Het Duizendjarig Rijk
Uit Roemenië kwam de vraag hoe het zit met het Duizendjarig Rijk. Is het waar dat de duivel dan duizend jaren gebonden zal zijn en dat de Heere Jezus aan het begin daarvan voor de eerste keer zal wederkeren en dat Hij aan het einde daarvan voor de tweede en laatste keer zal wederkeren? En dat net voorafgaand aan de tweede en laatste wederkomst van Christus de duivel nog een kleine tijd ontbonden zal worden om de volken te verleiden?
Om op deze vragen een antwoord te vinden, moeten we de Heilige Schrift raadplegen. Daar vinden we in Openbaring 20 iets over het Duizendjarig Rijk. We lezen daar: "En ik zag een engel afkomen uit de hemel, hebbende de sleutel van de afgrond, en een grote ketting in zijn hand. En hij greep de draak, de oude slang, welke is de duivel en satan, en bond hem duizend jaren; en wierp hem in de afgrond en sloot hem daarin en verzegelde die boven hem, opdat hij de volken niet meer verleiden zou, totdat de duizend jaren geëindigd zouden zijn. En daarna moet hij een kleine tijd ontbonden worden. En ik zag tronen, en zij zaten daarop en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om de getuigenis van Jezus en om het Woord van God, en die het beest en zijn beeld niet aangebeden hadden en die het merkteken niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hun hand; en zij leefden en heersten als koningen met Christus, de duizend jaren. Maar de overigen van de doden werden niet weer levend, totdat de duizend jaren geëindigd waren. Deze is de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij die deel heeft in de eerste opstanding; over deze heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen duizend jaren. En wanneer de duizend jaren geëindigd zullen zijn, zal de satan uit zijn gevangenis ontbonden worden. En hij zal uitgaan om de volken te verleiden die in de vier hoeken van de aarde zijn, de Gog en de Magog, om hen te vergaderen tot de oorlog; wier getal is als het zand aan de zee. En zij zijn opgekomen op de breedte van de aarde en omringden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad; en er kwam vuur neer van God uit de hemel en heeft hen verslonden. En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en sulfer, waar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid."
Het is niet eenvoudig om de visioenen van Johannes op Patmos te verklaren. Daarom zijn er heel wat meningen over. Misschien wel één van de moeilijkste gedeelten van dit al zo moeilijke boek, is het gedeelte uit hoofdstuk 20, wat u net hebt gelezen.
Ik begin maar met de mening van onze hooggeachte kanttekeningen. De eerste kanttekening op Openbaring 20 luidt:
Dit hoofdstuk is wat zwaar om te verstaan en wordt door de uitleggers verschillend verklaard. Enigen menen dat alles wat hier verhaald wordt, nog moet gebeuren en wel na de ondergang van de antichrist, waarover in Openbaring 18, 19 is gesproken; en dat dan de satan pas zal gebonden worden, de Joden tot Christus bekeerd en de rechte Kerk van Christus in groot aanzien, goede vrede en welstand over alle volken der wereld zal heersen, en dat duizend jaren lang; in het begin van welke duizend jaren al de martelaars zouden opstaan uit de doden en zich bij deze Kerk voegen of in de hemel tot Christus opgenomen worden, totdat na de duizend jaren de satan weder ontbonden zijnde, de overige ongelovige volken die door God en Magog verstaan worden, hun nieuwe oorlog zullen aandoen. Maar dat Christus dan komende ten oordeel, Zijn Kerk ten volle zal verlossen en de satan met al zijn dienaars in de poel van vuur in eeuwigheid zal verwerpen. Dit gevoelen is zeer oud, ook onder vele oudvaders geweest en wordt door enige leraars ook heden weer vernieuwd, omdat het schijnt dat de letter van de tekst van Openbaring 20 het meebrengt. Maar wanneer alles goed overwogen wordt, kan het met de gedurige zin van Gods Woord niet bestaan.
Hoe het dan wel verstaan moet worden, is ook in onze kanttekeningen niet geheel duidelijk, maar het komt in grote lijnen, kort samengevat, hierop neer: de duizend jaren zijn een bepaalde tijd tussen Christus' hemelvaart en Zijn wederkomst. En wel een tijdperk van ongeveer duizend jaren. De kanttekeningen veronderstellen dat die duizend jaren al verleden tijd zijn. Wij leven dus volgens die opvatting in het allerlaatste, zoals in Openbaring 20 staat, de tijd dat de duivel nog losgelaten wordt en hevig oorlog voert tegen Gods kinderen.
Een andere opvatting is die van ds. Wilhelmus à Brakel, die we kunnen vinden in zijn verklaring van het boek Openbaring, in zijn boek De Redelijke Godsdienst, deel III. Daar schrijft hij dat deze duizend jaren een heerlijke bloeitijd van de kerk van Jezus Christus aanduiden. Een tijd die nog helemaal in de toekomst ligt. Eerst zal de roomse kerk vallen en het volk Israël tot de geloofsomhelzing van de Messias worden gebracht en dan zal de kerk nog een lange tijd, namelijk ongeveer duizend jaren, wereldwijd bloeien.
Een derde mening is, als ik me niet vergis, van ds. Kohlbrugge, die meent dat het helemaal symbolisch moet worden uitgelegd; en dat het betrekking heeft op heel de tijd dat het Evangelie verkondigd is onder de volken der aarde, dus de tijd vanaf Christus' hemelvaart tot Zijn wederkomst.
Naar mijn mening is de opvatting van de kanttekeningen niet juist. Een bloeitijd van duizend jaren in het verleden is er zo niet geweest. De opvatting van ds. W. à Brakel heeft veel aantrekkelijks in zich, maar of het wel echt duizend jaren zullen zijn? Alle getallen in het boek Openbaring zijn symbolisch en daarom denk ik dat ook het getal duizend symbolisch is. Ook zit er in de opvatting van Kohlbrugge iets, wat mij erg aanspreekt. Ik denk namelijk dat het heel goed mogelijk is om dit deel van de Schrift geheel symbolisch uit te leggen als beeldtaal voor de Evangelieverbreiding over alle volken.
In mijn lessen voor de belijdeniscatechisatie schrijf ik het volgende en daar wil ik voor ditmaal mee besluiten:
Onze oudvaders (predikanten uit de bloeitijd van de kerkhervorming en kort daarna in de kerk van ons vaderland) hebben veel geschreven en gepreekt over de toekomst, net voorafgaand aan de wederkomst van Christus. Ze hebben over het algemeen een bloeitijd van de kerk verwacht. Eerst zal de antichrist (I Johannes 2 vers 18) vallen en dus de afgodische roomse kerk verwoest worden, vervolgens zal het volk Israël tot de geloofsomhelzing van de Messias Jezus worden gebracht (Romeinen 11) en dan zal er een lange tijd, in beeldtaal gesproken 'duizend jaren' (Openbaring 20 vers 2-7) van grote bloei en vrede komen. En de aarde zal vol worden van de kennis des HEEREN, zoals de wateren de zee bedekken (Jesaja 11 vers 1-9) en niemand zal enig leed doen op de berg van Gods heiligheid; uitgebeeld in het symbool van 'de leeuw zal stro eten als de os.'
Temidden van alle theorieën over de wederkomst, die in de loop van de eeuwen zijn ontwikkeld (waarvan er sommige heel onbijbels zijn en andere min of meer waarschijnlijk zijn), blijft voor ons persoonlijk de grote vraag: zijn wij bereid om onze Rechter Die onontkoombaar komt, te ontmoeten? Dan zullen de boeken van Gods geheugen en van ons geweten geopend worden (Openbaring 20 vers 11-15). Kunnen wij antwoord 52 oprecht nazeggen? Is Hij, Die komt, onze Borg? In de aanstelling van Godswege en in de liefdevolle verkondiging en nodiging van het Evangelie van Gods belofte zeker wel, maar in de toeëigening door de Heilige Geest door middel van het waarachtig geloof ook? Onderzoek het eerlijk! De eeuwigheid duurt eindeloos! Wat zal het onvoorstelbaar erg zijn om straks voor eeuwig verloren te gaan, terwijl we zo indringend zijn gewaarschuwd en ook lieflijk en welmenend zijn genodigd!'
Verder wil ik iets schrijven over de geschiedenis van het Duizendjarig Rijk. Als inleidende opmerking haal ik een woord aan van ds. Van Meer uit zijn verklaring van het boek Openbaring, ooit in aflevering in Om Sions Wil gepubliceerd.
Eerlijk gezegd acht ik de kwestie (namelijk het hoe en wat van het Duizendjarig Rijk) niet van overwegend belang, al maken sommige chiliasten (sommige aanhangers van de leer van het Duizendjarig Rijk) er een hoofdzaak van. Veel gewichtiger is de vraag, waar onze plaats zal wezen... Wat baat het, zo gij het pro en contra (het voor en tegen) van het chiliasme (de leer van het Duizendjarig Rijk) haarfijn kunt uiteenzetten, maar intussen niet door genade deel hebt gekregen aan Christus' glorievolle toekomst? Het is een kunstgreep van de duivel onze aandacht op ondergeschikte punten te vestigen, opdat wij het ene nodige zouden voorbijzien. Wij behoeven onderwerpen als het chiliasme (het Duizendjarig Rijk) geenszins onaangeroerd te laten, indien onze voornaamste zorg maar blijft, het eerste antwoord van de Catechismus bevindelijk te mogen herhalen.
De leer van het Duizendjarig Rijk wordt genoemd het CHILIASME. Dit moeilijke woord komt van het Griekse woord voor duizend (chilioi). Dit chiliasme nu is een zaak niet van de laatste tijd, maar het is even oud als de Christelijke kerk. Ja, haar wortels gaan zelfs nog verder terug. Want ook in het jodendom voor de geboorte van Christus leefde al de gedachte van een (duizendjarig) vrederijk op aarde. Achter deze gedachte steekt een groot verlangen. Een verlangen dat uit de Heilige Schrift geboren wordt in de nood der tijden.
Als we zo eens nagaan wanneer de leer van het Duizendjarig Rijk het krachtigst wordt geleerd, dan zien we dat dit vaak is, wanneer de kerk leeft in benauwde en drukkende omstandigheden. Wanneer daarentegen de kerk een periode van bloei en welvaart en vrede doormaakt, zien we dat de verlangens aangaande een duizendjarige vredevolle toekomst helaas dikwijls verslappen. Echter in moeitevolle omstandigheden, wanneer vijanden haar van alle zijden benauwen, perst het verlangen zich baan naar een betere tijd. Een tijd van meer ruimte en meer vrede. En dit verlangen is op de Bijbel gegrond! Het volk des Heeren, dat in de druk leeft, mag immers in het nochtans van het geloof grote zaken van zijn God verwachten. Na het zure geeft Hij 't zoet, zingt de Psalm. Of: Hij zal uw druk eens veranderen in geluk. De vraag is echter of dit Bijbelse verlangen zich altijd in een Bijbelse leer heeft vertaald.
Wanneer dit verlangen zich omzet in een niet-Bijbelse leer dan hoeven we het verlangen van dat beproefde volk van God niet te vertrappen of te verachten, maar het verkeerde van de leer die zich daaruit heeft ontwikkeld, moeten we afwijzen.
Eén van de dingen die aanleiding zijn van gedachten aan een aards vrederijk, is dat men Oudtestamentische profetieën verkeerd uitlegt. Wat is namelijk aan de orde? De profeten hebben in aardse beelden over geestelijke zaken gesproken. Wanneer we deze aardse beelden letterlijk gaan uitleggen, krijgen we een aardse toestand. Wanneer we de profetieën op de juiste wijze verstaan, hoeven wij ze niet te vergeestelijken, maar zullen we beseffen dat ze beeldspraak bevatten die geestelijk is bedoeld.
Onder vele, zeer vele voorbeelden haal ik nu Maleachi 1 vers 11 aan. Daar zegt de HEERE door de profeet over de toekomende tijd, namelijk van het Nieuwe Testament: "Maar van de opgang van de zon tot haar ondergang [dus niet alleen onder het volk Israël, maar wereldwijd, WP] zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en aan alle plaats zal aan Mijn Naam reukwerk toegebracht worden en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heerscharen."
Als we dit uitleggen naar de klank der woorden, dan zullen er in de Nieuwtestamentische tijd (eventueel de tijd van het Duizendjarig Rijk) toch altaren worden opgericht en offers worden gebracht. Maar als we beseffen dat onder Oudtestamentische beelden wordt uitgesproken dat God zal worden gediend, dan leggen we de offers die hier worden genoemd, anders uit. Kanttekening 50 van onze statenvertaling merkt over dat reukwerk op: Dat is, men zal Mij de rechte godsdienst bewijzen; versta de innerlijke offeranden, die door de ceremoniën van het Oude Testament, welke hier genoemd staan, afgebeeld werden. Vergelijk Zacharia 14 vers 16, 20. In Zacharia 14 vers 16 staat: "En het zal geschieden dat al de overgeblevenen van alle heidenen die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn, die zullen van jaar tot jaar optrekken om aan te bidden de Koning, de HEERE der heerscharen, en om te vieren het feest der loofhutten."
Zou het werkelijk zo zijn dat het letterlijk is bedoeld: alle bekeerde heidenen zullen elk jaar een reis maken naar Jeruzalem? Heel de wereldbevolking? En zullen ze letterlijk het loofhuttenfeest vieren? Of is dit beeldspraak, ontleend aan Israëlitische gebruiken, namelijk dat het volk Israël elk jaar letterlijk moest optrekken naar Jeruzalem onder andere om het loofhuttenfeest te houden. En is onder deze beeldspraak iets geestelijks bedoeld? Zo leggen de statenvertalers het, volgens mij terecht, uit in hun kanttekeningen: De Heere zal hen bekeren zodat zij zich ook tot de Christelijke gemeente zullen begeven om de Heere te dienen. De profeet beschrijft hier de inwendige godsdienst der kerk van het Nieuwe Testament door de uiterlijke godsdienst, die in het Oude Testament is gebruikelijk geweest. En bij dat loofhuttenfeest staat in de kant: Dat is om God te loven voor Zijn weldaden, zoals Gods volk placht te doen, wanneer het het feest der loofhutten placht te houden. Zie Leviticus 23 vers 34, enz. En onder de naam van dit feest vervat hij allerhande eer die men aan God schuldig is.
En zo is het ook met allerlei andere profetieën. De aanhangers van de leer van een dubbele wederkomst van Christus, één keer aan het begin van het Duizendjarig Vrederijk en één keer aan het einde daarvan, leggen de aardsgekleurde beeldspraak letterlijk uit en komen zo tot hun theorie.
De grote kerkvader Augustinus heeft een heel andere opvatting gekoesterd van het Duizendjarig Rijk. Namelijk geen vrederijk op aarde, maar beeldspraak voor de eeuwige hemelse heerlijkheid. In zijn voetspoor gaan ook de meeste kerkhervormers. In de tijd van de kerkhervorming waren er wel velen (vooral wederdopers) die een heel aardsgetint vrederijk verwachtten, zelfs in de nabije toekomst, maar een vreselijke ontsporing van deze leer vond plaats in Munster. Hiertegen waarschuwen onze vaderen ernstig.
Opmerkelijk is dat in onze drie belijdenisgeschriften geen woord voorkomt over de leer van het Duizendjarig Rijk. Geen stellige verklaring wat we er onder moeten verstaan en ook geen afwijzing. Het blijkt niet erg te hebben geleefd in hun gedachten. Andere en belangrijkere dingen vroegen hun aandacht.
Anders is dat geworden in de tijd van de oudvaders, hoewel er toen geen verdrukkingen waren. Ook in Engeland en Schotland ontwikkelde zich een leer aangaande een Duizendjarig Rijk. Vele oudvaders verwachtten de bekering van de joden en daardoor en daarna de komst van een grote bloeitijd van de kerk, over heel de wereld.
Treffende dingen zijn daarover gezegd, niet alleen vanuit het hart, maar ook gegrond op Gods eigen Woord. Daarom is het des te vreemder dat er later een tijd is gekomen, vooral vanaf zo'n honderd jaar geleden, waarin over het Duizendjarig Rijk of niets werd geschreven of het zelfs werd ontkend. Vooral in de Gereformeerde kerken van Abraham Kuyper was dat zo.
De laatste tijd is het weer aan het veranderen.
Kenmerkend voor al de hooggespannen verwachtingen aangaande een bloeitijd op aarde voor de kerk van Jezus Christus is, dat onze vaderen sterk benadrukten: persoonlijke heiligheid is in dat verband van het grootste belang. Als de kerk zich ernstig ervoor inspant dat haar leden toenemen in heiligheid, in geloof en in liefde, kan zij de wereld overwinnen! Als de Heilige Geest wordt uitgestort, zal niet alleen een enkele persoon bekeerd worden, maar zullen er velen tot Christus worden geleid. En dan zal door de heiligheid en godzaligheid van die velen het gelaat van een dorp of een land ook veranderen. Dan zal heiligheid en gehoorzaamheid aan God gewoner worden, dan zonde! O, dat we dorst hebben naar een dieper inzicht in de waarheid van de Heilige Schrift! Dat we vurig verlangen om meer het beeld van Christus gelijkvormig te mogen zijn! Dat we meer de waarde der ziel beseffen!
In de eerste plaats komt het dan aan op de predikers, de dienaren van het Woord. O, dat juist Gods knechten meer mochten delen in de machtige werking van de Heilige Geest!
Maar niet minder belangrijk is het persoonlijke getuigenis van de afzonderlijke gemeenteleden. Als we allen meer oog hebben voor de nood van onze naasten zullen we meer zielen voor Christus trachten te winnen. Of anders gezegd: als we meer indrukken hebben van de heerlijkheid van het Koninkrijk van Jezus Christus en van de lieflijkheid om Hem te dienen, dan zullen we ijveriger ernaar verlangen en ons ervoor inspannen om zielen daarvoor te winnen!
De komst van een glorietijd voor de kerk werd in het oude Engeland en Schotland verwacht, en deze verwachting werd gevoed op grond van de volgende overweging: er zijn nog onvervulde beloften in Gods Woord. God is getrouw en Hij zal deze beloften nog vervullen. Welke beloften? Denk aan Jesaja 11 vers 9: "Men zal nergens leed doen noch verderven op de ganse berg van Mijn heiligheid; want de aarde zal vol van kennis des HEEREN zijn, gelijk de wateren de bodem van de zee bedekken." Deze zelfde belofte staat ook in Habakuk 2 vers 14: "Want de aarde zal vervuld worden, dat zij de heerlijkheid des HEEREN bekennen, zoals de wateren de bodem der zee bedekken."
Welnu, zo'n algemene verspreiding van het ware geloof en van de kennis van God is in heel de wereldgeschiedenis nog niet geweest en dus moet ze nog komen.
Verder belooft de Heere dat Hij de antichrist zal verdoen II Thessalonicenzen 2 vers 8. De antichrist is de roomse kerk met aan het hoofd de paus, zoals kanttekening 10 op Openbaring 17. Deze is nog niet verdaan, al bidden we dagelijks om zijn val. En dus moet die tijd nog komen.
Kenmerkend voor de hoop van de Engelse en Schotse oudvaders, net als in Nederland, is dat ze niet hebben gedacht aan een aardse voorspoed en nog veel minder aan een aardse regering van Koning Jezus. Ze verwachtten Zijn wederkomst niet in twee keer, maar de duizend jaren van bijzondere Christusregering is in hun visie altijd geweest: een bijzondere bloeitijd van Zijn kerk. En daarna komt het einde van alle dingen.
Als deze heerlijke verwachting en deze soms sterk gespannen hoop juist is, dan is de wederkomst van Christus niet te verwachten in onze tijd. Wat we veel eerder te verwachten hebben, is een bloei van de kerk. Hoewel ik er wel bij moet zeggen dat onze vaderen meestal ook hebben gedacht dat deze bloei niet zomaar komt, maar dat er zware tijden en ontzagwekkende oordelen aan voorafgaan. Als dat zo is, is er dus geen reden om te treuren wanneer de tijden al maar donkerder worden, zoals nu. Want het zou wel eens kunnen zijn dat de komst van de Heere nadert; dat Hij in de weg van een onvoorstelbaar groot, machtig Godswonder de weg baant door deze duistere en verdrietige omstandigheden heen naar een heerlijke en langdurige bloeitijd van Zijn bruidskerk. Om daarna via een korte tijd van intense druk en vervolging ten tweede male te verschijnen, op de wolken des hemels, in heerlijkheid!
Hoe het zij, voor ons is van belang te weten: God zal al Zijn beloften heerlijk vervullen! Hij zal ze op zo'n manier vervullen, dat we alleen maar verwonderd zullen zijn; al weten wij niet precies hoe. Maar wat ons persoonlijk betreft worden beloften vervuld in de weg van een waar geloof...!
Zo eindig ik het schrijven over het Duizendjarig Rijk met de wens dat we allen vurig bidden om de komst van Gods Koninkrijk en dat we bij dat bidden ook smeken om er zelf een gelovig onderdaan van te zijn! En dat we bereid zijn wanneer Hij komt om ons voor Zijn rechterstoel te stellen!