Te ruim met het aanbod?
Kan in een prediking het aanbod te ruim worden gesteld?
Zo luidt de vraag van een man die nogal veel in de oude schrijvers leest. Hij had onlangs van een prediker deze opmerking gehoord en had zich wat verbaasd, omdat hij dit nog niet eerder bij de oudvaders was tegengekomen, voor zover hij zich kon herinneren. Hoe moeten we deze dingen beoordelen?
Het aanbod kan niet te ruim worden gepredikt, wel verkeerd. We prediken het aanbod verkeerd, als we in de verkondiging van het Evangelie (stilzwijgend) veronderstellen, dat mensen tot Jezus kúnnen gaan en dat zij hun hart voor Hem kúnnen openzetten en dat zij voor Hem kúnnen kiezen.
Dat is echter meer een verkeerde veronderstelling van de prediker of een verkeerde gevolgtrekking uit de prediking, dan dat het eigenlijk met het aanbod en de ruimte daarin te maken heeft.
Het aanbod van genade is namelijk niet anders dan de nodiging tot het heil. Deze nodiging is een Goddelijke genade - want God had ons zonder nodiging verloren kunnen laten gaan - én een menselijke plicht. Wij zijn verplicht - volgens het eerste gebod - om alleen God te vertrouwen [lees de uitleg van de Catechismus in antwoord 94, op dit gebod er maar op na].
Wat is God vertrouwen? Dat kan nooit buiten de Heere Jezus Christus om. Daarom is het eerste gebod van de Wet des HEEREN een bevel om Jezus Christus aan te nemen in het geloof!
Dit bevel van God is dus een verplichting voor ons. Niemand op heel de aarde en in al de eeuwen kon / kan zeggen: "Dit gebod geldt niet voor mij! Ik heb toestemming van God om Hem niet als Enige te vertrouwen. Ik ben vrijgesteld om in oprecht geloof Zijn Zoon aan te nemen." Nee, ieder mens - heiden, Jood, Christen - is verplicht om door het geloof in Christus Jezus de Drie-enige God te dienen, te erkennen, te beminnen, te vertrouwen.
Deze eis heeft de HEERE in de Schrift ook via de aansporing, de vermaning, de uitlokking en de roeping of uitnodiging tot ons doen komen. Op vele manieren komt deze roepstem tot ons. Er is niemand van alle hoorders van Gods Woord die deze veelvuldige en veelkleurige roepstem niet hoort. Er is ook geen mens van alle kerkgangers of niet-kerkgangers die deze vriendelijke en dringende nodiging naast zich neer mag leggen. Daarom kan het aanbod = de roeping tot bekering nooit te ruim worden gesteld, aangezien elk mens door de Schrift en door de werken van God wordt geroepen om zijn Schepper te eerbiedigen, te gehoorzamen.
Toch begrijp ik de waarschuwing van de betreffende - voor mij onbekende - prediker wel. Hij weet dat het remonstrantisme zo gemakkelijk binnen sluipt. Het remonstrantisme is: dat er in ons nog iets goeds is overgebleven na de zondeval. Het remonstrantisme is tot oneer van God, omdat het Zijn werk verkleint en het onze daartegenover vergroot. Het remonstrantisme is ook tot schade voor onze ziel, omdat het de mens bedriegt met een ingebeelde Jezus en zo voor eeuwig verloren laat gaan.
En wat blijkt nu? Dat juist door een 'te ruime' aanbod van genade dit remonstrantisme wordt bevorderd.
Hoe dan? Dan wordt geleerd dat God in de verkondiging van Zijn Evangelie als volgt te werk gaat: Hij biedt Zijn genade aan allen aan. Nadat Hij dit heeft gedaan, wacht Hij wat wij er mee zullen doen. God legt de beslissing dus in ons. Met behulp van Gods genade beslist de mens zelf, vrij en gewillig, om Jezus aan te nemen; of hij verwerpt Hem. Deze leer nu is een pest, een vergif.
Maar deze manier van prediken is niet de enige manier om het aanbod te prediken. We hoeven - met andere woorden - niet het aanbod van genade weg te werpen om reden dat de remonstranten dit aanbod verkeerd hebben uitgelegd.
We zullen het slechts goed moeten uitleggen en we zullen op een Bijbelse manier moeten prediken.
Daarbij kan er nog een reden zijn, dat die onbekende dominee de uitspraak deed, dat het aanbod te ruim is, namelijk omdat onze tegenstanders op de Dordtse Synode zeiden: als je werkelijk het Evangelie wilt prediken aan alle mensen, moet je de verkiezingsleer zoals jullie die uitleggen en ons opleggen, wel geweld doen. Laat je jullie opvatting over de verkiezing staan, dan kun je geen algemeen, welgemeend en onvoorwaardelijk aanbod van genade brengen in de prediking. Daarom zijn er wel geweest die zeiden: als ik dan moet kiezen tussen de verkiezingsleer van Dordt en de aanbodsleer van de remonstranten, kies ik van ganser harte voor de Dordtse verkiezingsleer. Zodoende gooiden ze met de remonstrantse leer ook de waarheid overboord.
Het rechte midden hebben echter onze vaderen bewaard, die zeiden: de prediking van het Evangelie geschiedt aan allen die onder het Woord komen, met bevel van bekering en geloof. Niemand wordt uitgesloten in de nodiging of roeping, behalve die zichzelf buiten sluit.
Hoezeer het schijnbaar tegenstrijdig is, blijkt het alles toch bij nader inzien goed te harmoniëren. Dat houdt in: al zijn wij vanuit onszelf in het geheel onwaardig, onbekwaam en onwillig om Gods genade in Jezus Christus aan te nemen, niettemin wordt zij mij wel ernstig aangeprezen en aangeboden. Wie nu zichzelf in dit licht beschouwt, wordt diep, zeer diep in het stof vernederd, omdat hij niet slechts tegen Gods heilige Wet heeft gezondigd, maar ook tegen Zijn heilig Evangelie.
Welk een vermeerdering van schuld: altijd onder het aanbod te hebben gezeten en dan toch nog verloren te gaan, omdat we het hebben afgewezen... Bij Calvijn las ik over de onreine geest in Lukas 11 vers 24-26, dat de mens zo wordt, omdat hij de aangeboden genade verwerpt! Hoe staat dat bij ons? Hebben we onze schuld tegen Gods vriendelijke nodiging al eens mogen inleven? Of zijn we in onszelf nog zo rijk, dat we wezenlijk niet nodig hebben dat de Geest ons wordt beloofd om in ons het geloof te werken?
Door deze misstanden laten dominees zich soms verleiden tot ongebreidelde uitspraken. Dus we onthouden: het aanbod kan wel verkeerd, maar niet te ruim worden gebracht.
Wat hebt u met de verkondiging van deze zeer blijde boodschap gedaan?