd schaapherder te zijn geweest en tussendoor van de Garderense barbier lees- en schrijfonderwijs te hebben genoten, verder leren aan de Latijnse school "in de buurt".
        Al verliest hij zijn vader al op elfjarige leeftijd, er is geld beschikbaar om de opleiding te betalen, doordat zijn grootvader van moeders kant een welgestelde boer is - die het geld er graag voor over heeft.
 
        Studiejaren
 
Hij gaat naar de Latijnse school in Harderwijk. Op de afstand van een uur of drie vier lopen van zijn ouderlijke woning. In Harderwijk komt hij onder de invloed van een "reformatorische" beweging, de "Broeders des gemenen levens". Deze hebben nauwe banden met de zogenaamde "Moderne Devotie".
 
De "Moderne Devotie" (rond 1400) was een hervormingsbeweging in de Christelijke kerk van de Middeleeuwen. Ze was een protest tegen de geest van die tijd. Vooral Nederlanders uit de streek tussen Deventer en Zwolle hadden er een belangrijk aandeel in. Later breidde hun invloed zich ook uit over Duitsland en Frankrijk. Wat was hun doel? Het woord "devotie" zegt het al: het ging ze om godsvrucht, een leven aan God gewijd. Een van de bekendste vertegenwoordigers van deze hervormingsbeweging was Thomas à Kempis, die in Zwolle in het Agnieterklooster woonde. Hij schreef een wereldberoemd boekje, De imitatione Christi, dat is Over de navolging van Christus. Dus de praktijk van godzaligheid, het op Christus lijken.
Stichter van deze beweging was Geert Groote. Deze beweging kende kloosterbroeders / monniken (ook kloosterzusters of nonnen) én broeders / zusters die niet de belofte hadden afgelegd om hun leven lang ongehuwd in een klooster te blijven, en die werden broeders (of zusters) van het gewone leven genoemd. "gewoon" is in het oude Nederlands "gemeen", dus: broeders des gemenen levens. Nog al eens gaven zij hun zielszorgelijke aandacht aan wat wij nu middelbare scholieren zouden noemen. Die konden bijna nooit dichtbij huis terecht, en dus moesten ze "in de kost". En dat kon dan in zo'n broederhuis. De invloed van deze beweging en deze broeders was erg groot.
Ze legden grote nadruk op de ernst van het leven en de oprechtheid van het God dienen. Zij preken tot de mensen in de volkstaal: ernstige, hartroerende preken. Een bekend man in deze tijd is Pater Brugman, van wie een gedicht / lied op de achterkant is opgenomen. Zo ontving Jan Gerritsz Versteghe (genoemd naar de boerderij waar hij in Stroe woonde) in Harderwijk een goede vorming.
 
Nadat hij van ongeveer 1534 tot 1538 in Harderwijk heeft gestudeerd, gaat hij naar Amersfoort, waar niet alleen een beroemde Latijnse school is, maar waar de rector ervan (Ludolphus Pithopoeus = Kuiper) duidelijk sympathieën heeft voor de leer van Luther. Volgens zijn zoon (die later professor wordt in Heidelberg) onderhoudt hij briefwisseling met Luthers beste vriend en opvolger, Philippus Melanchthon. In 1563 trouwt de gewezen pastoor van Garderen met een dochter van deze voormalige rector.
 
In Garderen
 
In 1544 wordt Jan Gerritsz. hulppastoor te Garderen - een uur lopen van zijn ouderlijke woning. Garderen ligt midden op de Veluwe, waar toen en nu uitgestrekte heidevelden en indrukwekkende bossen elkaar afwisselen. Het ligt aan een (toentertijd erg belangrijk) knooppunt van eeuwenoude handelswegen of hessenwegen van Arnhem naar Harderwijk en van Amersfoort naar Deventer, en nog verder naar Duitsland ... het gevaarlijke Duitsland waar immers die grote ketter Maarten Luther woonde en werkte .... Nog steeds is er de Oude Harderwijkerkarweg. Deze loopt middendoor prachtige bossen tussen Garderen en Putten, waar nog maar een eeuw geleden uitgestrekte heidevelden waren.
        Wanneer hulppastoor Gerritsz. in Garderen begint te preken, horen de mensen verbaasd op. Hun nieuwe predikant preekt zo anders dan de vorige en daarvoor, zolang het geheugen reikt ... Al gauw wordt dit bekend, tot in wijde omgeving. Uren lopen hebben mensen ervoor over om dit frisse, hartvertroostende, Bijbelse geluid te horen.
 
Tussen Garderen en Uddel loopt een pad dat tot in de twintigste eeuw nog bekend staat als het Hattemerpad.
 
Langs dat spoor komen ze op zondagmorgen aan, moe, heel moe van de lange, lange voetreis van wel negen uren van Hattem, dwars over de woeste en ongebaande heidevelden, om in Garderen het heldere geluid van Gods vriendelijke genade te horen.
 
Wat predikt de pastoor (ouderwets genoemd: de vice-cureyt) van Garderen dan?
Dat woirt Evangeli bedeut so viel als ene guede botscap off ene guede belofftenis, die van Gott an ons menschen kompt; unde deze lout aldus: Vertrouw, o mensch, dijne sunden sijnen dy vergeven (Matth. 9:2). Du sallest van der hellen frij sijn, unde den hemel hebben om mijns soons Jesus wil (Rom. 6:8, Joh. 3:16). Deze belofftenis hefft Adam ontfangen (Gen. 3:15), Abraham (Gen. 22:18, Joh. 8:56), Isaac (Gen. 26:4). Dese belofftenis is seer klarlick bescreven in allen boecken des Niuwen Testaments.
Bedroeffde herten, die hoir sunden willen laten, sijn bequaim dese boetscap te horen unde te ontfangen. Alle pastoren sollen Gott in hoir predicken nafolgen, Gen. 3: Gott hefft Adam unde Eva ten eersten gantz bedroefft mit de wet. Ten anderen hefft hy sie weder froilick ghemaickt mit dat Evangeli.
Got gunt my die salicheyt ongetwyvelt, ist dat ick se nit versuym. Want hy hefft my mit syn woirt geroepen. Ook hefft hy my dat bidden und arbeyden bevolen, unde my beloifft gewisslick te helpen.
 
Gevangen genomen
 
Wat de eenvoudige landbouwersbevolking op de Veluwe hoort, klinkt na enige jaren ook door tot in de hoofdstad van het hertogdom Gelre, Arnhem. Daar houdt de geloofsrechtbank, de inquisitie, zitting. En vandaar worden door de inquisiteurs Berend Gruwel en Franciscus Sonnius op oudejaarsdag 1549 een paar gerechtsdienaar (Daem van Nuysz en Geeryt van Rees) naar Garderen gestuurd.
In Gelderlandt op die Velua licht een arm dorp, geheten Garder, dair heb ick omtrynt 6 jair gepredickt, und sijn deshalven anno MDL, den ersten January gefangen, binnen Arnhem gefuert, unde verfolgents tot enen sundigen wederroep gedrongen.
Twe schrifften wurden by my gefonden, die ick selves bereyt had. Int ene waren myne Sermonen (preken) beschreven.
Op 9 januari worden Jacob van Borselen en Dirk Wolff naar Garderen gestuurd om de kisten en de koffers van de kerk en van de pastorie te doorzoeken. Daarin vinden ze verder ook een belastende briefwisseling met schoolmeester Johannes Oridryus en koster Michel te Amersfoort, die Jan Gerritsz. tijdens zijn studie in Amersfoort heeft leren kennen.
Dit sijn die meeste oirsacken wairom die vorgemelde kettermeisters also op my verbittert sijnt gewesen.
In desen schrifften wart die pausselicke afgodery gelasterd unde Godes edele wairheit gepresen, die uns durch Lutherus und andere getrouwe mithelpers zeer troistlick van Gott is geopenbaret.
 
        Zondige herroeping
 
Het duurt niet lang - geen twee weken - of de moedige pastoor van Garderen gaat helaas door de knieën. Moedig genoeg was hij om de waarheid te preken. Moedig genoeg was hij om ze ook op papier te zetten, om het in een boekje uit te geven. Maar wanneer ondervraging door en debat met de zo geleerde ketterjager en kundige theoloog Sonnius plaatsvinden, en wanneer marteling dreigt, is hij niet kundig en niet moedig genoeg om deze heerlijke waarheid van God te verdedigen tot en met de dood. Hij herroept! Op 27 januari vind dit plechtig plaats in Arnhem.
        Dit is geen hartelijke, welgemeende herroeping. Hij doet het in angst voor de dood, en murw gepraat door zijn gewiekste tegenstander. Maar niet zodra heeft hij zijn preken en geschriften herroepen, of hij zinkt weg in zwarte wanhoop. Jan Gerritsz. is zó wanhopig dat hij meent voor eeuwig verloren te zijn.
        Hij wordt naar Hattem gebracht en in de sombere kerker in de toren van het half vervallen kasteel "met ewiger gefenckenis" opgesloten. Hier krijgt hij papier en pen om nu het pausdom te verdedigen. Daarvoor krijgt hij zelfs een Bijbel en een paar boeken van kerkvaders ter beschikking.
        Ondertussen doen zijn familieleden er alles aan wat ze kunnen om hem vrij te krijgen, of om zijn gevangenis in ieder geval zo draaglijk mogelijk te maken; en in december 1551 krijgt hij beperkte bewegingsvrijheid. Toch zijn ook daarna de maanden van eenzame opsluiting voor de gevoelige jongeman erg neerdrukkend.
        In zijn zaak zit geen beweging, en geestelijk zit hij diep in de put. De voorwaarde is immers: een boek schrijven ter verdediging van de roomse kerk en leer. Hoe Sonnius echter ook aandringt, Jan Gerritsz. Versteghe kan het niet op papier krijgen.
 
        Weer vrij
 
Hoe het is gekomen, weten wij niet, maar in maart 1553 verandert de situatie. Sonnius is bereid hem vrij te laten, als de gewezen pastoor van Garderen bereid is om in Leuven - het bolwerk van een aan de paus trouwe theologieopleiding - te gaan studeren. De gebroken gevangene geeft toe, en zo komt het na korte tijd zover dat de landvoogdes op 28 april laat weten dat de levenslange gevangenisstraf kan worden omgezet in een verplichte driejarige theologische studie aan de streng roomse universiteit te Leuven.
        Sonnius gaat akkoord, met de opmerking dat de deken (priester) van de Pieterskerk te Leuven de opdracht krijgt "heer Jan altijt in dooge te houden".
        Op 21 mei 1553 mag Jan Gerritsz. uit Hattem vertrekken, met de opdracht om binnen veertien dagen zich aan de universiteit van Leuven te vervoegen. De brieven die Jan meekrijgt, maakt hij onderweg open - wat natuurlijk niet mag. Daardoor ziet hij duidelijk onder ogen wat zijn toekomst zal zijn: niet alleen bloot staan aan die valse roomse leer, maar ook trouw de kerkdiensten en de missen er bijwonen en er actief aan deelnemen. Hierdoor ziet hij zich wederom mit jammerlicke noot beladen en besluit om even Leuven aan te doen (hij heeft immers beloofd naar Leuven te gaan) en vervolgens te vluchten; liever dat zijn arme moeder unde ander frienden in grote schaide vallen, dan dat mijn ziel in verdamnus te laten blijven.
        Vluchten is immers ook niet zonder een groot bezwaar, namelijk omdat zijn grootvader en andere familie hem hebben vrij gekregen op een borgtocht van vierhonderd Carolus guldens. Wanneer hij nu niet aan de voorwaarden voldoet, moet dit grote kapitaal worden opgebracht door die hardwerkende boerenfamilie in Stroe - voorwaar geen kleinigheid! Maar Jan kan niet anders, en zo vlucht hij naar Duitsland.
        Grootvader Jan Derricks en Gerrit Arntsz. uit Stroe worden later te Arnhem aangesproken om de borgsom te betalen.
 
        Aan het schrijven
 
Waar hij precies de eerste tijd doorbrengt, weten we niet. Het kan de universiteitsstad Rostock bij de Oostzee zijn, waar een neef van hem, Gerrit Dirksz. Versteghe in 1553 zich liet inschrijven als student in de theologie. Wel weten we dat Jan Gerritsz. Versteghe in deze tijd heel druk bezig is met het schrijven van: Der Leken Wechwyser. Aan dit boekje was hij in de pastorie van Garderen al begonnen, maar wanneer hij gevangen wordt genomen, is het nog lang niet af, en het ontwerp is vervolgens door de inquisiteurs in beslag genomen. Nu kan hij het echter in alle rust en veiligheid op papier zetten.
        Wat betreft de titel van het boek: "Leken" zijn kerkgangers zonder theologische opleiding. Het gewone kerkvolk dus. In die tijd en nog steeds maakt de roomse kerk streng scheiding tussen geestelijken (zoals priesters, monniken) en leken. De laatsten zijn dom en worden ook dom gehouden. Bijbels onderwijs krijgen ze van de geestelijke stand amper of helemaal niet. Men preekt immers in het Latijn, dat niemand van die "leken" verstaat ...
        De pastoor van Garderen schrijft nu juist voor deze mensen en onderwijst ze. Een "Wechwyser" is nooit, en zeker in die eerste tijd van de kerkhervorming niet overbodig. Generaties lang zijn de mensen opgevoed in de dwalingen van de roomse kerk. Nu wordt een aantal jaren door Luther en inmiddels door de hulppastoor van Garderen het tegenovergestelde gepreekt. Hoe zit dat nu precies? Een boekje dat vanuit de Schrift op eenvoudige manier onderwijs verschaft, is dan ook niet overbodig.
        Op 12 april 1554 komt het boekje uit, zogenaamd in Straatsburg. Vele malen wordt het herdrukt en het heeft grote invloed, vooral in Gelderland. Dit boek geeft Jan Gerritsz. uit onder het pseudoniem, de schuilnaam Anastasius Veluanus: De herrezen Veluwenaar.
        Hiermee duidt hij aan dat hij van de Veluwe afkomstig is, én dat hij weer is opgestaan (namelijk in geestelijke zin). Het Griekse woord, waarvan "Anastasius" is afgeleid, wordt in het Nieuwe Testament gebruikt om de opstanding van Jezus Christus uit de doden aan te duiden. Verder heeft dat Griekse woord bij zich de betekenis: stijgen. De boerderij waar Jan Gerritsz als kind in Stroe woonde, heet "De Steeg". Het woord "steeg" heeft te maken met "stijgen". En zo zien we in "Anastasius Veluanus" Versteghe, die weer uit het graf van zondige herroeping opsteeg. Door middel van dit boekje geeft hij dan ook niet alleen onderwijs aan leken, maar doet hij nu ook openlijk belijdenis van zijn eigenlijk opvattingen: niet rooms, maar zuiver Bijbels, reformatorisch.
 
Waar gaat zijn wegwijzer over? Over God en de schepping, de vrije wil, de zondeval, de uitverkiezing, de weg tot zaligheid, de sacramenten, de Heilige Schrift en de roomse traditie, de kerk, de overheid, de Jongste Dag; verder schrijft hij over de aflaat, het vagevuur, de heiligenbeelden, de roomse feestdagen, vasten, huwelijk, en kloosterbeloften, het gebed, het geven van ergernis; en ten slotte over het wel of niet mogen doden van ketters.
 
        Uit "Der Leken Wechwyser"
 
Een mooi, instructief gedeelte zal ik nu in hedendaags Nederlands overschrijven. Hieruit is duidelijk op te maken hoe de eerste hervormde prediker te Garderen zijn kudde weidde - en hoe het ook na 460 jaren nog steeds dient te gebeuren.
De zaligmakende bekering van ons mensen, van de duivel tot God, bestaat in de volgende drie punten: 1. De zonden met droefheid voor God belijden; 2. de vergeving met blijdschap geloven; 3. God met dankbaarheid liefhebben voor die vergeving.
Deze drie punten onderwijst de Schrift ons overal. Zie Lukas 7:36-50, de bekering van de zondares. Zij belijdt met schreiende ogen haar zonden, ze bidt en gelooft de vergeving, ze heeft Christus lief voor die vergeving, zoals Jezus daar verklaart. Zo leert Christus ons daar ook met een eenvoudige gelijkenis (verzen 41-43), dat het zo met alle Christenen dient te gaan; zie ook Mattheüs 18:23-35, over de onbarmhartige dienstknecht.
Paulus zet deze drie punten steeds weer in al zijn brieven. Zo ook David in veel Psalmen. Ja, de hele Schrift is bijna in deze drie punten samen te vatten. Wat men leest dat kan men tot een van deze drie punten brengen, namelijk tot berouw, geloof of liefde. Wie dit op godvruchtige manier doet, zal veel in de Schrift, met Gods hulp, recht kunnen verstaan.
Deze drie punten moet men in het bijzonder in het geweten voelen, wanneer wij met David, met Petrus, met de moordenaar aan het kruis in grove zonden zijn gevallen. Ook moet onze dagelijkse bekering bestuurd worden overeenkomstig deze drie punten, avond en morgen, want elke dag vinden wij zonden bij ons, als wij tenminste er recht aan denken.
Zoals de zon en de maan elke dag rondgaan, zo moet het leven van een Christen dagelijks deze ronde doen: berouw, vertrouwen en liefde. Iedereen moet zo lang denken, bidden en zich inspannen, dat deze drie punten hun levendige omloop in ons hart hebben.
Berouw en geloof zullen na de dood van de gezaligde een einde hebben, want zij zijn van alle aangeboren zonden helemaal gereinigd, en zó aan de zaligheid verbonden dat ze nooit weer kunnen zondigen. Maar hun liefde zal in de hemel zonder einde duren. Deze liefde is een dankbaarheid voor de zaligheid die voor ons is bereid door Christus' edele verdiensten.
Wanneer wij zeker geloven en weten dat God ons nu liefheeft, dan worden wij gewillig en machtig zo'n God wederom lief te hebben, met levendige dankbaarheid. Dit kunnen wij ook in ons eigen geweten merken , wanneer wij zeker weten, of zeker menen, dat iemand ons liefheeft, wanneer iemand ons honderd gulden [een geweldig kapitaal in die tijd, WP] kwijtschold, of een grote gave schonk. Deze vriend zullen wij natuurlijk met dankbaarheid weder liefhebben - of verstand en alle menselijke deugden moeten gans en al van ons gescheiden zijn.
Wanneer wij in een bos met luide stem een woord roepen, komt er een echo die aan onze stem gelijk is. Net zo, wanneer Gods stem in onze ziel klinkt of getuigt: "Jan of Peter, Ik heb jou nu echt lief", dan komt deze echo uit onze ziel: "O mijn God, nu heb ik U wederom lief met dankbaarheid." Dit beweegt onze zielen meer dan angst voor de hel.
 
        Hoe het met dat boekje gaat
 
Dit boekje vindt in brede kringen zo gretig aftrek, dat binnen vijf maanden - op 6 september 1554 - door de roomse overheid in Harderwijk al een "plakkaat" wordt uitgevaardigd, speciaal voor Gelderland. Hierin wordt ernstig gewaarschuwd voor een schandalig boekje, waarvan Johannes Anastasius Veluanus, of Jan Gerritsz. van Garderen, de schrijver is. Ten strengste is het verboden dit boekje te kopen of te hebben. Wie het heeft gekocht, moet het direct inleveren en anders volgen er zware stafmaatregelen.
        Hierbij laat de roomse kerk het niet. Een oude monnik uit Vlaanderen neemt de pen op om een verweerschrift te schrijven, dat hij noemt "Het schild des geloofs". Het boekje van de pastoor van Garderen is dus te vergelijken met een vurige of giftige pijl van de duivel; en afwerend heft deze "trouwe zoon van de heilige moederkerk" het schild des geloofs daartegen op.
        Tot in 1651 zijn er herdrukken van "Der Leken Wechwyser" verschenen. Daarna komt de eerste herdruk pas weer in 1906. En momenteel is het nergens meer te koop.
        Rond de Dordtse Synode wordt het boekje van Anastasius erg belangrijk. Waarom? De remonstranten beroepen er zich op. Ze zeggen: vroeger (kort na de kerkhervorming) werd er door reformatorische predikers in Nederland net zo gedacht, gepreekt en geschreven als wij doen. Maar de laatste jaren is dat opeens verboden.
        Dus volgens de remonstranten is Jan Gerritsz. Versteghe ook een remonstrant, of in ieder geval een voorloper ervan. Maar wie zijn geschriften nauwkeurig bestudeert, moet zeggen: dit lijkt wel zo, en Anastasius Veluanus is zelf ook wel schuldig aan deze (verkeerde) uitleg, maar ten diepste is het niet waar. Er zijn in zijn eerste geschrift wel uitspraken die remonstrants kunnen worden uitgelegd, maar de vraag is of hij ze zo heeft bedoeld. Uit zijn latere geschriften blijkt in ieder geval dat het beroep van de volgelingen van Arminius op Anastasius Veluanus onterecht is.
 
        In Duitsland - De Palts
 
Anastasius blijft niet werkeloos. Vanuit Wesel, net over de grens, trekt hij met veel andere geloofsvluchtelingen verder Duitsland in, tot hij in het keurvorstendom "De Palts" terecht komt. Daar komen in die dagen heel wat vluchtelingen aan, onder andere Petrus Datheen. In Bacharach vindt Anastasius zijn nieuwe werkterrein, en wel nader in het dorp Steeg.
Aardig is het te melden dat hij die als kleine jongen in Stroe woonde op de boerderij "De Steeg", zijn levensjaren eindigt als predikant in het plaatsje Steeg in Duitsland.
Wat is Anastasius blij! Hij verlangde er sterk naar om een predickambt onergerlick te bedienen; en mede met dat doel schreef hij zijn boek "Der Leken Wechwyser"; en nu mag zijn wens vervuld worden.
        In Bacharach krijgt hij het echter bepaald niet rustig. Het roomse zuurdeeg is er nog wijdverbreid en diepgeworteld aanwezig, onder andere dat mensen het graf van de martelaar Werner dikwijls bezoeken in bijgelovige aanbidding. En dat is natuurlijk niet vreemd, na zoveel eeuwen in bijgeloof te zijn opgevoed ...
        Frederik II, keurvorst van dit stukje Duitsland stelt al wel in 1544 zijn land open voor hervormingsgezinden, maar dat betekent niet dat de bevolking meteen Bijbels denkt en leeft.
        Daar komt als volgende haard van onrust bij dat in 1556 Ott-heinrich hem opvolgt die weliswaar sterk tegen de roomse kerk is, maar ook tegen de volgelingen van Zwingli en Calvijn: hij is namelijk een strenge Lutheraan. Dit betekent dat het voor Anastasius niet gemakkelijk wordt. Hij heeft in zijn "Der Leken Wechwyser" immers al duidelijk positie gekozen tegen de Lutherse leer van het Avondmaal.
        En in deze jaren, 1557, geeft hij opnieuw een boekje uit met ondubbelzinnig zijn gereformeerde opvatting over het Avondmaal. Toch is het karakter van Anastasius niet dat van een scherpslijper. Hij is mild en voorzichtig, vriendelijk en bedachtzaam. Misschien ook wel wat te bang en te voorzichtig, want het boekje van 1557 komt uit onder het pseudoniem Adamus Christianus ... En geen wonder, want hij weet hoe zwaar gevangenneming en ballingschap hem vielen. Uit dit boekje blijkt dat Anastasius meer en meer de leer van Calvijn aanhangt.
        Is er in zijn eerste boekje van drie jaren geleden nog wel iets te vinden van: beide partijen te vriend houden, zowel Luther als Calvijn; nu echter kiest hij duidelijk voor de geestelijke opvatting van het Avondmaal, zoals we die ook vinden in ons avondmaalsformulier (achter in je Bijbeltje). Ook spaart hij nu de Lutherse tegenstanders niet meer. De leer van Luther dat het lichaam van Christus alomtegenwoordig is geworden na Zijn hemelvaart, wordt grondig weerlegd (vergelijk van de Heidelbergse Catechismus de vragen en antwoorden 47 & 48). Niettemin blijft Anastasius een vrede-lievend man: we moeten elkaar niet uitschelden, en we kunnen best gezamenlijk Avondmaal houden, zo schrijft hij een- en andermaal!
 
        Keurvorst Frederik III
 
Na nog geen drie jaren sterft Ott-heinrich en volgt Frederik III hem op. Hij blijft zeventien jaren aan de regering. Hij is de man die aan Caspar Olevianus en Zacharias Ursinus de opdracht geeft om een onderwijs-boekje, catechismus, voor de jeugd samen te stellen. Waarom?
        Hij schrijft in een voorrede op deze catechismus dat hij heeft bemerkt dat er geen gering gebrek is in het onderwijs van de jeugd, omdat die alom zowel in de scholen als in de kerken van zijn vorstendom zeer achteloos en voor een deel in het geheel niet onderwezen wordt in de leer; in ieder geval niet uit een goede catechismus. Een ieder doet in het onderwijs maar wat hem goed denkt. Daaruit vloeit voort dat zijn jonge onderdanen opgroeien in grove onrechtzinnigheid, zonder godsvreze en kennis van Zijn Woord. Daarom ziet hij het als de voornaamste taak in zijn regering hierin verbeteringen aan te brengen door onjuiste leringen af te schaffen. Daarom laat hij in het Duits en in het Latijn een catechismus opstellen. Daarmee zal niet slechts de jeugd in de Christelijke leer en in de godzaligheid onderwezen worden, maar ook de predikers en de schoolmeesters zullen daarmee een goed formulier en een zuivere maatstaf hebben om de jeugd te onderwijzen. De godzalige keurvorst schrijft erbij dat hij wenst dat deze catechismus ook van de kansel zal worden ingescherpt in de gemeenten en dat een ieder dienovereenkomstig zal leven. Hij eindigt zijn voorwoord als volgt:
        "Met ongetwijfelde hoop en vertrouwen, wanneer de jeugd van het begin af in Gods Woord zo met ernst onderwezen en opgevoed wordt, dan zal de Almachtige ook verbetering des levens, tijdelijke en eeuwige welvaart verlenen en doen ervaren."
Dit boekje bestaat nog steeds en het wordt in heel veel gemeenten nog wekelijks onder de aandacht gebracht, via catechisatieles of catechismusprediking: de Heidelbergse Catechismus.
        Frederik III doet in zijn land hetzelfde als zijn voorganger Ott-heinrich, maar dan in omgekeerde richting. Nu worden de Lutherse predikanten gedwongen te zwijgen of zich aan te passen. De meesten zwijgen niet en worden dus uit hun ambt ontzet.
Je merkt wel dat het in die eerste jaren van de kerkhervorming echt niet een vreugdevolle of vredevolle tijd is, waarin alle anti-roomse mensen het samen hartelijk eens zijn. Er zijn grote onderlinge verschillen. Er zijn wederdopers met hun dwalingen op heel wat terreinen. Er zijn Zwinglianen of Zwitsers, bij wie Bullinger zich voegt, maar met wie hij ook wel wat verschilt. Er zijn Calvinisten die op veel punten het met Bullinger eens zijn, maar ook weer niet op alle punten. En dan zijn er - vooral in wat tegenwoordig Duitsland heet - veel Lutheranen. Onderling hebben deze Lutheranen ook weer de nodige verschillen. Er zijn de "echte" Lutheranen (of gnesio-Lutheranen) en de volgelingen van Melanchthon. Melanchthon was wel de beste vriend van Maarten Luther en wordt na diens dood zijn opvolger, maar hij verschilt op sommige punten aanzienlijk met Luther. Zijn volgelingen worden Philippisten genoemd (omdat Melanchthon's voornaam Philippus is).
In die tijd van leergeschillen en andere kerkelijke verwikkelingen mengt Jan Gerritsz Versteghe, of Anastasius Veluanus, zich ook in de strijd. In die strijd staat dus ook de keurvorst van de Palts, Frederik III. En temidden van die strijd wordt de Heidelbergse Catechismus geschreven - tegen Roomsen, Wederdopers / Anabaptisten, en tegen Luthersen.
 
        Superintendent
 
De keurvorst benoemt kort hierna, in 1559, Anastasius als superintendent. Wat is dat? Iemand die in een bepaald gebied (een provincie of zo - in dit geval het tamelijk grote rayon van de burgerlijke gemeenten Bacharach en Kaub aan de Rijn) boven de plaatselijke predikanten staat. Dit betekent dus dat Anastasius niet alleen een grote verantwoordelijkheid draagt, maar ook dat hij blijkbaar het vertrouwen geniet van de keurvorst en zijn "landelijke kerkenraad".
        Wat wordt nu zijn taak? Behalve het gewone predikantswerk in zijn eigen gemeente Steeg, moet hij tweemaal per jaar een visitatiereis maken langs de gemeenten van zijn gebied. Hij moet daarbij toezicht houden op leer en leven van predikanten en schoolmeesters. Ja, ook schoolmeesters vallen onder het toezicht van de kerk, in de persoon van de superintendent, in dit geval Anastasius. Waarom? Omdat er voor de vorming van de jeugd geen personen zo belangrijk zijn dan die les geven op de scholen. Ook in onze tijd is dat zo. Hoe belangrijk om een meester of juffrouw (leerkracht) voor de klas te hebben, die God vreest!
        Verder kan de superintendent aan een predikant vragen een preek te houden, om die te beoordelen. Hij moet ook erop letten dat de catechismus de kinderen en de volwassenen wordt ingeprent. In de hoedanigheid van superintendent voert hij heel wat veranderingen / hervormingen in. Onder andere laat hij crucifixen verwijderen. In de Lutherse kerken zijn die nog niet opgeruimd, maar Anastasius wil al de overblijfselen van het roomse bijgeloof radicaal kwijt. Alleen, daar komt bezwaar tegen. De gemeenteraad van Bacharach klaagt bij de keurvorst over de onstuimige vernieuwingsdrift van de "eergierige" nieuwe superintendent. Die ook al een nieuw catechisatieboekje of catechismus van zijn eigen hand heeft ingevoerd. Men wil liever bij de catechismus van Luther blijven.
        Als oppertoezichthouder van zijn rayon moet Anastasius verder jaarlijks rapport uitbrengen bij de "landelijke kerkenraad" van Heidelberg. Ook kan hij daarheen worden geroepen om hen met raad en daad bij te staan in het werk van de hervorming van de kerk.
        Als zodanig raakt de eenvoudige boerenjongen uit Stroe, die zes jaren hulppastoor van Garderen was, in 1563 ook betrokken bij de invoering van de Heidelbergse Catechismus!
 
        Opnieuw het Heilig Avondmaal
 
In 1561 schrijft onze vroegere Garderense hulppastoor opnieuw over de aanwezigheid van het lichaam van Christus in het Heilig Avondmaal. Hij vindt het Heilig Avondmaal erg belangrijk, waarom hij ook de mensen aanspoort om aan het Avondmaal te komen.
        Nog duidelijker dan vier jaren geleden, mede omdat Frederik III geen bedreiging voor hem vormt, komt hierin tot uiting dat hij op het geestelijke standpunt van de Zwitsers staat.
Waarover gaat het eigenlijk? De grote vraag waar het steeds om gaat, is: op welke manier is Christus nu in brood en wijn van het Avondmaal aanwezig? Beide groepen zeggen Hij is er werkelijk. Maar ze bedoelen het niet op dezelfde manier. Luther bedoelt dat iemand bij het Avondmaal het vlees en bloed van Christus met zijn lichamelijke mond eet en drinkt, wanneer hij brood en wijn ontvangt. Maar de Zwitsers (en ook Anastasius) zeggen zeer terecht: nee, niet met de lichamelijke mond. Daarmee eet je gewoon brood en wijn, maar het vlees en bloed van Christus ontvang je met je ziel (dat is een geestelijke mond). Dat is dus niet minder echt; alleen het is niet lichamelijk, maar geestelijk.
Ik kan me voorstellen dat je dit niet zo interessant vindt, maar het is nu eenmaal helaas wel een ontzaglijk belangrijke zaak geweest in de tijd van Luther - en lang daarna, waarom de Reformatie in stukken scheurt. Het standpunt van de Anastasius - en vooral Calvijn - vind je in de Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 35 en in de Heidelbergse Catechismus vraag en antwoord 76.
Ook stelt Anastasius Veluanus hierin uitgebreid aan de orde hoe gevaarlijk de leer van Luther is, omdat ze zo dicht bij de roomse opvatting blijft. Het gevaar is daardoor aanwezig om gemakkelijk terug te keren tot de dwaling van de roomse kerk.
 
        Zijn laatste jaren
 
In september 1563 trouwt hij met Johanna Pithopoeus (zie bladzijde 2). Bij de huwelijksbevestiging wordt het huwelijksformulier gebruikt dat wij in onze kerken nog steeds lezen, te vinden achterin je Bijbeltje. Daar lezen we dat de Heere ook in deze tijd nog steeds man en vrouw met Zijn hand bijeen brengt, net als dit het geval was met Adam en Manninne. Dat zal de voormalige student aan de Latijnse school te Amersfoort waar Pithopoeus rector was, wel bijzonder hebben aangesproken, nu hij na heel wat omzwervingen juist de rector's dochter uit Amersfoort uit Gods hand als zijn bruid mag ontvangen. Hoe komt Johanna dan in de Palts terecht? Haar broer ontving een aanstelling als voorganger en professor in Heidelberg. Met hem trekt ze mee; en daar ontmoeten ze elkaar ...
        In 1565 wordt Jan Gerritsz. vader van hun enige kind: Maria. In 1570 verliest zij haar vader helaas al op vijf jarige leeftijd.
 
        Die Alte Catholische Leyenbuecher
 
Schrijven zit de eenvoudige boerenknaap uit Stroe als in het bloed. In 1566 schrijft hij zijn laatste boek - als samenspraak tussen Ambrosius en Augustinus. Opnieuw is het een boek voor "leken". Hij heeft zijn leven lang oog en hart gehad voor de eenvoudige bevolking. Voor hen preekte hij in Garderen. Voor hen schreef hij zijn eerste werk. Voor hen schrijft hij nu ook zijn laatste boek.
        Wat zijn eigenlijk de "Alte Catholische Leyenbuecher", ofwel de "Oude Katholieke Boeken der Leken"? De roomse kerk heeft eeuwenlang beweerd dat het eenvoudige volk niet onderwezen hoefde te worden. Het was voor hen genoeg dat ze de beelden en taferelen of schilderingen aan de muren van de kerken hadden en daar zich aan vergaapten. Deze gedachte vinden we ook in vraag en antwoord 98. Daar staat:
        "Maar zou men de beelden in de kerken als boeken der leken niet mogen dulden?"
Het antwoord luidt:
        "Nee; want wij moeten niet wijzer zijn dan God, Die Zijn Christenen niet door stomme beelden, maar door de levende verkondiging van Zijn Woord onderwezen wil hebben."
Wat zijn nu de échte "Boeken der Leken"? Dat zijn niet de beelden, maar, zo schrijft Anastasius, dat zijn de Tien Geboden, de Twaalf Artikelen, de beide Sacramenten, en het "Onze Vader". Bijna iedereen, ook de meest ongeletterde eenvoudige handwerksman, kan deze "Lekenboeken" uit het hoofd leren.
        Dus in dit boek legt hij kort Gods heilige Wet uit, de Twaalf Artikelen, Doop en Avondmaal (hoe belangrijk vindt hij toch de door Christus Zelf ingestelde sacramenten!), en tenslotte het "Onze Vader". In het slot van dit boek past hij vervolgens alles nog eens toe op bijzondere omstandigheden, vooral op de vraag hoe de overheid hierin moet handelen.
De opvatting "Scheiding tussen kerk en staat" was nog bij bijna niemand opgekomen. Net als Guido de Brès in artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is ook Anastasius Veluanus er vast van overtuigd dat God wil sdat alle mensen Hem dienen, en dus ook overheidspersonen.
 
Uit dit werk van Anastasius blijkt dat hij de laatste sporen van het eventuele remonstrantse standpunt kwijt is, en dat hij het eens is met de leer die later in de Vijf Artikelen tegen de remonstranten op de Dordtse Synode wordt beleden - al blijft hij beducht voor te zware nadruk op de grote geheimen van verkiezing en verwerping!
        Zo schrijft hij het volgende jaar ook aan Bullinger: God is de Almachtige. In Zijn hand zijn alle dingen. Deze worden op de allerrechtvaardigste manier beschikt en bestuurd zoals zij van het begin zijn besloten. Het kan niet anders of de drie jaar eerder verschenen Catechismus van Heidelberg is niet alleen ijverig door hem bestudeerd, maar hij is het daarmee ook hartgrondig eens.
        Hij schrijft in dit werkje onder andere:
Elke Christen moet dagelijks al de artikelen van het algemeen ongetwijfeld Christelijk geloof voor zich stellen, met vast vertrouwen. En wanneer wij zo in onze zielen dagelijks zijn getroost met de vergeving van onze zonden door het lijden van Christus, dan moeten we de heilige regel van de Tien Geboden dagelijks voor ons nemen en met al onze macht, in hartelijke dagelijkse dankbaarheid voor het zaligmakende lijden van Christus, daarnaar leven, zowel innerlijk als uiterlijk; met hartelijke aanroeping van God om de Heilige Geest.
Ook moeten we onze blindheid en onze onmacht dagelijks erkennen en God hartelijk aanroepen om het nieuwe licht en de macht van Zijn Heilige Geest, opdat we daarmee verlicht onze zonden dagelijks erkennen en de vergeving dagelijks in Christus zoeken.
In 1570 sterft de Stroeër boerenzoon, ver van zijn vaderland. De datum van zijn sterven is niet meer bekend. Over zijn sterfbed weten we evenmin iets. Het is bijna symbolisch: deze vergeten hervormer van Garderen en (in zekere zin) van de Veluwe, sterft als eenvoudig mens. Zijn leven was dienen in het heerlijk werk van prediken, verkondigen, onderwijzen, hoe wij zalig kunnen worden en godzalig kunnen leven, in troost voor ons aangevochten gemoed.
 
        Uit zijn laatste geschrift
 
Nadat hij de Tien Geboden kort heeft verklaard, schrijft hij:
Maar wie kan deze geboden zo houden? Wie op aarde kan ze ooit volkomen vervullen? Niemand onder alle mensen, ook de allerheiligste op aarde niet. Wij allen (niemand uitgezonderd) hebben de Tien Geboden menigmaal op doodschuldige wijze overtreden, en wij allen - ook met onze beste wil - zondigen nog alle dagen op verdoemelijke manier ertegen, zodat wij allen (niemand uitgezonderd) voor eeuwig verdoemd moeten zijn, wanneer God ons overeenkomstig onze zonden zou oordelen en straffen.
Waar zullen we echter de vergeving van onze zonden zoeken en vinden? Alleen in onze enige Middelaar Christus Jezus, Die voor ons gestorven is tot vergeving van onze zonden. Deze Christus moeten we dagelijks aanroepen, dat Hij ons van alle zonden wast met Zijn bloed dat aan het kruis voor ons vergoten is.
Waar zullen we echter de kracht zoeken en vinden dat wij dagelijks, meer en meer, van harte, volgens de Tien Geboden kunnen leven? Ook in onze Zaligmaker Christus Jezus. Deze Heiland moet we dagelijks aanroepen dat Hij ons met Zijn Heilige Geest verlicht en tegen alle zonde sterkt en de kracht geeft om goed te leven. Zoals we, als Christenen, vergeving van alle zonden in Zijn bloed moeten zoeken, zo moeten we ook de kracht om goed te leven in Zijn Geest zoeken. Beide moet dagelijks gebeuren.
Vervolgens gaat hij het over de Twaalf Artikelen hebben:
Hoe moet echter elke Christen deze Artikelen dagelijks bedenken en zich daarmee alle dagen verzekeren dat zijn zonden hem door het lijden van Christus vergeven zijn? Alzo, broeder: een ieder moet zijn zonde hartelijk voor God in de Tien Geboden erkennen en betreuren. In de kantlijn staat: "Dit moet een prediker het volk heel vaak zeggen." Daarna moet hij dan deze artikelen voor zichzelf geloven, ik voor mijzelf, u voor uzelf en een ieder voor zichzelf op de volgende manier:
Ik, arme zondaar, geloof dat de almachtige God, Die hemel en aarde heeft geschapen, mijn genadige Vader is, zó dat Hij mij om Zijn enige Zoon al mijn zonden, die ik tegen Zijn heilige Tien Geboden heb gedaan, vergeeft. Ik geloof dat Zijn enige Zoon Jezus Christus mijn zaligmakende Heere is, Die mij uit de eeuwige verdoemenis heeft verlost door Zijn menswording en lijden voor mij, arme zondaar. Ik geloof dat Hij voor mij ontvangen werd van de Heilige Geest, voor mij is geboren uit de maagd Maria, voor mij heeft geleden onder Pontius Pilatus, voor mij is gekruisigd, voor mij gestorven tot gewisse vergeving van al mijn zonden, voor mij begraven en nedergedaald ter helle, voor mij op de derde dag opgestaan van de doden tot mijn zalige opstanding, voor mij opgevaren naar de hemel tot mijn zalige hemelvaart. voor mij zit Hij aan de rechterhand van Zijn almachtige Vader, voor mij (tot mijn zaligheid) zal Hij wederkomen van de hemel om de levenden en de doden te oordelen. In de kantlijn staat: "Dit beste vertrouwen op Christus verbieden de roomsen en pausgezinden."
Wat zeggen de roomse mispriesters over zo'n vertrouwensvol Christelijk geloof? Zij leren het volk twee valse, onchristelijke dingen daartegen. Het eerste is dat ieder mens (en vooral een ongeleerde leek) altijd moet twijfelen of zijn zonden hem door het lijden van Christus zijn vergeven of niet, al is hij ook treurig en al neemt hij zich hartelijk voor om beter te leven. Het tweede boze ding is dat wij de vergeving van alle zonden niet alleen in het lijden en sterven van de enige Heiland Jezus Christus moeten zoeken, maar ook in de verdiensten van de heiligen en ook in onze eigen verdiensten.
Wat is dat voor een geloof? Het is een onchristelijk, boos geloof waarvoor men zich moet hoeden. Het is in wezen zoveel als: u moet altijd twijfelen of Christus voor u is gestorven tot uw zaligheid of niet, of Zijn belofte waar is of niet.
Hoe moeten we dagelijks de Tien Geboden en de Artikelen des Geloofs aaneen verbinden? In de Tien Geboden moeten wij de heilige wil van God en onze verdoemelijke zonden alle dagen ootmoedig tegenover elkaar stellen. In de Artikelen des Geloofs moeten we alle dagen zien en geloven dat Christus heeft geleden en is gestorven voor onze zonden, die wij tegen de Tien Geboden hebben gedaan. En als wij zo in onze zielen dagelijks getroost zijn met de vergeving van onze zonden door het lijden van Christus, dan moeten wij weer de heilige regel van de Tien Geboden dagelijks ons voor ogen stellen en met al onze krachten, innerlijk en uiterlijk daarnaar leven.
        VAN  LIEFFT  AN  GOTT
 
Uit: Der Leken Wechwyser
 
De paus mit sijn munnicken spreken aldus, Wy Christen sullen Gott lieffhebben, mer wy sullen twijvelen off Gott ons oick lieffhefft. Dese leer is ongottelick in twee manieren. Ten ersten, want ons wurt verboden te weten wat Gott door ons gewust [= geweten] wil hebben. Ten anderden, want het is onmuegelick dat wy Gott lief hebben, eer wy weten dat Gott ons lieff hefft, unde ons om Jesus wil dat ewige leven wil geven. Aldus wurt die levendige fontein gestopt, dair ons alle lust unde macht sol her kommen, Gott lieff te hebben.
        Onse liefft an Gott wurt behyndert in dese manieren. Men kan Gott nit lieffhebben, so lang men meent dat Gott tornich over ons is.
        Idem so lang men twijvelt, off Gott ons oick lieffhefft, off de sunde oick al vergeven is. Idem die nit bekent dat hem viel van Gott vergeven is, die kan Gott nit seer lieffhebben, zoals Christus sprickt Luc. 7.
        Men sal Gott lieffhebben vur kost, kleider, gesontheit, und alle ander tijtlicke gaven. Mer die beste manier, danckbare liefte in hertengrundt op te wecken, is aldus dencken mit fast betrouwen: O mijn guede Got, nu weet ick tegenwoirdich op dese plaitz, dat du mij liefhebbest. Alle sunde sijnt mij nu vergeven. Sterff ick nu, so kom ick gewisselick in den hemel. O lieve Heer, ick ben des hemels gantz onwerdich, mer dijn edele Soin Jesus Christus, is werdich genoich vor my. Hier denckt de gelovige siel aldus: O mijn guede Gott, vur dese grote liefft heb ick dich wederom lieff mit danckbarheit.
        Wanneer men ongetwivelt gelovet, dat onse lieve ghenedige Got, altijt tegenwoirdich by ons is, so wurt onse danckbare liefft an Gott vuyriger. Sullen wy nu mit onse gelove sien, unde weten dat Gott ons lieffhefft, so moeten wy staan in levendige bekering, unde in de conscienci rein zijn van allen quaden opzet, zoals Christus sprick in Mat. 5: Die reine herten sullen Gott sien.
 
        VAN  DEN  FRIEN  WILL  UNDE  VAN  DER  PREDESTINATION
 
Uit: Der Leken Wechwyser - waarop de remonstranten zich (ten onrechte) hebben beroepen
Wanneer wy voir die wederghebuert mit Godes woirt recht vermanet werden, an ewige salicheit unde verdamnus, so kunne wy mit onse reden [=verstand] etlicker maten [=enigszins] mercken, dat ons an sullicke leer wat zy gelegen, unde kunnen oick onsen wil etlicker maten dair hin wenden, dat wy ons darmit onderwysen laten. Jn sullicken val is ons muegelick, onse salicheit durch den kleinen frien willen wat te forderen, oder te behinderen. Des gelycs oick als wy uyt de nijuwe gebuert mit groten sunden gefallen zijn, und wederom mit Godes woirt geroepen werden.
        Hyr spreeck ick niet, dat die geroepene menschen mit hun krefften dem woirt Godes recht gheloven kunnen, mer etlicker maten willich zijn, uyt Godes woirt te leren, hoe men die gave des geloves van Gott sal ontfangen. Idem willich zijn Godes beloiffden und angheboden hulp in dese saick te ghebruicken.
        Oick spreeck ick niet, dat wy ons kunnen laten leren, mit gantz lustigen geneighden wil, mer mit krancken krommen wil, unde ick beken oick dat sullicke wil mit predicken oder lesen moet geoirsaket unde opgewecket zijn; unde dit is de eerste trekking des Vaders, Joh. 6. Hier beneven moet nog dese wil, mit den Hillighen Geest gestarckt, unde in lustige willicheit gedreven werden. Dit is de tweede trekking des Vaders, Joh. 6.
 
        DANKMENUNG
 
Uit: Der Leken Wechwyser
Wat wil Gott verstanden hebben mit desen sprueck, Gott sal jderman an den lesten dagh geven na sijnen wercken, 2 Corinth. 5, Rom. 2, Openb. 2 und 22, Matth. 16, Psalm 61 en vele plaatsen?
        Antwoirt. Ten ersten wil Gott ons mit desen wettelicken sprueck alle gader vermanen, louter genad by Gott te sueken, und allene op Jesus verdiensten te betrouwen, angesien onse duechden seer weinich und klein zijnt. Idem onse sunden seer viel unde groit. Ten anderden. Dat het ons sal grouwelen om mit weten in quaden wercken off plannen te blyven, angesien Gott alles weet, wil und kan sunde straffen, indien ons gene bekerung voor den doot kompt. Gott sal hem geven na zijn wercken, dat is, den stervenden in rechte bekerung, sal hy den hemel geven, mer de hel den stervenden sonder rechte bekerung, Marc. 16, Joh. 5, Matth. 25. Hirom wachte sich jderman, unde leve also als hy sterven derff.
        Oick mach men dus antwoirden, enen jderman na zijn wercken, dat is, den ghelovighen sal hy den hemel gheven vur Christus duechden, unde den onghelovighen de hell vur hun eighene sunden.
        Verder sal hy de vurgemelde Danckwercken der gelovigen belonen mit verscheydene eretekenen in den hemel. Dat ewige leven is een loon alleene vur Christus verdienst und arbeyt. Nochtannich wurt het bywylen in de Schrifft een loon onses arbeyts genaamt, omdat het na onsen arbeyt follicht. Aldus wurt oick de onverdiende geschenckte gave een loon genaamt, Math. 20. Onse wercken verdienen den hemel nit.
Ik heb gejaagd, mijn leven lang
om goed en vroom te leven;
maar 't werd mijn ziele toch te bang:
mijn werken kon niets geven.
Ik had mijn hart ertoe gezet
om alles te beproeven,
mijn zonden hebben 't mij belet.
Dit doet mij zeer bedroeven.
 
Ik ben verdoold op deze jacht
en werd door waan bedrogen.
'k Had van mijn deugden veel verwacht;
't heeft alles mij belogen.
Ik had mijzélve slechts bemind
en ijdelheid verkoren.
Dit jagen heeft mij zó verblind,
dat alles is verloren.
 
O Jesu, Heer', ik bid tot U
uit heel mijns harten gronde:
verlos mij van mijn zonden, nu
en voortaan t' aller stonde,
opdat ik met een zuiver oog
in Uw genade schouwe,
en dat Uw Geest mij leren moog'
hoe ik U dien' met trouwe.
 
        Johannes Brugman