Home
Belijdeniscatechisatie
Bijbelstudie
De Catechisant
Studiemateriaal
Pastoralia
Contact
Links
Nederlandse Geloofsbelijdenis
De viervoudige staat
Een collega vroeg mij eens om iets te schrijven over het meest bekende boek van Thomas Boston, namelijk: Des mensen viervoudige staat. Hij was het niet zo erg eens met sommige dingen. Welnu, ik wil een paar artikelen aan dit klassieke werk wijden.
 
De naam van de schrijver is voor, denk ik, de meeste lezers niet onbekend. Thomas Boston wordt op 17 maart 1676 in Schotland geboren. Als jongen van elf jaar wordt hij krachtig omgezet onder een preek van de vader van Ralph en Ebenezer Erskine. Vaak loopt hij tweemaal de bijna zeven kilometer om deze prediker te horen. In 1697 krijgt hij toestemming om te gaan preken. In die tijd schrijft hij het boekje De kunst om mensen te vangen. Hierin zet hij uiteen hoe er moet worden gepreekt. In december 1699 wordt hij predikant in Simprin. In 1707 verhuist hij naar zijn tweede en laatste gemeente, Ettrick, waar hij op 56 jarige leeftijd sterft.
 
Net voordat hij predikant wordt, neemt hij zich voor om in de gemeente te beginnen met een serie preken over de natuurstaat van de mens. Wat betekent 'natuurstaat'? De situatie waarin wij van nature zijn; niet krachtens de schepping, maar krachtens de zondeval. Met 'onze natuur' is dus niet de ménselijke natuur bedoeld, maar de zóndige, verdorven, gevallen natuur. Het woord 'staat' betekent iets meer dan alleen situatie / omstandigheid. Het heeft ook alles te maken met onze verhouding tot God. De staat van nature is onze rechtsverhouding tot God.
 
Boston acht het belangrijk om zijn toekomstige gemeente er grondig in te onderwijzen in welke rechtsverhouding wij staan jegens God. Het rechte gezicht op en gevoel van onze verloren staat noemt hij het fundament van alle ware godsdienst. Op 10 december houdt hij zijn eerste preek 'met licht, leven en ijver', zoals hij zelf schrijft, over dat het hart van de mens van nature vol is van alle zonden. De week daarop preekt hij dat de mens dood is in zonde. Op 21 december preekt hij over Hosea 4 vers 6: "Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is." In deze preek maakt hij er voor het eerst melding van om te gaan preken over des mensen viervoudige staat.
 
Het gaat dan over
-        De eerste staat of rechtsverhouding waarin de mens stond in het paradijs, voor de zondeval: de staat der rechtheid of zondeloosheid, en het ware geluk.
-        De tweede staat die ontstond door de zondeval, en die de rechtsverhouding is van ons tot God als gevallen, zondige mensen, totaal ongelukkig: onze doodsstaat.
-        De derde staat, die gaat over het herstel in Christus: wedergeboorte, verzoening.
-        De vierde staat, die begint bij onze dood en wordt voltooid bij Christus' wederkomst: zaligheid of rampzaligheid.
 
Deze staten gaan ons allen aan: allen waren wij in Adam in de staat der rechtheid; allen vielen wij in Adam in de doodsstaat en bevinden we ons krachtens de geboorte uit onze ouders in een onverzoende betrekking tot God. Wie daar nog in is op het moment dat hij sterft, zal de derde staat niet beleven, het herstel van Gods beeld in Christus, maar zal overgaan in de laatste staat, namelijk eeuwige dood. Toch gaat die derde staat ons allen aan: want wij worden duizendvoudig vermaand en genodigd om in deze derde staat deel te krijgen. Wie uit grondeloos welbehagen in Christus leert geloven, gaat over van de natuurstaat in de genadestaat om straks in de staat van eeuwige heerlijkheid te mogen aanlanden.
 
In welke staat bent u?
 
Boston neemt zijn werk grondig ter hand: acht maanden lang - tot augustus 1700 - preekt hij over de ellendige staat waarin wij van nature zijn. Dan begint hij te preken over Christus, het Geneesmiddel voor 's mensen ellende. Deze serie duurt tot oktober 1701 veertien maanden lang. Daarna preekt hij tot februari 1702 over de toepassing van het Geneesmiddel door de Heilige Geest, en Zijn gewone weg in het bekeren van zondaren.
 
Deze serie preken vormen de basis van het boek dat hem wereldberoemd maakt: Des mensen viervoudige staat. Geen enkel boek wordt in Schotland in de eeuw dat Boston leeft, vaker herdrukt dan dit boek.
 
Wanneer hij in 1707 in zijn tweede gemeente, Ettrick, begint, is het zijn voornemen "de mensen te doen gevoelen hoezeer zij Christus nodig hebben, en hen ertoe te brengen de grondslagen van de praktijk der godzaligheid te overwegen." Daarom begint hij opnieuw te preken over de viervoudige staat van de mens voor God: zeventien maanden lang preekt hij erover. Een vriend van hem oppert twee jaar later het idee om deze preken uit te geven. Via allerlei omwegen en ondanks vele moeilijkheden komt het er eindelijk toe; eind 1729 komt de tweede druk. Hij bidt om Gods "zegen over dit boek tot overtuiging en bekering van zondaren en opbouw van de heiligen."
 
Het eerste deel van het boek gaat over 's mensen oorspronkelijke gerechtigheid. Boston neemt als zijn tekst Prediker 7 vers 29: "Alleenlijk zie, dit heb ik gevonden, dat God de mens recht gemaakt heeft, maar zij hebben veel vonden gezocht." Hij legt uit wat het betekent recht te zijn gemaakt. Hij begint deze eerste preek als volgt: "Er zijn vier zaken die door allen die de hemel willen zien, zeer noodzakelijk gekend moeten worden.
 
I Wat de mens was in de staat der rechtheid, zoals God hem maakte;
II wat hij is in de staat van de verdorven natuur, zoals hij zichzelf mismaakte;
III wat hij moet zijn in de staat der genade, zoals hij herschapen wordt in Christus Jezus tot goede werken, indien hij ooit deelgenoot wordt gemaakt van de erfenis der heiligen in het licht;
IV wat hij zal zijn in zijn eeuwige staat, wanneer hij door de Rechter van allen, óf volmaakt gelukzalig, óf volkomen ellendig gemaakt wordt, en dat voor eeuwig."
 
Hij vervolgt: "Dit zijn gewichtige stukken die het leven raken van de praktijk der godzaligheid, waar de meeste mensen, en zelfs vele belijders, in deze verwarde tijden geheel vreemd aan zijn. Ik neem daarom voor, onder de Goddelijke leiding, deze zaken open te leggen en toe te passen. Ik begin met de eerste ervan, namelijk: de staat der rechtheid."
 
Boston is bewogen met de onkunde van zijn gemeenteleden.
 
In het volgende stukje maakt hij zijn bedoeling duidelijk: "Opdat, als wij de mens zien als uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis, en nu als een ruïne, het ons te meer zou mogen aangrijpen; en wij die onvergelijkelijke Persoon, Die de Vader besteld heeft als de Hersteller van de breuk, te hoger zouden mogen schatten. En dat wij ons, met gezette voornemens, naar die Weg zouden mogen wenden, welke leidt naar de stad die onbewegelijke fundamenten heeft."
 
Zijn doel is dus uiteindelijk: naar Christus leiden.
 
Dat moet het doel zijn ook van deze site. Niet zomaar wat (interessante) informatie verschaffen, maar tot Christus leiden. Wanneer u denkt over de staat der rechtheid, wanneer ons enigszins duidelijk wordt hoe wij door God zijn geschapen, o, dan kan het toch niet anders (wel?), of wij worden tot in het diepst van ons gemoed geraakt. Dan gaan we uitroepen: wat zijn we toch nameloos diep gevallen en onvoorstelbaar ellendig geworden!
 
Groot is het voorrecht wanneer we bij het licht van de oorspronkelijke staat van zaligheid in het paradijs des te beter inzien waarvan we verlost moeten worden. De Bijbel verhaalt hoe God alles heeft geschapen en het is zeer nuttig dit te weten. Dit nut is:
(a)        Dat we Gods recht op ons gehele leven als onze Maker en Eigenaar inzien en erkennen.
(b)        Dat we God de schuld niet geven van de zonde en ellende die door ons is ingebroken in Gods goede schepping, want Hij heeft ons goed gemaakt (Prediker 7 vers 29).
(c)        Dat we onze huidige omstandigheden vergelijken met hoe het was en zo des te duidelijker zien, hoe diep wij zijn gevallen en hoe ellendig we zijn geworden.
(d)        Dat we niet wanhopen aan de mogelijkheid van herstel uit onze zeer droevige toestand, aangezien wij niet slecht zijn geschapen; en dat we dus om goed te worden niet ons mens-zijn hoeven te verliezen, alleen maar in onze oorspronkelijke staat hoeven te worden hersteld. Het zondaar-zijn valt niet wezenlijk samen met het mens-zijn.
(e)        Dat we vertrouwen, dat Hij Zijn Eigen maaksel niet loslaat, maar dat Hij de wereld, Zijn 'kosmos' (Grieks: sieraad) werkelijk lief heeft (Johannes 3 vers 16). Hij verlost Zijn wereld, die wij Hem hebben ontroofd, die wij aan satan hebben weggegeven en die wij met onze zonde hebben bezoedeld. De God en Vader van onze Heere Jezus Christus is geen vreemde God, maar onze eigen God, Schepper, Maker.
 
 
Welk nut ligt er voor ons in om na te denken over de staat der rechtheid? Die situatie van zondeloosheid in het paradijs van voor de zondeval, is immers voorbij?! Daar deelt niemand meer in. Kunnen wij het niet net zo goed, of beter nog vergeten? Thomas Boston in zijn boek met preken over onze viervoudige staat, maakt duidelijk dat dit niet terecht wordt gedacht. Al is het maar al te waar dat de staat der rechtheid gans en al verleden tijd is, toch is het dienstig om onze aandacht te geven aan wat de Heilige Schrift ons dienaangaande leert. God heeft het immers niet zonder doel geopenbaard!
 
We kunnen eruit leren God niet te beschuldigen, Die ons goed en recht heeft geschapen. De zonde komt niet voort uit God, maar uit ons. Verder worden wij des te beter gewaar hoe ellendig wij zijn, wanneer wij onze huidige staat en toestand vergelijken bij de staat en toestand van volkomen geluk in het paradijs. Wie als bedelaar geboren wordt, als kind van een slavenouderpaar, is ellendig genoeg, maar toch: die weet niet beter. Maar wie als koningskind geboren werd en opgevoed, en door revolutie of anderszins tot armoede, bedelstaf en slavendienst werd gebracht, die voelt het des te scherper en pijnlijker vanwege de herinnering aan de heerlijke situatie waarin hij in zijn jonge jaren heeft geleefd.
 
Nu heeft de mens weliswaar geen geheugen aan zijn oorspronkelijke staat van vrede en vreugde - hoewel … In zekere zin is er toch iets op te merken in alle mensen van een onbegrepen 'herinnering' aan / 'heimwee' naar onze oorsprong. Zeker, bewust is het amper te noemen, maar toch…: we dragen in ons hart iets om dat zich niet laat doven, waarbij we als het ware nog 'weten' dat onze huidige ellendestaat eigenlijk niet bij ons hoort. Er ligt in ons diepste ik een onuitwisbaar besef dat we voor iets groots en heerlijks zijn geschapen / geboren. Maar wat we ook proberen, we bereiken het niet.
 
Door het onderwijs van Gods Geest uit Gods Woord krijgen we werkelijk kennis aan ons verleden, van voor de slaventijd, de bedelaarsgestalte. We worden door die Geest teruggeleid naar het paradijs, we krijgen helder in te zien dat wij onze ellende zelf hebben bewerkt. En zo wordt ook in de inleving van onze strafwaardigheid een verlangen geboren naar herstel; om opnieuw te worden gesteld in die reine en rechte verhouding tot onze goede Schepper, om Hem Die onze Koning is, opnieuw te kunnen en te mogen dienen, in reinheid en oprechtheid van hart.
 
Thomas Boston gaat over die derde staat schrijven, hoe wij weer hersteld kunnen worden, maar eerst gaat hij tientallen bladzijden in op de toestand waarin wij allen door Adams val zijn gekomen: onze zonden en ellende.
 
Een diaken zei mij meer dan eens: u hoeft niet zo over onze ellende te preken, want dat weten de mensen wel. U moet over Gods genade in Christus preken, want dat hebben ze nodig.
 
Thomas Boston zou het met deze opmerking niet eens zijn geweest. O zeker, hij begeert de mensen de weg der zaligheid ruimschoots te prediken - en hij doet dat ook. Maar hij weet ook deze twee dingen heel goed
(1)        dat de mens zijn natuurstaat niet zo grondig kent, als hij wel voorgeeft; en
(2)        dat alleen bij een grondige kennis van onze zonden en ellende de verkondiging van de Middelaar waarde krijgt. Al wat over Christus wordt verkondigd, hoe rijk en uitlokkend ook, heeft voor en mens die niet waarlijk voor God in het stof gekomen is, geen waarde.
 
Daarom gaat Boston aan de hand van de volgende Schriftplaatsen in op 's mensen zondigheid, 's mensen ellendigheid en 's mensen hulpeloosheid. De eerste preek gaat over Genesis 6 vers 5: "En de HEERE zag dat de goddeloosheid der mensen groot was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleen boos was." Vervolgens preekt hij over Efeziërs 2 vers 3: "Wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk de anderen." En ten slotte over Romeinen 5 vers 6: "Want Christus, toen wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de goddelozen gestorven."; gecombineerd met Johannes 6 vers 44: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekt."
 
Een aanhaling wat hij hierover zijn lezers voorhoudt:
 
"De ziel, die in al haar vermogens oprecht gemaakt was, is nu geheel ordeloos. Het hart dat gemaakt was naar Gods eigen hart is nu het tegenovergestelde daarvan, een smidse van kwade verdichtselen, een riool van ongeregelde hartstochten, en een pakhuis van alle goddeloosheid (Markus 7 vers 21-22). Het verstand is bevlekt, de gedachten van het hart zijn boos, de wil en genegenheden verontreinigd, het gedichtsel der gedachten van het hart, dat is: wat ook het hart bij zichzelf bedenkt, zoals oordeel, keuze, voornemens, uitvindingen, begeerten, iedere inwendige beweging; of liever, de gestalte der gedachten van het hart, namelijk: de toestand, maaksel of vorm hiervan (1 Kronieken 29 vers 18) is boos. Ja, ieder verdichtsel, iedere vorming van zijn gedachten is zo. Het hart is altijd iets aan het bedenken, maar nooit iets goeds. De gedachtevorming in het hart van een mens is zeer verscheiden; toch zijn ze nooit in een rechte vorm gegoten.
 
Maar zit er tenminste niet een mengsel van goed in? Nee, zij zijn alleen maar boos. Niets daarin is waarlijk goed en aangenaam bij God. Niets, dat uit die smederij voortkomt, kan dit ook zijn, aangezien er niet de Geest van God, maar de overste van de macht der lucht werkt (Efeziërs 2 vers 2). Welke veranderingen er ook in mogen worden gevonden, zij zijn alleen van kwaad tot kwaad; want het gedichtsel van het hart, of de vorm van de gedachten in de natuurlijke mens, is gedurig of te allen dage boos. In deze staat zijn zij van de eerste tot de laatste dag in een middernachtelijke duisternis. Er is geen glinstering van heilig licht in hen: niet één heilige gedachte kan ooit worden voortgebracht door een onheilig hart.
 
O, wat een verachtelijk hart is dit! O, wat een verdorven natuur is dit! De boom die altijd kwade, en nooit goede vrucht voortbrengt, in welke aarde hij ook gezet wordt, en welke moeite er ook aan gedaan wordt, moet van nature een kwade boom zijn. En wat kan dat hart zijn, waarvan ieder gedichtsel, iedere redenatie, alleen boos is, en dat te allen dage. Zeker, die verdorvenheid is ingeworteld in ons hart, doorweven in onze eigen natuur, gezonken in het merg van onze ziel, en zal nooit genezen worden, dan door een wonder van genade.
 
Nu, zo is 's mensen hart in zijn natuur, totdat wederbarende genade het verandert. God Die het hart doorzoekt, zag dat het hart van de mens zo was. Hij nam er bijzondere kennis van en de getrouwe en waarachtige Getuige kan onze zaak niet misvatten, hoewel wij zelf zeer gereed zijn ons in dit punt te misleiden, en het in het algemeen over het hoofd zien."
 
Nog een stukje - en o, er is zoveel meer, zo heel veel meer, dat ik voor u zou willen overschrijven om u te laten lezen. Want het is zo onderwijzend, zo grondig, en zo nodig!
 
"Om te besluiten, laten de heiligen zich verwonderen over de vrijheid en kracht van de genade, die tot hen kwam in hun hulpeloze toestand, en maakte dat hun ketenen afvielen, en dat de ijzeren poort voor hen geopend werd, en de gevallen schepselen oprichtte, en hen bracht uit de staat van zonde en toorn, waarin zij zouden gebleven zijn en omgekomen zijn, als zij niet met genade zouden zijn bezocht.
 
Laat de natuurlijke mens zich bewust zijn van zijn uiterste onvermogen om zichzelf te herstellen. Weet dat u zonder kracht bent, en niet tot Christus kunt komen, totdat u getrokken wordt. U bent verloren, en kunt uzelf niet helpen. Moge dit het fundament van uw hoop doen schudden, als u nooit de absolute noodzakelijkheid van Christus en Zijn genade voor u persoonlijk hebt gezien, maar denkt dat u uzelf wel kunt helpen door uw beschaafdheid, zedelijkheid, onbeduidende wensen en plichten, en door een geloof en een bekering die voortgekomen zijn uit uw natuurlijke krachten, zonder de kracht en doeltreffendheid van de genade van Christus.
 
O, wees overtuigd van de absolute noodzaak van Christus en Zijn overwinnende genade! Geloof dat u totaal onbekwaam bent uzelf te herstellen en dat u zodoende vernederd mag worden en geschud uit uw zelfvertrouwen, en leg u neer in stof en as, terwijl u uw ellendige toestand zuchtend voor de Heere brengt.
 
Een hartelijk gevoel van uw natuurlijk onvermogen, het onvermogen van de verdorven menselijke natuur, zou een stap zijn tot uw verlossing."
 
Tot zover Boston over de tweede staat, de gevallen staat van de mens. En wij? Wat kan anders de toepassing zijn dan dat wij schreien van verdriet en zelfbeschuldiging?! Van harte wens ik u en mezelf die genade toe dat we helder en klaar zien wie wij zijn geworden, opdat u en ik helder en klaar krijgen te zien wat voor volkomen verlossing in een volkomen Verlosser wij nodig hebben.
 
 
Thomas Boston is er vast van overtuigd dat de onwedergeboren mens geestelijk geheel dood is in zonden en misdaden. Hij beschrijft dit nadrukkelijk en uitvoerig in zijn boek De viervoudige staat, het tweede deel (over onze natuurstaat), de derde preek over onze uiterste onmacht, met als teksten Romeinen 5 vers 6: "Want Christus, toen wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de goddelozen gestorven."; gecombineerd met Johannes 6 vers 44: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekt." Wanneer ds. Boston onze doodstaat heeft uiteengezet, roept hij echter de mensen toch ernstig op om zich tot God te bekeren. Daarom - hij voelt het wel aan, en misschien leeft het ook in zijn eigen hart of zeggen mensen op huisbezoek het hem - laat hij de volgende tegenwerping opkomen: Waarom predikt u dan Christus tot ons en roept u ons op tot Hem te komen, te geloven, ons te bekeren, en de middelen ter zaligheid te gebruiken?
 
Hij antwoordt: omdat het uw plicht is. Het is uw plicht Christus aan te nemen, zoals Hij in het Evangelie wordt aangeboden. Het is uw plicht berouw te hebben over uw zonden en heilig te zijn in heel uw wandel. Deze dingen worden u door God geboden, en de maat van uw plicht is Zijn gebod, en niet uw vermogen. Bovendien zijn deze roepingen en vermaningen de middelen, waarvan het God behaagt gebruik te maken om Zijn uitverkorenen tot bekering te brengen en de genade in hun hart te werken. Voor hen is het geloof uit het gehoor (Romeinen 10 vers 17), terwijl zij even onmachtig zijn om zichzelf te helpen als de rest van de mensheid. Op zeer goede gronden mogen wij op bevel van God, Die de doden opwekt, tot hun 'graven' gaan en in Zijn naam uitroepen: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten (Efeziërs 5 vers 14). En aangezien de uitverkorenen niet van anderen te onderscheiden zijn vóór hun bekering, prediken wij Christus aan allen, en schieten in eenvoudigheid de pijl die God Zelf bestuurt zoals Hij passend vindt. Deze oproepen en vermaningen zijn bovendien niet helemaal vruchteloos, zelfs niet voor diegenen die er niet door bekeerd worden. Zulke personen kunnen overtuigd worden, hoewel zij niet bekeerd worden. Hoewel zij door deze middelen niet geheiligd worden, kunnen deze middelen hen er misschien van weerhouden te vervallen in buitensporige goddeloosheid, waartoe zij anders zouden zijn gekomen. De middelen der genade doen als het ware dienst om vele zielen te 'balsemen' die er nooit door levend gemaakt worden. Hoewel zij hen niet in het leven herstellen, houden zij hen toch af van zo ver in de zonden te stinken als zij anders zouden doen.
 
Verder: hoewel u uzelf niet kunt herstellen, en ook de zaligmakende hulp die u in het Evangelie wordt aangeboden, niet kunt aangrijpen, toch kunt u zelfs door de kracht van de natuur deze uiterlijke en gewone middelen gebruiken, waardoor Christus de weldaad van de verlossing meedeelt aan verdorven zondaren, die ten uiterste onmachtig zijn om zichzelf te herstellen uit de staat van zonde en toorn. U mag en kunt, als u wilt, vele dingen doen die u in een goede weg zouden stellen om hulp van de Heere Jezus Christus te ontvangen. U kunt zover gaan dat u niet ver bent van het Koninkrijk Gods, zoals de bescheiden schriftgeleerde (Markus 12 vers 34), al was hij, naar het schijnt, ontbloot van bovennatuurlijke vermogens.
 
Hoewel u uzelf niet kunt genezen, kunt u toch naar het badwater komen, waar vele zieken zoals u zijn genezen. Hoewel u niemand hebt om er u in te werpen, kunt u wel aan de kant daarvan gaan liggen, En wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben, en Hij mocht een zegen achter Zich overlaten, zoals in het geval van de verlamde man. (Johannes 5 vers 5-8).
 
Zo gaat Boston in op de problematiek van onze onmacht in verband met onze verantwoordelijkheid én onze macht om de middelen te gebruiken.
 
Dan volgt het derde deel van de viervoudige staat: de staat der genade. Hij behandelt twee teksten. De eerste is I Petrus 1 vers 23: "Gij zijt wedergeboren, niet uit vergankelijk, maar onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God."
 
In het begin van deze preek schrijft hij onder andere: als er misvattingen zijn over de natuur van de wedergeboorte, laten we proberen deze weg te nemen. Velen noemen de kerk hun moeder, maar God wil hen niet erkennen als Zijn kinderen. Allen die gedoopt zijn, zijn niet wedergeboren. Simon was gedoopt, nochtans een heel bittere gal (Handelingen 8 vers 13). Velen willen genoemd worden naar Christus (christenen), terwijl ze niet méér van Hem hebben dan de naam; ja, de naam dat u leeft, maar u bent dood. Een wolf blijft een verscheurend beest, al is hij geketend. Bomen kunnen mooi bloeien in de lente, terwijl er geen vruchten aankomen in de oogst. Sommigen hebben zielsoefeningen die niet ten volle doorwerken en dus niets anders zijn dan voorsmaken van de hel.
 
Maar de wedergeboorte verlicht het verstand, zodat zulke mensen de zonden gaan zien in hun natuurlijke kleuren. O, wat een mismaakte monsters zijn de voorgaande lusten nu. Het verstand dat door wederbarende genade is verlicht, ziet nu zijn vijandschap tegen God en Zijn heilige wet, zodat hij een walg aan zichzelf krijgt.
 
Verder: die verlichtende kennis van Christus ontdekt en overtuigt de mens van een volheid in Hem. Daarom nemen die zielen hun eeuwige rust in Hem. In de wedergeboorte wordt het verstand zaligmakend verlicht, de wil vernieuwd en genezen. De hartstochten worden verbeterd en geregeld. Zelfs is er een verandering van het lichaam, de leden die tevoren wapenen der ongerechtigheid waren, worden wapenen der gerechtigheid.
 
Uitgebreid en praktikaal maakt Boston zo duidelijk wat de wedergeboorte is en op welke terreinen de wedergeboorte invloed uitoefent.
 
Aan het einde gaat hij over tot de toepassing, waarbij zelfonderzoek het eerste is: bent u in een staat der genade of niet? Zegt iemand: waarbij zal ik dat weten?, dan antwoordt Boston: als u mij zou vragen of de zon al op is en hoe u dat kunt weten, zou ik u zeggen: kijk maar naar de hemel en zie het met uw eigen ogen. Wilt u nu weten of het licht in uw hart is opgegaan? Kijk naar binnen, en zie. Genade is een licht en maakt zichzelf openbaar. Kijk in uw geest, zie of zij is verlicht met de kennis van God. Bent u innerlijk onderwezen Wie God is? Werden uw ogen ooit naar binnen gekeerd om uzelf te beschouwen; de zondigheid van uw verdorven staat, de verdorvenheid van uw natuur, de zonden van uw hart en leven? Werd u ooit geleid tot een beschouwen van de ontzettende zondigheid der zonde? Hebben uw ogen Koning Jezus gezien in Zijn schoonheid, de menigerlei wijsheid van God in Hem, Zijn alles te boven gaande heerlijkheid en allesvervullende volheid en genoegzaamheid?
 
Ook nu blijkt dat Boston zijn lezers en luisteraars verwijst naar kenmerken van Gods genade. Genade is geen ongemerkte zaak, maar maakt haar aanwezigheid duidelijk. En zo is het in de 21ste eeuw ook: bent u een begenadigde ziel, dan bent u dit niet onbewust. Veronderstelt u daarentegen alleen maar dat u een begenadigde ziel bent, terwijl u de kenmerken niet in uw hart en praktijk kunt bespeuren…, dan bent u op heel gevaarlijk terrein. Ga daar niet verder mee, maar keer u tot God met de smeekbede: schenk mij in waarheid genade!
 
 
 
Boston gaat in zijn preek over de wedergeboorte in op de vraag wat er allemaal wordt beïnvloed door deze vernieuwing. Het eerste is het verstand. We ontvangen nieuw licht, nieuwe kennis van God, van onszelf en van Jezus Christus.
 
Het tweede aspect is de wil. Wanneer we nieuwe mensen worden, krijgen we een nieuwe wil. We waren geschapen met een goede wil: we wilden het goede, wat God wil. Door de zondeval erfden we een boze wil: we willen het slechte, het zondige. Jezus zegt het in Johannes 8 vers 44 zo: "Gij zijt uit de vader de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van de beginne." Dit zei Jezus niet tegen criminelen, of heidenen, maar tegen eerbiedwaardige joodse leiders; tegen ons dus ook. De wedergeboorte nu vernieuwt de wil. We worden daarom ook niet tegen onze wil zalig, maar willen nu graag zalig worden, en God gehoorzamen. Dat lukt niet volkomen, maar toch - om het met de Heidelbergse Catechismus te zeggen: "Kunnen degenen die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomen houden?" Het antwoord luidt: "Neen zij; maar ook de allerheiligsten, zolang zij in dit leven zijn, hebben maar een klein begin van deze gehoorzaamheid; maar zo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar al Gods geboden beginnen te leven."
 
Verder worden de begeerten op heilige voorwerpen gericht. In de wedergeboorte begint God, zegt Boston, onze begeerten te bearbeiden op zo'n manier dat we het goede begeren op de goede wijze. Dit doen wij niet, maar dit doet God, in de wedergeboorte. Verder worden de begeerten van een wedergeborene gematigd. Dat wil zeggen: niet alleen worden de goede dingen begeerd, maar deze goede dingen worden nu ook op de goede manier begeerd. We kunnen namelijk goede dingen verkeerd begeren. Dan begeren we iets goeds - om een voorbeeld te geven - heiligmaking, of vrede in het geweten. Maar waarom begeren we het? Is het om God te verheerlijken? Of is het uit hoogmoed? En vrede - waarom bid ik daar om? Om rust? Of om Christus te eren door gelovig gebruik van Hem te maken?
 
Laten we het eens nakijken: waarop zijn onze begeerten gericht? God kijkt in ons hart. Anderen gelukkig niet. Wij zelf kunnen ook enigszins in ons hart kijken. Wij weten best of onze begeerten anders gericht zijn dan vóór onze bekering. Als we bekeerd zijn, tenminste. Is dat het geval, dan ontstaat er een groot probleem dat kan worden samengevat met het bekende woord van de apostel Paulus uit Galaten 5 vers 17, waar we lezen: "Het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, zodat gij niet doet, hetgeen gij wilde."
 
Calvijn schrijft over dit vers: Paulus "waarschuwt hen voor de moeilijkheden, opdat zij weten dat zij het geestelijke leven niet zonder strijd zullen leiden. De strijd komt voort uit onze natuurlijke afkeer van de Geest. Dit woord "vlees" verwijst naar de natuur van de mens. Met "de Geest" is onze "hervormde natuur" bedoeld, ofwel de genade van de wedergeboorte. Wat is het vlees anders dan de oude mens? Gegeven het feit dat heel de natuur van de mens zich verzet en in opstand komt tegen de Geest van God, moeten we de moeite nemen er welbewust voor te strijden dat wij de Geest gehoorzamen, zelfs al moeten we onszelf daartoe geweld aandoen. Vandaar dat wij moeten beginnen met het afzien van onszelf.
 
"Zodat gij niet doet wat gij wilde." Dit heeft ongetwijfeld te maken met hen die wedergeboren zijn, want de vleselijke mens voert geen strijd tegen de slechte begeerten en heeft geen enkel verlangen om te streven naar de gerechtigheid van God. Paulus spreekt hier tot gelovigen. Vandaar dat het "willen" waarover hij spreekt, moet worden opgevat als de heilige begeerten die God door Zijn genade in ons legt, en niet als een natuurlijke geneigdheid. Paulus zegt dus dat zolang de gelovigen hier op aarde leven, zij zich nog zoveel kunnen inspannen, met heel hun kracht, maar dat zij nooit een volmaakte dienst aan God kunnen bereiken. Zij willen het graag, zij verlangen het, maar het resultaat beantwoordt niet volledig aan hun verlangen."
 
Verstaat u deze taal?
 
In de viervoudige staat lezen we verder dat God ook ons geweten vernieuwt. Alles wordt namelijk nieuw, dus ook het geweten. Dit veroorzaakt nieuwe klachten, en wel die Paulus uit in Romeinen 7 vers 24: "Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?" Hierover schrijft Matthew Henry: "Het was zo moeilijk voor Paulus, alsof hij geketend was aan een lijk, dat hij overal waar hij ging, moest meevoeren. Dat deed hem uitroepen: ik ellendig mens! De man die geleerd had in alle omstandigheden tevreden te zijn, beklaagt zich aldus over zijn bedorven natuur. Indien wij geroepen waren over Paulus te oordelen, zouden wij gezegd hebben: gezegende Paulus, gezant van Christus, gunsteling des hemels, geestelijke vader van duizenden! Maar in zijn eigen schatting was hij een ellendig mens, vanwege de bedorvenheid van zijn natuur; omdat hij niet zo goed was als hij wilde zijn, omdat hij het nog niet gegrepen had en nog niet volmaakt was. Over deze ellende beklaagt hij zich: wie zal mij verlossen! Hij spreekt als iemand die er ziek van is, die alles zou geven om ervan bevrijd te worden, die ter rechterhand ziet en ter linkerhand zoekt naar een vriend die hem van deze verdorvenheid kan verlossen. De overblijfselen van inwonende zonde zijn een vreselijke last voor een begenadigde ziel."
 
En weer komen we na dit stukje maar eenvoudigweg tot onszelf: herken ik dit?
 
Een ander deel van ons door God zo goed geschapen, en door de zonde zo verwoeste bestaan, is het geheugen. Dit wordt in de wedergeboorte ook hersteld: we gaan nu een 'hart-geheugen' krijgen. Hiermee bedoelt Boston: wat God in ons werkt, vergeten we niet. Tegelijk worden we "gemakkelijk vergetend", namelijk: allerlei onrecht dat ons is aangedaan, vergeven en vergeten we … Naar aanleiding van Psalm 25 vers 7 ("Gedenk niet de zonden van mijn jonkheid, noch mijn overtredingen; gedenk mij naar Uw goedertierenheid, om Uw goedheid, o HEERE!"), schrijft hij dat Gods wedergeborenen later zonden terug krijgen in hun herinnering, al zijn ze al vergeven. Dan bloedt het geweten opnieuw. Hebt u dat ook wel eens?
 
Tenslotte wordt heel ons gedrag veranderd. De wedergeboorte wordt door ds. Boston dus niet alleen beschouwd als een moment: de zogenaamde levendmaking; maar hij beschouwt haar ook als een proces. Dit is in de tijd van Reformatie en oudvaders gebruikelijk. De wedergeboorte als moment van levendmaking is het begin, maar ze stopt daar niet. Ze gaat door. Ze omspant heel het leven. Denk aan wat de openingszin van artikel 24 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis hierover zegt: "Wij geloven dat het ware geloof, in de mens gewerkt door het gehoor van Gods Woord en de werking van de Heilige Geest, hem wederbaart en maakt tot een nieuwe mens, en hem doet leven in een nieuw leven, en hem vrijmaakt van de slavernij der zonde." Hier gaat het dus over de praktijk der godzaligheid, als de vrucht van de aanvankelijke wedergeboorte, en daarom ook begrepen onder het woord wedergeboorte.
 
Wat verandert de wederbarende Heilige Geest dan volgens Thomas Boston in ons? We zoeken ander gezelschap. Ook in al zijn relaties en intermenselijke verhoudingen wordt de wedergeborene een nieuwe mens. "Werkelijke godzaligheid zal iemand een goed getuigenis opleveren van de gewetens van zijn meest nabij familieleden, hoewel zij meer weten van zijn zondige zwakheden, dan anderen." Dus de eerste die het weet dat een man bekeerd is, is zijn eigen vrouw. Niet omdat hij haar alles vertelt over zijn geestelijke ervaringen, maar omdat ze het MERKT.
 
Het gedrag ten aanzien van zaken en bezigheden in deze wereld wordt ook totaal nieuw, wanneer we wedergeboren zijn geworden. We doen ons werk, niet omdat ons hart erin is, maar omdat God het gebiedt. Verder: een wedergeborene heeft groot belang bij de bevordering van Gods Koninkrijk: "Als kinderen van God dragen zij daar natuurlijk zorg voor. Zij hebben een nieuwe bezorgdheid voor het geestelijke welzijn van anderen. Niet zodra smaken zij zelf de kracht van de genade, of zij zijn erop gezet om vertegenwoordigers voor Christus en heiligheid te zijn in deze wereld." Als voorbeeld noemt hij dan Johannes 4 vers 28-29: "Zo verliet de (Samaritaanse) vrouw dan haar watervat, en ging heen naar de stad en zei tot de lieden: Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?" "Zij zouden o zo graag vuurbranden uit het vuur rukken, gedachtig dat zij zelf eruit zijn gerukt."
 
Verder komt er door de wedergeboorte een grote verandering in de wettige genietingen. Zij gebruiken de wereld en genieten God. Ook godsdienstige verrichtingen blijven niet onbeïnvloed door de wedergeboorte: niet langer verzuimen ze de middelen der genade: huisgodsdienstoefeningen, gebed. Het wordt nu vurig en levendig, wat voordien levenloos en koud gebeurde.
 
Heel wat om over na te denken, vindt u niet?
 
Schrijven in 2006 over een boek dat uitkwam in 1720, is dat niet een beetje vreemd? Is dat boek van Thomas Boston niet dermate 'oude doos', dat we het misschien wel eens kunnen lezen, maar eigenlijk meer uit nieuwsgierigheid dan omdat het werkelijk iets te zeggen heeft? Zo kan meer dan één lezer zich afvragen. Nu ben ik misschien meer dan gemiddeld geïnteresseed in de 'oude wijn', en besteed ik daarom ook meer dan gemiddeld aandacht aan die oude boeken, maar de inhoud ervan is zo hypermodern en brandnieuw…; dat ik toch denk dat dit boek (ondanks een beetje verouderd spraakgebruik) erg actueel is.
 
Een ander denkt misschien: maar is Boston niet wat eenzijdig? Ik heb tot hier toe gelezen wat over zijn boek De viervoudige staat is geschreven, en ik denk: doet deze man de Bijbel wel recht? Wel, in zekere zin kun je van elke preek en van elk boek zeggen: de Schrift is breder en voller dan welke preek ook maar en dan welk boek ook maar. Maar ja, dan kun je dus nooit meer één boek of preek lezen. Dan moeten we opeens allemaal volstrekt zwijgen in acht nemen. Nee, dat doen we niet: ik schrijf dit artikel - niet omdat ik denk dat ik de volheid en de veelzijdigheid van de Schrift heb geëvenaard of ooit zal evenaren. Maar ondanks alle gebrek, bekrompenheid en eenzijdigheid, is het toch wel Bijbels - vertrouw ik. Zo is het ook met het boek van Thomas Boston. Nee, hij heeft niet gedacht dat hij met deze preken over des mensen viervoudige staat voor God alles had gezegd wat er vanuit de Bijbel maar te zeggen valt. Er is zo heel veel meer. Om maar een heel willekeurig voorbeeld te noemen. Op zondagmorgens was ik eens bezig met een vervolgserie over het boek Handelingen ook over hoofdstuk 6, waarin het gaat over de instelling van het diakenambt. Dit onderwerp / deze stof is voluit Bijbels, een nodige en een God-verheerlijkende zaak. Dit moet en mag - op zijn tijd - ook worden benadrukt. Thomas Boston wijdt er echter, naar ik vermoed, in heel zijn boek geen ene letter aan. Wie zal het hem kwalijk nemen? Maar wanneer ik in een vervolgserie over het boek Handelingen, bij hoofdstuk 6 aangeland, denk: laat ik hier maar niet over preken, want dat is niet zo interessant of belangrijk…, dan kunt u het mij terecht verwijten dat ik de veelzijdigheid der Schrift BEWUST te kort doe.
 
Zo is het ook met het schrijven over dit oude boek van Thomas Boston: hij delft nieuwe en oude schatten uit het Woord van God. Natuurlijk was hij geen volmaakte prediker en had hij eenzijdigheden en tekortkomingen, maar dat doet niets af van de actuele waarde van het boek. We kunnen er genoeg van leren, ook wanneer we met sommige uitdrukkingen het niet eens zijn; of zelfs, wanneer we menen dat dingen heel anders gezegd moeten worden!
 
Ik ga verder met het volgende hoofdstuk van het boek. We zijn bezig in de derde staat: de genadestaat. Wat een wonder dat er een genadestaat IS. En wat een onbegrijpelijk wonder wanneer ook u mag zeggen: ik mag daar in zijn!
 
Het gaat over de wedergeboorte. Al gebruikt de Bijbel het woord 'wedergeboorte' niet zo dikwijls, de zaak zelf is in heel de Bijbel aanwezig. En ze is heel belangrijk. Want alleen door wedergeboorte kunnen wij zalig worden, en God behagen. Want geloof en wedergeboorte gaan samen op. De Heere Jezus zegt tot Nicodemus in Johannes 3 vers 3: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien." En Paulus schrijft aan de Hebreeën in hoofdstuk 11 vers 6: "Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen."
 
Omdat wedergeboorte zo belangrijk, ja onmisbaar is, besteedt Boston heel wat aandacht aan zelfonderzoek: bent u wedergeboren of niet? Op dit punt zijn tegenwoordig heel wat predikanten het niet eens met Boston. Trouwens, in zijn eigen dagen ook al. Waarom? Sommigen omdat ze denken: geloofszekerheid krijg je niet door naar binnen te kijken in je hart of je wel of niet de kenmerken van de wedergeboorte hebt. Alleen de daad van geloof geeft zekerheid!
 
Boston was van overtuiging dat geloof en geloofszekerheid niet precies hetzelfde zijn en dat er behalve geloofszekerheid ook een afgeleide zekerheid is te verkrijgen, namelijk uit de kenmerken. Kenmerken zijn er van twee soorten: bevindelijke en praktikale. Bevindelijke kenmerken hebben betrekking op het hart: liefde tot God, verdriet over de zonde, enzovoort. Praktikale kenmerken hebben betrekking op de vruchten van het geloof in een leven van dankbaarheid volgens Gods goede en heilige wet.
 
Wanneer hij zijn verhandeling over de wedergeboorte gaat afronden, gaat hij pastoraal in op de volgende twijfels van zijn luisteraars.
 
(1)        "Ik twijfel eraan of ik wel wedergeboren ben, want ik weet niet precies de tijd van mijn bekering, en ook weet ik niet precies hoe ik bekeerd werd." Boston antwoordt dat dit allemaal niet nodig is, al is het wel fijn wanneer we dit precies weten. Maar waar het op aan komt, is: is mijn wil omgebogen om het in alle dingen eens te zijn met Gods wil, in het bijzonder met Gods plan tot zaligheid door een gekruisigde Verlosser!
(2)        "Als ik een nieuw schepsel was, zou de zonde niet zo de overhand tegen mij hebben als nu." Boston antwoordt, op het gevaar af om de schijnheilige gerust te stellen met zijn voorwendsel dat Gods kinderen nu eenmaal zo zondig zijn: wanneer u zucht onder de last van de zonden en uzelf verfoeit vanwege de zonden van uw hart en leven, en er naar streeft om uw lusten te doden, dagelijks toevlucht nemende tot het bloed van Christus tot vergeving, en uitziende naar Zijn Geest tot heiligmaking, dan mag u met Psalm 65 zeggen: "Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen, die verzoent Gij."
(3)        "Ik ervaar dat de bewegingen van de zonde in mijn hart sterker zijn dan voordat de Heere in mij begon te werken." Boston antwoordt dat dit een erg gevaarlijke situatie is! Maar toch kan het ook een goed teken zijn: de zon schijnt nu in de kamer van uw hart en u wordt veel meer zonden gewaar dan voor die tijd, maar in werkelijkheid zijn er niet meer zonden dan vroeger.
(4)        Iemand klaagt dat hij meer van het schepsel houdt dan van de Schepper. Boston antwoordt deze persoon dat het een kenmerk van onbekeerd-zijn is dat iemand meer van de wereld houdt dan van God. Maar bij een kind van God kan het toch anders zijn dan hij vreest. Hij voelt de liefde tot het schepsel wel sterker, maar dat betekent niet dat dit ook in werkelijkheid zo is! En Boston vergelijkt het dan met een diepe rivier en een bergbeekje. Welke maakt meer geluid? Toch betekent dat niet dat die het meest geluid maakt, ook het meeste water bevat…! Mooi beeld, vindt u niet?
(5)        Weer een ander wordt hevig heen en weer geschud, wanneer hij overweegt hoe ver een hypocriet of schijnbekeerde kan komen, terwijl het toch voor eeuwig te kort is. Boston geeft als antwoord dat het zeker erg belangrijk is om onszelf grondig en nauwkeurig te onderzoeken, want we kunnen onszelf bedriegen… Maar dit betekent niet dat we altijd aan onze staat moeten twijfelen, merkt hij vervolgens op. Omdat we van de ander alleen de buitenkant zien, en van onszelf ook de binnenkant, denken we positiever over die ander dan over onszelf, maar in twee dingen komt een hypocriet niet zover als een waarlijk begenadigde:
(a)        in zelfverloochening: afziende van alle eigen goede hoedanigheden, rustende alleen in Gods raad tot zaligheid in Christus;
(b)        in werkelijke haat tegen alle zonden: gewillig om van elke begeerte afscheid te nemen, zonder enige uitzondering, en zich geheel en al toe te wijden aan alle gehoorzaamheid.
(6)        "Ik lijk zo weinig op de heiligen in de Bijbel", is de volgende twijfelbron. Boston geeft ten antwoord: verootmoedig u ervoor, doe nog meer uw best, maar betwijfel uw geestelijk leven niet om die reden, want al is een kind niet zo sterk als een volwassene, desondanks is het wel een lid van Christus' gezin.
(7)        "Niemand is zo verzocht en van God verlaten, als ik", klaagt een volgende. Volgens Boston rijst deze bedenking uit onkunde, want er zijn er velen geweest die met zeker zoveel verleidingen en verzoekingen te strijden hebben gehad als u; en die ook zeker zo ontzettend van God verlaten zijn geweest. Hij geeft de raad om eens met een ervaren Christen erover te praten, dan kom je er waarschijnlijk achter dat die ander dezelfde aanvechtingen heeft of had als u. Maar zelfs al zou uw toestand de ergste zijn, dan is dit nog geen reden te denken dat het daarom niet goed staat. Doe in plaats daarvan uw best om gebruik te maken van Christus in uw situatie. Hij heeft geneesmiddelen tegen al uw gebreken.
(8)        "De verdrukkingen die ik meemaak in de voorzienigheid, zijn zo vreemd en ongewoon. Was er ooit wel een kind van God zo beproefd als ik?" Boston verwijst naar Job. En ik denk dat een ieder moet toegeven dat dit een heel terechte, pastorale verwijzing is!
 
Uit dit alles blijkt hoe bewogen en voorzichtig deze herder en leraar was! Laten we als predikant-lezers er onze winst mee doen. Laten we als gemeentelid-lezers er niet minder onze winst mee doen.
 
 
Door de ongehoorzaamheid van Adam zijn wij niet alleen verdorven, maar ook ellendig geworden. God heeft in Zijn Zoon, door Zijn Geest, gezorgd voor de volmaakte oplossing van dit tweevoudige probleem. Door de wedergeboorte worden verdorven mensen vernieuwd, en de ellende wordt opgeheven door de geloofsvereniging met Christus. En dit is het thema van de volgende preek die Boston houdt over "de staat der genade". De tekst is Johannes 15 vers 5a: "Ik ben de Wijnstok, gij zijt de ranken."
 
Allen die in de staat van genade zijn, zijn ingeënt en verenigd met de Heere Jezus Christus. Zij zijn gekomen uit hun natuurlijke stam, afgesneden daarvan en zijn nu ingeënt in Christus als de nieuwe Stam. Op de vraag welke ranken uit de natuurlijke stam genomen zijn en geënt zijn in deze Wijnstok, antwoordt Boston dat dit geldt voor alle uitverkorenen. Aan hen, en aan hen alleen, is het geloof geschonken als de band van deze vereniging.
 
Boston toont vervolgens aan hoe de ranken worden afgesneden van de natuurlijke stam, de eerste Adam, en geënt worden in de ware wijnstok de Heere Jezus Christus. Het afsnijden van de rank van de natuurlijke stam wordt volbracht door het snoeimes van de wet, in de hand van de Geest van God, Galaten 2 vers 19: "Ik ben door de wet aan de wet gestorven."
 
De zondaar, in zijn afkomen van de eerste stam is lijdelijk. Hij kan en wil van zichzelf daar niet van af, maar kleeft die aan totdat een almachtige kracht hem doet afvallen. Johannes 6 vers 44: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader Die Mij gezonden heeft, hem trekke."
 
Boston beschrijft vervolgens hoe God een mens begint te bekeren, die dood in zonden en misdaden op het vlakke van het veld ligt. De zondaar wordt bij zijn eerste overtuiging van zonden, die plaats vindt in de wedergeboorte, gedaagd voor Gods vierschaar.
 
De Geest des Heeren vindt de dode zondaar, die niet weet dat hij ellendig, blind, jammerlijk, arm en naakt is. De eerste slag die een rank krijgt om haar af te snijden, is het werk van Gods Geest Die enige stralen van Zijn licht schiet in de donkere ziel, waardoor hij de mens laat zien dat hij een verloren mens is. Door de Geest des Heeren, Die hier werkt als een Geest der dienstbaarheid, wordt er een gerechtshof (vierschaar) opgericht in de boezem van de mens, waar hij wordt gedaagd, beschuldigd en veroordeeld over het breken van de wet van God, overtuigd van zonde en oordeel. Vervolgens behandelt Boston nog elf punten hoe de zondaar van alles wordt afgebracht, totdat de mens, slingerend tussen hoop en wanhoop, zich voorneemt om tot Christus te gaan zoals hij is. Afgebracht van al het zijne, overtuigd van zijn uiterste onvermogen om iets goed te kunnen doen, zichzelf te kunnen helpen, te werken of te geloven, en dus in uiterste verlegenheid, wordt hij opgenomen en ingeënt in de ware wijnstok, Jezus Christus, Die hem de Geest van het geloof geeft.
 
Boston vat deze twaalf slagen van de wet samen als een zekere waarheid dat allen die in Christus zijn, zakelijk zijn afgebroken van alle eigen vastigheden, uitvluchten en betrouwen en dat zij, die nooit wezenlijk daarvan werden afgebroken, nog in hun natuurlijke stam zijn.
 
Boston motiveert zijn uitgebreide verhandeling over de slagen van de wet met het wijzen op het preek-verharde geslacht van zijn dagen. Hij relativeert zijn verhandeling door te verklaren dat het zijn bedoeling niet is om hiermee tedere gewetens te pijnigen of te benauwen en wenst dat God het verhoede dat hij hierdoor mis zou doen aan enigen van Christus' kleinen. Hij erkent Gods vrijmacht in het bepalen van de manier waarop God zondaars afbreekt van de oude stam. Of het huis nu steen voor steen (door twaalf slagen) wordt afgebroken, of dat het alles in één keer instort en tegelijk neervalt, (drieduizend op de pinksterdag, de stokbewaarder enz.) is één en dezelfde zaak.
 
Een mens is dus dood en wordt door de Geest der dienstbaarheid zodanig aan zijn zonde en ellende ontdekt; met als doel de zondaar af te kappen van zijn oude Adamsstam en uit te drijven tot Christus. Hij ontvangt het leven op het moment dat hij door Gods Geest wordt ingeënt in de Stam Jezus Christus. Christus grijpt de zondaar; en de zondaar, door Christus gegrepen zijnde, grijpt Hem en zo worden zij één.
 
Doordat Christus de zondaar door Zijn Geest grijpt en tot Zich trekt, krijgt de verdorde rank leven. Doordat de mens nu de Geest van het leven heeft, krijgt hij een verrukkend gezicht van Christus' uitnemendheid in de spiegel van het Evangelie. Hij ziet Hem als een volkomen gepaste en gewillige Zaligmaker en ontvangt een hart om Hem te nemen vóór alles en in plaats van alles. De Geest van geloof voorziet hem van voeten om tot Christus te komen, en van handen om Hem aan te nemen. Wat hij door de natuur niet kon doen, kan hij nu doen door de genade, omdat de Heilige Geest het werk van het geloof met kracht in hem werkt.
 
De zondaar op deze manier gegrepen, grijpt Christus en wordt zo verenigd met de gezegende Stam. Verbonden door de Geest van het leven met de levendmakende Stam bot de rank uit in een dadelijk geloof op Jezus Christus, waardoor deze vereniging volkomen wordt.
 
De banden van deze gezegende vereniging zijn: aan Christus' kant de Geest, en aan de kant van de gelovigen het geloof.
 
Boston beschrijft dus hoe de zondaar in de wedergeboorte en de levendmaking door God gegrepen wordt en Christus in het geloof aangrijpt, waardoor de band van vereniging met Christus tot stand komt, waardoor hij gerechtvaardigd is.
 
De wet is dus hoogst noodzakelijk om de dode zondaar alle uitvluchten te ontnemen die hem van Christus afhouden. De wet maakt echter niets volkomen. Het vervolgt de zondaar en jaagt hem uit zijn schuilhoeken. De wet legt de wond open, ontkleedt, verwondt, breekt af en laat de mens half dood liggen. Door het Evangelie worden wij opgenomen en in Christus ingeplant. Zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe.
 
Op de vraag hoe iemand weet of hij door Christus gegrepen is, antwoordt Boston dat men twee dingen moet overwegen.
 
Ten eerste: wanneer Christus een mens aangrijpt door Zijn Geest, wordt hij zo getrokken dat hij tot Christus komt met zijn hele hart, met een waar geloof, dat is een geloof van ganser harte. Handelingen 8 vers 37: "En Filippus zei: "Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd." En hij, antwoordende, zei: "Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.""
 
Bepalend is hierbij vooral de gesteldheid van hun zielen in het komen tot Christus. Zij komen niet gedreven door schrik, want die zullen Christus voorzeker verlaten als die schrik weer over is, maar zij komen hartelijk en vrijwillig, als getrokken zijnde met goedertierenheid, Jeremia 31 vers 3: "De Heere is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid." "Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag van Uw kracht."
 
Ten tweede: wanneer Christus een ziel aangrijpt, wordt het hart vrijgesteld van en gekeerd tegen de zonde.
 
De voornaamste weldaden die gelovigen hebben uit hun vereniging met Christus, zijn: rechtvaardiging, vrede, aanneming tot kinderen, heiligmaking, wasdom in genade, vruchtbaarheid in goede werken, acceptatie van deze goede werken, bevestiging in de staat der genade, ondersteuning, en een bijzonder beleid van de voorzienigheid met betrekking tot hen.
 
Heel belangrijk is de opmerking van Boston dat de vereniging met Christus als onmiddellijk gevolg heeft de weldaad van de eenheid met Christus. Zoals de rank onmiddellijk bij haar vereniging met de stam, eenheid heeft met de stam, en alles wat daarin is, zo heeft de gelovige, verenigd met Christus, gemeenschap met Hem, in Wie hij neerzinkt, in een oceaan van gelukzaligheid, geleid in een paradijs van verlustigingen; en hij heeft een zalig aandeel in die schat, verborgen in de akker van het Evangelie, de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus. Zodra de gelovige met Christus verenigd is, is Christus Zelf, in Wie alle volheid woont, de zijne. Hooglied 2 vers 16: "Mijn Liefste is mijn, en ik ben Zijn." Romeinen 8 vers 32: "Hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?" I Korinthiërs 3 vers 22: "Hetzij Paulus of Apollos, of Cephas, of de wereld, of leven, of dood, of tegenwoordige, of toekomende dingen, zij zijn alle uwe." Boston sluit af met de zin: dus de gemeenschap met Christus is de alles bevattende zegen, noodzakelijk vloeiende van en uit onze vereniging met Hem.
 
Vervolgens geeft Boston een opsomming van tien hierboven genoemde bijzondere weldaden die voortvloeien uit de vereniging met Christus waarvan ik er een aantal samengevat weergeef.
 
De eerste bijzondere weldaad die een zondaar heeft door zijn vereniging met Christus, is rechtvaardiging; want zijnde met Christus verenigd, heeft hij gemeenschap met Hem in Zijn rechtvaardigheid. 1 Korinthiërs 1 vers 30: "Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God en rechtvaardigheid..." Hij staat niet meer veroordeeld, maar gerechtvaardigd in God, als in Christus. Romeinen 8 vers 1: "Zo is er dan geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn." Wat hieruit voortvloeit, zijn vergeving der zonden en persoonlijke aanneming. Zijn zonden zijn vergeven, de schuld is weggenomen. Met eerbied gesproken neemt God de Vader de pen, doopt die in het bloed van Zijn Zoon, doorstreept de rekeningen van de zondaar en wist die uit Zijn schuldboek.
 
Opvallend is het dat Boston direct aansluitend hierop de scherpe tegenstelling noemt van de zondaar die buiten Christus is. Deze is overgeleverd aan de toorn van God, onder de verbintenis van de wet, om naar het gevangenhuis van de hel te gaan en daar te blijven totdat hij de laatste penning betaald heeft.
 
Tegen degene die verenigd is met Christus, zegt God: "Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdaalt. Ik heb verzoening gevonden" (Job 33 vers 24). Hoewel hun volgende zonden in zichzelf eeuwige toorn verdienen, kunnen die hen toch nooit onderworpen maken aan eeuwige toorn, of aan de vloek der wet, want zij zijn aan de wet gestorven in Christus, Romeinen 7 vers 4. Zij kunnen nooit vallen uit hun vereniging met Christus noch onder de verdoemenis. Zo is de gerechtvaardigde mens de gelukzalige mens, aan wie de Heere de ongerechtigheid niet toerekent, Psalm 32 vers 2.
 
De gelovige is aangenomen als rechtvaardig in Gods gezicht, II Korinthiërs 5 vers 21: "Want Hem, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem." Filippenzen 3 vers 9: "… En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof."
 
Als nu de gerechtigheid een rechtvaardigheid eist van iemand die in Christus is, in Wie hij toch rechtvaardig is gerekend voor de Heere, zekerlijk zal zo iemand zeggen: "In de Heere heb ik gerechtigheid", Jesaja 45 vers 24. De wet is vervuld, haar geboden zijn gehoorzaamd, haar vloek is voldaan. De Borg van de gelovigen heeft de schuld betaald. Dus is de persoon die verenigd is met Christus, gerechtvaardigd.
 
Boston vat dit alles samen met het beeld van de bloedwreker die de misdadiger achtervolgt. Christus, als de Zaligmaker van verloren zondaren, grijpt hem door Zijn Geest en trekt hem tot Zichzelf. De zondaar grijpt Christus aan door het geloof.
 
 
De zondaar moet van Adam worden losgemaakt om in Christus te worden ingelijfd. Boston beschrijft dit als een proces van twaalf bijlslagen - waarbij hij denkt aan een rank die van de oude stam wordt afgekapt en in de nieuwe stam wordt ingeënt. Zijn bedoeling is dat we van al onze steunsels en leunsels worden afgebracht, of het nu uitwendige plichtengodsdienst is of inwendige gevoelsgodsdienst. Christus wil ons Alles zijn, of niets. Om de schijngelovige te ontmaskeren beschrijft hij welke overleggingen er allemaal in het hart kunnen zijn, die allemaal moeten worden weggesneden, om Christus te ontvangen. Boston beschrijft bij elke nieuwe slag wat de gestalte van ons hart is en wat Gods oplossing ervoor is - alles op weg naar Christus. De twaalf slagen zijn dus niet als tijdsvolgorde of rangvolgorde bedoeld, of als een voorschrift-bekering.
 
Hij schrijft: "Wanneer de Geest des Heeren in een persoon begint te werken om hem tot Christus te brengen, dan vindt Hij hem in een Laodicese toestand. Hij is vast in slaap, zich niet bewust van enig gevaar en hij droomt van de hemel en Gods gunst, hoewel hij vol zonde is tegen de Heilige Israëls: "Gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt" (Openbaring 3 vers 17). Daarom werpt de Geest enige lichtstralen in de duistere ziel en laat de mens zien dat hij een verloren mens is. Hij wordt aangeklaagd, beschuldigd en veroordeeld wegens het verbreken van Gods wet. En nu kan hij niet langer gerust slapen in zijn vroegere levenswijze. Dit is de eerste slag die de rank krijgt om haar af te snijden."
 
Herkent u dit? Is het niet ten volle waar dat we vanuit onszelf zo zijn? Wij hebben Gods wet verbroken, maar hebben er geen erg in, totdat Gods Geest ons eraan ontdekt.
 
Boston vervolgt: "Hierop verlaat de mens zijn vroegere goddeloze levenswijze. Hij verlaat zijn liegen, vloeken, sabbatsschending, stelen en andere praktijken, en nu begint hij zichzelf in zijn hart te zegenen, terwijl hij zichzelf een betere dienstknecht van God vindt dan vele anderen: "O God, ik dank U dat ik niet ben zoals andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers" (Lukas 18 vers 11). Hij krijgt echter spoedig weer een slag met de bijl van de wet die hem laat zien dat alleen hij die doet wat geschreven is in het boek der wet, erdoor zalig kan worden. Zij laat hem ook zien dat zijn niet-zondigen een te geringe beschutting is tegen de storm van Gods toorn. En zo beginnen nu zijn zonden van nalatigheid zich te op te dringen aan zijn gedachten en elk van de Tien Geboden brandt op hem los met donderslagen van toorn, omdat hij de plichten die van hem werden geëist, heeft verzuimd."
 
Wat zien we hier? Wanneer Gods Geest ons aan onszelf gaat ontdekken, gaan we aan het werk, want we denken dat dit de weg ten Leven is. Maar dat is een vergissing. Wij zien dat het niet genoeg is om heilig en zondeloos te leven, want wij kunnen de schuld die er staat bij God, daarmee niet afbetalen.
 
Daarom schrijft ds. Boston verder: "Daarop gaat hij proberen heilig te leven. Hij bidt, hij onderhoudt de dag des Heeren stipt en zoals Herodes doet hij vele dingen en hoort predikaties gaarne. En nu is er in die mens een geweldige verandering te zien, die zijn buren wel op moeten merken. Hij wordt daarom door de godvruchtigen met blijdschap als een biddend mens in hun gezelschap toegelaten. Hij kan met hen spreken over godsdienstige zaken, ja, zelfs over zielsbevindingen waar sommigen geen kennis van hebben. En het goede oordeel dat zij over hem hebben, bevestigt het goede oordeel dat hij over zichzelf heeft. Deze stap in de godsdienst is noodlottig voor velen, omdat zij nooit verder komen."
 
Wie in zijn onbekeerde staat openbaar goddeloos leefde, zal opvallen door de veranderingen die er nu plaatsgrijpen. Maar het gevaar bestaat, dat deze uit- en inwendige veranderingen worden aangezien voor zielsvernieuwing, terwijl Christus in Zijn Persoon en werk nog in het geheel niet aan de orde is. Dit is niet wat God wil, en daarom gaat de Heilige Geest verder:
 
"Hier brengt de Heere aan de uitverkoren rank een nieuwe slag toe. Het geweten beschuldigt hem heftig van enige verkeerde stappen die hij gedaan heeft in zijn levenswandel: de verwaarlozing van een of andere plicht, of het begaan van een of andere zonde die een smet werpt op zijn levenswandel. Dan gaat hij tot God, belijdt hij zijn zonden en smeekt hij om vergeving ervan, terwijl hij belooft er in de toekomst voor op zijn hoede te zijn. Zo vindt hij rust. Zo doen velen heel hun leven en zij kennen geen andere godsdienst dan het doen van hun plichten, hoewel zij volslagen vreemdelingen zijn van Christus. Maar de Geest des Heeren geeft de rank die afgesneden moet worden, een slag die nog dieper gaat. De Geest toont hem de vuile lusten die in zijn hart wonen. Dan ontdekt hij dat zijn hart een mesthoop is van helse lusten, gevuld met hebzucht, trots, boosaardigheid, vuilheid en dergelijke. Nu blijft er van zijn uiterlijke godsdienst niets over."
 
Wat een wonder wanneer ons levensscheepje niet vastraakt op de zandbank van de rijke jongeling: al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jeugd af…!
 
Wat is het gevolg van deze inwendige ontdekking?
 
"Daarop treurt hij over de boosheden van zijn hart. Hij spant zich in om zijn hoogmoed en zijn hartstocht te bedwingen en om onkuisheden uit te bannen. Hij bidt inniger en tracht zijn hart tot ontroering te brengen bij iedere godsdienstige plicht die hij vervult. Daarom wordt er een slag toegebracht, die nog dieper gaat. De wet grijpt hem bij de keel en zegt: betaal mij wat gij schuldig zijt. Dan zegt de zondaar: wees lankmoedig over mij, en ik zal U alles betalen. Zo gaat hij aan het werk om een beledigd God te verzoenen en om boete te doen voor zijn zonden. Hij vernieuwt zijn bekering, tenminste wat er voor door moet gaan. Hij zucht, treurt en roept om vergeving. Maar de slag moet nog dichter bij het hart gebracht worden, voordat de rank eraf valt. De Heere laat hem in de spiegel van de wet zien hoe hij zondigt in alles wat hij doet, zelfs in het beste wat hij kan doen. En zo wordt hij zover afgebroken, dat hij inziet, dat hij niet in staat is om te voldoen aan de eisen van de wet."
 
Wat een wonder om hier te worden gebracht - of dat nu in zes slagen van Gods wet wordt ondervonden, of in ene slag, dat maakt niet uit, zegt Boston aan het eind van de rij; als het maar gebeurt. Wie nog iets goeds van zichzelf verwacht, kan niet in Jezus Christus geloven. Tenminste niet met een waar geloof.
 
"Daarom gaat hij, als een gebroken mens die ziet dat hij niet in staat is om al zijn schulden te betalen, een schikking maken met zijn schuldeiser. Terwijl hij zo zijn best doet en het nog beter wil doen, maakt hij zich wijs dat zijn staat goed is. Maar de uitverkorenen krijgen een nieuwe slag, die hen in deze toestand hun houvast doet verliezen. De wet dringt zich aan hun geweten op, en toont hen aan dat het wensen goed te doen, niet zal baten."
 
Het gevolg hiervan is, schrijft Boston - en hij heeft het oog op wat van nature bij ons allen gevonden wordt: "Hij wendt zich tot Christus, en smeekt Hem dat Zijn gerechtigheid aanvult wat er aan zijn eigen gerechtigheid ontbreekt. Maar Gods Geest breekt de zondaar ook af van dit houvast door zijn geweten ervan te doordringen dat er in deze zaak geen vermenging mag zijn van wet en geloof. De zondaar moet bij een van beide blijven en de ander loslaten. De weg van de wet en de weg van het geloof zijn zo verschillend dat het voor een zondaar niet mogelijk is op de één te wandelen, tenzij hij de andere verlaat. Als hij voor het 'doen' kiest, moet hij het helemaal doen. Christus zal geen gedeelte voor hem doen als Hij niet alles doet."
 
Dit punt is treffend verwoord in onze Heidelbergse Catechismus, vraag en antwoord 29 en 30: "Waarom wordt de Zoon van God Jezus, dat is Zaligmaker, genoemd? Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarnaast, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is." En vraag en antwoord 30 vervolgt dan meteen met "Geloven dan die mensen ook aan de enige Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf, of ergens elders zoeken? Neen; maar zij verloochenen met de daad de enige Heiland Jezus, hoewel zij met de mond in Hem roemen; want van tweeën één: óf Jezus is geen volkomen Zaligmaker, óf wie deze Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, wat tot hun zaligheid nodig is."
 
Ja, dit onderwijs is echt belangrijk, verstandelijk en bevindelijk. Wij houden zo van co-operatie, samenwerking: God wat en ik wat. Lees maar mee in vraag en antwoord 62: "Waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn? Omdat de gerechtigheid die voor Gods gericht bestaan kan, helemaal volkomen en aan Gods wet in alle stukken gelijkvormig moet zijn, en dat ook onze beste werken in dit leven allemaal onvolkomen en met zonden bevlekt zijn."
 
Boston schrijft verder: "De zondaar die van zoveel houvasten is afgeslagen, probeert een overeenkomst met Christus te sluiten. Hier geeft de zondaar zich voorwaardelijk aan Christus over. Daarbij is het zijn grote zorg hoe hij Christus moet gehoorzamen, hoe hij Zijn geboden moet onderhouden om zo aan zijn overeenkomst te voldoen. En hierin vindt de ziel gedurende enige tijd een valse en ongezonde vrede, totdat de Geest des Heeren weer een slag toebrengt om de mens eveneens af te snijden van deze toevlucht der leugen. En dat gebeurt op deze manier: wanneer hij er niet in slaagt om de plichten te vervullen die hij op zich heeft genomen en wanneer hij weer in die zonde valt waartegen hij een verbond had gemaakt, dan wordt de ziel er op krachtige wijze van doordrongen dat dit verbond verbroken is. Zo is het werk van veel kerkmensen heel hun leven niets anders dan het maken en verbreken van zulke verbonden, telkens en telkens weer."
 
In dit stukje gaat ds. Boston in tegen de toen heersende opvatting dat het genadeverbond een voorwaardelijk verbond was, waarbij wij aan zekere voorwaarden moeten voldoen, wil het verbond in stand blijven. Dit soort prediking kweekte in Bostons dagen een wettische godsdienst, waarbij vrije genade niet werd begrepen, niet werd gepreekt en niet werd begeerd. Maar dat is tot oneer van God in Christus, Die Zijn genade gratis schenkt.
 
Hoe moet het dan wel? Boston vervolgt: "Allen die door het geloof Gods verbond aangrijpen, zullen behouden worden. Maar dit soort verbond is een verbond van de mens zelf, een uitvinding van zijn eigen hart. Het is niet het verbond van God, dat bekendgemaakt wordt in het Evangelie van Zijn genade. En het maken ervan is niets anders dan het maken van een werkverbond met Christus, waarbij de wet en het Evangelie met elkaar verward worden. Gods verbond is eeuwig: eenmaal in het verbond, nooit meer eruit. Maar het verbond van u is een wankelend verbond: het is nooit zeker, maar het wordt iedere dag verbroken. Het is enkel en alleen een slaafs verbond, waarbij Christus gediend wordt voor de zaligheid. Gods verbond is echter een kinderlijk verbond, waarin de zondaar Christus en Zijn zaligheid aanneemt, die vrij worden aangeboden. Het aangaan van dat valse verbond houdt in dat men van Christus koopt met geld, maar het aangrijpen van Gods verbond houdt in dan men van Hem koopt 'zonder geld en zonder prijs' (Jesaja 55 vers 1).
 
Daarop gaat de mens tenslotte aan Christus' deur om genade bedelen, maar nog is hij een trotse bedelaar, die op zijn persoonlijke waardigheid staat. Zij zijn als mensen die zelf eens in het bezit waren van een landgoed, maar die tot uiterste armoede zijn vervallen, en zijn gedwongen om te bedelen. Wanneer zij beginnen te bedelen, dan herinneren zij zich hun vroegere positie nog en hoewel zij hun vermogen zijn kwijtgeraakt, hebben zij toch veel van hun vroegere geestesgesteldheid behouden. Daarom kunnen zij zich niet voorstellen dat zij als gewone bedelaars behandeld behoren te worden. Zo ook de zondaar. Hij overweegt de verbetering van zijn leven, zijn berouw, de droefheid en de tranen die zijn zonde hem gekost hebben, zijn ernstige begeerten naar Christus, zijn gebeden en worstelingen om genade. Hij gebruikt deze nu allemaal als steekpenningen om genade te verkrijgen en hij hecht er geen klein gewicht aan bij zijn toenadering tot de troon der genade. Maar hier schiet de Geest des Heeren een bundel pijlen in het hart van die mens, waardoor zijn vertrouwen in deze dingen in de grond geboord en vernietigd wordt. In plaats dat hij zichzelf beter vindt dan velen, moet hij inzien dat hij erger is dan wie ook. Hij ontdekt de waardeloosheid van zijn levensverbetering. In zijn ogen is zijn berouw niet beter dan het berouw van Judas. Zijn tranen zijn gelijk aan Ezau's tranen en zijn begeerten naar Christus schijnen hem egoïstisch en walgelijk toe. Nu wordt zijn hart als met duizend pijlen doorstoken, omdat hij ziet dat hij steeds maar blindelings is voortgegaan, terwijl hij zondigde tegen het geneesmiddel voor de zonde en in zijn hele levenswandel het bloed van de Zoon van God vertrad. En nu is hij in zijn eigen ogen het ellendige voorwerp van de wraak van de wet, ja, zelfs ook van de wraak van het Evangelie."
 
Laat ons de Heere smeken om Zijn Heilige Geest dat Deze ons afbrengt van alles wat ons van Christus scheidt.
 
 
Het gaat op reis door dit leven om de geloofsvereniging met Jezus Christus. Op weg daar naar toe moeten we worden afgesneden / losgemaakt van de oude stam waarin we van nature zijn, namelijk Adam. Wij zijn namelijk niet alleen natuurlijke nakomelingen van Adam, maar ook geestelijke nakomelingen. Dat is: we behoren geestelijk gezien bij Adam, bij de gevallen, verdoemelijke mens; ja, bij het werkverbond, al is dat verbroken. Wij moeten worden losgemaakt van Adam, van het werkverbond, en we moeten worden gehecht of verbonden aan Christus, Die daarom ook in I Korinthiërs 15 de Laatste Adam wordt genoemd, de Tweede Mens.
 
Hoe gaat dit lossnijden in zijn werk? Vorige week zagen we dat het volgens Boston stapsgewijze kan zijn dat iemand wordt losgeweekt of losgepeld uit zijn oude verbond. Twaalf bijlslagen noemt Boston. De laatste twee waren nog niet aan de orde gekomen. Leg uzelf ernaast en overweeg wat u ervan kent.
 
Boston schrijft, als de zondaar zo diep vernederd is (na de tiende slag), "acht hij zichzelf Christus en de gunst van God niet waardig. Als u nu tot hem zegt, dat hij bij Christus welkom is, als hij wil komen, dan is hij geneigd te zeggen: kan zo'n walgelijk en onwaardig, ellendig schepsel zoals ik, welkom zijn bij de heilige Jezus? Hij redeneert zich weg van Christus, en omdat hij zo'n verachter van Christus is geweest en zo'n onheilig en walgelijk schepsel, komt hij tot de conclusie dat hij niet tot Christus behoort te komen.
 
Vandaar dat hij nu de krachtigste pogingen doet om te verbeteren wat daarvoor verkeerd was in zijn leefwijze. Hij bidt ernstiger dan ooit, hij weent bitterder, hij strijdt krachtiger tegen de zonde in zijn hart en zijn leven, en waakt vlijtiger, alsof het mogelijk zou zijn door enig middel tenslotte bekwaam te zijn om tot Christus te komen. Men zou denken dat die mens nu voldoende vernederd is, maar helaas! Duivelse hoogmoed houdt zich schuil onder de sluier van al deze geveinsde nederigheid. Hij wil niet 'zonder geld' naar de markt van vrije genade komen. Daarom moet hij nog een slag krijgen die nog dieper gaat. Deze slag wordt hem toegebracht met de bijl van de wet in haar prikkelende kracht. Wanneer de wet de ziel zo beteugelt met de strenge geboden van gehoorzaamheid op straffe van de vloek, dan wordt de verdorvenheid geprikkeld, de wellusten worden heftig en hoe meer hij ertegen strijdt, hoe meer ze woeden. Dan beginnen verdorvenheden die hij nooit eerder in zichzelf heeft opgemerkt, de kop op te steken. Terwijl hij zo aan het vegen is in het huis van zijn hart dat nog niet bevochtigd is met de genade van het Evangelie, vliegen deze verdorvenheden erin als stof omhoog en omlaag. En hierdoor wordt zijn hoop afgesneden dat hij zich bekwamer zal maken om tot Christus te komen."
 
Kortom: alles wat wij doen, is waardeloos. We hebben het nodig hieraan steeds weer te worden herinnerd, want ook na ontvangen genade zijn we geneigd om toch iets van onszelf te verwachten.
 
"Nu is de tijd gekomen" schrijft de geestelijke dokter, Thomas Boston, "dat de mens die dobbert tussen hoop en wanhoop, besluit om tot Christus te gaan, zoals hij is. En daarom verzamelt hij de gebroken krachten van zijn ziel: hij tracht te geloven en op de een of andere manier grijpt hij Christus aan. En nu hangt de rank nog aan de oude stam met slechts één enkel draadje van een natuurlijk geloof, dat voortgebracht wordt door de natuurlijke kracht van iemands eigen geest. Maar de Heere, Die er zorg voor draagt Zijn werk te voltooien, brengt nog een slag toe, waardoor de rank er helemaal afvalt. Gods Geest ontdekt op overtuigende wijze de zondaar, dat hij totaal onbekwaam is om iets te doen dat goed is en zo sterft hij (Romeinen 7 vers 9).
 
Hij kan evenmin geloven, als met zijn hand de hemel bereiken en Christus vandaar laten neerdalen. En zo bemerkt hij tenslotte dat hij zich niet kan helpen door te werken en ook niet door te geloven. En omdat hij niets meer heeft waarmee hij zich aan de stam kan vastklemmen, valt hij er af. En terwijl hij zo benauwd is, omdat hij denkt dat hij weggevoerd zal worden door de vloed van Gods toorn, en dat hij niet eens een hand zal kunnen uitsteken om een takje vast te grijpen van de Boom des levens, wordt hij opgenomen en ingeënt in de ware Wijnstok, de Heere Jezus Christus, Die hem de Geest van geloof geeft."
 
Dit gedeelte van Bostons viervoudige staat is niet onbekritiseerd gebleven. Bedoelt Boston dat iedereen dit op dezelfde manier meemaakt of moet meemaken? Ik laat Boston zelf aan het woord. Direct volgend op de laatste zin van het vorige citaat, lezen we: "Met wat er over deze hoofdgedachte is gezegd, is het niet mijn bedoeling tere gewetens te kwellen of te bedroeven. Want hoewel er tegenwoordig slechts weinig mensen met tere gewetens zijn, zo verhoede God het dat ik één van de kleinen van Christus zou ergeren. Ik wil niet dat dit beschouwd wordt als de methode waartoe de Heere Zich beperkt, wanneer Hij de zondaar afbreekt van de oude stam."
 
Dit is duidelijke taal. Blijft de vraag over: waarom heeft Boston dit dan zo breed uitgewerkt, zo diep uitgespit? Loopt een predikant die dit preekt, niet het gevaar dat mensen hem verkeerd verstaan? Wanneer deze twaalf bijlslagen in bijna elke preek of in ieder geval regelmatig terugkomen, zou dat heel goed kunnen. Maar dat was bij Boston zelf niet het geval. Hij heeft vele preken en verhandelingen uitgegeven. Ik heb niet alles van hem gelezen, maar toch wel heel wat; en ik moet zeggen dat ik in alle preken en verhandelingen die ik tot hiertoe heb gelezen, niet ene keer iets ben tegengekomen wat lijkt op deze beschrijving. Maar wel blijkt uit ál zijn preken en verhandelingen dat Boston de drie stukken van de Heidelbergse Catechismus preekt: bij ons is enkel dood en helwaardigheid, zonde en afkeer; en daarom zal het alleen gebeuren door het EENZIJDIGE godswerk, door VRIJE genade.
 
Waarom schrijft hij er in zijn hoofdwerk, De viervoudige staat, dan wel zo over? We laten hem weer zelf aan het woord: "Helaas! Een doodse slaap is nu gevallen op dit geslacht waarop preken geen enkele vat hebben. Zij willen niet wakker worden, al raken wij hen nog zo gevoelig. Dit handhaaf ik als een zekere waarheid, dat allen die in Christus zijn, afgebroken zijn van al die verschillende dingen waarop zij hun vertrouwen stelden, en dat zij die er nooit van afgebroken werden, nog steeds in hun natuurlijke stam zijn."
 
Ten overvloede voegt hij er aan toe: "Niettemin, als het huis afgebroken is en het oude fundament is geslecht, dan komt dat op hetzelfde neer, of het nu steen voor steen werd afgebroken, of dat het ondergraven werd en alles tegelijk instortte."
 
Verder schrijft Boston over de tien weldaden die ons toevloeien uit de geloofsvereniging met Christus:
(1)        rechtvaardiging
(2)        vrede met God
(3)        aanneming tot kinderen
(4)        heiligmaking
(5)        wasdom in de genade
(6)        vruchtbaarheid
(7)        de aanvaarding van hun vruchten der heiligmaking
(8)        bevestiging in de staat van genade
(9)        ondersteuning bij beproevingen en verzoekingen
(10)        de bijzondere zorg van de Landman.
 
Dit alles is uw deel; in welke mate u zich dit bewust bent of niet, in Christus is alles uwe. Buiten Christus bezit u niets dan zondeschuld. Hoe belangrijk is dan deze geloofsvereniging met Jezus Christus.
 
Boston maakt van deze uiterst belangrijke leer een dubbele toepassing. Tot Gods kinderen zegt hij: streef ernaar om dadelijke omgang en gemeenschap met Jezus Christus te verkrijgen en te behouden. Wandel zoals het hen betaamt die met Hem verenigd zijn. Zie erop toe dat u vruchten voortbrengt en wel veel vruchten. Wees hemelsgezind en behoud uw heilige verachting voor de wereld. Leef en handel in afhankelijkheid en verlaat u door het geloof op Jezus Christus. Wees zachtmoedig van aard en toon u genegen om u te verenigen met de medeleden van Christus' lichaam, omdat u verenigd bent met de zachtmoedige Jezus, het gezegende Middelpunt van de vereniging.
 
En vervolgens zegt hij tot onbekeerde zondaars: wat zal ik tot u zeggen? Ik heb u iets laten zien van de voorrechten van hen die in de staat der genade zijn. U hebt ze van verre gezien. Maar helaas! Ze zijn niet van u, omdat u niet van Christus bent. U bezit de zondigheid van een onwedergeboren staat en ook de ellende ervan, maar hebt geen deel aan de gerechtigheid van Christus. Er is geen vrede voor u, geen vrede met God, geen ware vrede voor het geweten, want u hebt geen deel aan de grote Vredemaker. U behoort niet tot het geestelijke gezin des Heeren. De aanneming tot kinderen waarover wij spraken, bezit u niet. U hebt geen deel aan de Geest van de heiligmaking, kortom, u hebt geen erfdeel onder de geheiligden. Alles wat ik u hierover kan zeggen, is dat de toestand niet hopeloos is. Ze kunnen nog de uwe worden: "Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij." De poorten van de vrijstad zijn nog niet gesloten. O, dat wij u konden overreden en dwingen in te komen!
 
Wat zegt u op dit alles?
 
De laatste twee staten gaan over eeuwig wel en eeuwig wee. Boston beschrijft de hemelse heerlijkheid en de helse verschrikking. Hij doet dit uitvoerig. Eerst een preek over het sterven zelf. De tekst is Job 30 vers 23: "Want ik weet dat Gij mij ter dood brengen zult, en tot het huis der samenkomst aller levenden."
 
Vervolgens over het grote onderscheid tussen de rechtvaardigen en de goddelozen in hun sterven, over Spreuken 14 vers 32: "De goddeloze zal heengedreven worden in zijn kwaad; maar de rechtvaardige betrouwt zelfs in zijn dood."
 
Vervolgens gaat een preek over de opstanding naar aanleiding van Johannes 5 vers 28-29: "De ure komt waarin allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen; en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis."
 
Vervolgens schrijft hij over het algemene oordeel en over het eeuwige leven en over de eeuwige pijn in drie preken naar aanleiding van Jezus' gelijkenis uit Mattheüs 25 vanaf vers 31: "En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid. En voor Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals de herder de schapen van de bokken scheidt. En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan Zijn linkerhand. Dan zal de Koning zeggen tot degenen die aan Zijn rechterhand zijn: komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk dat voor u bereid is van de grondlegging der wereld. Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd. Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed. Ik ben krank geweest, en gij hebt Mij bezocht. Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, en gespijzigd, of dorstig, en te drinken gegeven? En wanneer hebben wij U een vreemdeling gezien, en geherbergd, of naakt en gekleed? En wanneer hebben wij U krank gezien, of in de gevangenis, en zijn tot U gekomen? En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: voorwaar zeg Ik u: voor zoveel gij dit aan een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat aan Mij gedaan. Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk voor de duivel en zijn engelen bereid is. Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling; en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank, en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht. Dan zullen ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebben U niet gediend? Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: voorwaar zeg Ik u: voor zoveel gij dit aan een van deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het aan Mij ook niet gedaan. En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven."
 
Ik sluit dit artikel over Bostons boek af met het laatste stukje uit de laatste preek: "De verschrikkingen van de hel, zowel als de vreugden van de hemel, worden u voorgesteld om u op te wekken om Hem met al Zijn zaligheid te ontvangen, en om u over te buigen naar de weg van geloof en heiligheid, waarlangs u alleen kunt ontkomen aan het eeuwige vuur. Moge de Heere Zelf dit alles krachtig maken tot dat doel!"
Lezer, waar zult u in de eeuwigheid zijn?