Les 8: Zondeval en erfzonde, zondekennis en zondestraf
-----
Leren: vr. en antw. 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11
Lezen: Genesis 3; Psalm 51; Lukas 7; Romeinen 3; 5 vers 12-21
Lezen: NGB 15, 17; DL III, 1-4
-----
We gaan nadenken over het droeve onderwerp van de oorsprong, verspreiding en straf van / op de zonde. Dit nadenken is geen overbodige zaak, aangezien het onze natuurlijke neiging is om dit soort vragen weg te dringen. Nu past ons te bidden om kinderlijke en gelovige onderworpenheid aan wat Gods Woord ons aangaande dit zo moeilijke en onaangename onderwerp leert. Er zijn namelijk veel vragen met betrekking tot ons onderwerp, waarop wij van God geen antwoord krijgen dat ons tevreden stelt. Onder andere:
- · Waarom heeft God de zondeval toegelaten / bestuurd?
- · Is Hij niet (mede) schuldig, dat wij in het verderf liggen?
Op een voor ons onbegrijpelijke manier is in Gods goede schepping de zonde binnen gedrongen. Wat is eigenlijk zonde? Het Hebreeuwse woord voor zondigen is "het doel missen" (bijvoorbeeld met het schieten van een pijl); dus in de verhouding tot God: dat wij het doel missen dat Hij aan ons leven stelt. Dat wij God niet eren (I Korinthiërs 10 vers 31), maar beledigen; niet gehoorzamen, maar ongehoorzaam zijn; aan Hem niet onderworpen zijn, maar tegen Hem gekant en opstandig zijn; Hem niet liefhebben, maar haten; Hem niet aanvaarden, maar wel zouden willen doden (wat we Zijn Zoon ook hebben gedaan); Hem niet vertrouwen, maar wantrouwen. Alles wat zonder God gebeurt, is zonde, bijvoorbeeld: wanneer we genieten van een lekkere maaltijd of van een prachtige zomerdag of van vriendschap of van het huwelijk... zónder God, zondigen we.
Eerst is de zonde binnengedrongen in het rijk van de engelen, toen de opperste engel viel (Johannes 8 vers 44; Judas vers 6) en zo Gods grootste tegenstander werd. Zijn zonde was hoogmoed (I Timotheüs 3 vers 6) en als straf wierp God hem uit het Rijk van het Licht in de nacht van eeuwige duisternis (II Petrus 2 vers 4). Zijn natuur veranderde in een duivel / satan (Johannes 13 vers 27) en hij heeft uit boosaardige vijandschap slechts één hatelijke hartstocht: God en Zijn volk kwaad doen (Job 1; I Petrus 5 vers 8); en vernielen al wat God doet (Mattheüs 13 vers 25, 38-39). "Satan" betekent "tegenstander, beschuldiger"; "duivel" betekent "verwarring stichter".
Daarna is door influistering van satan de zonde ook binnengedrongen in het rijk der mensen. Die eerste zonde begon zo: satan zei: God heeft gelogen, toen Hij zei dat jullie zullen sterven, wanneer je van de verboden vrucht eet; God verbood deze vrucht alleen, omdat Hij wel weet dat je daardoor aan Hem gelijk zult zijn. De vrouw vertrouwde deze leugen, wantrouwde Gods Waarheid en zij viel in een peilloos diepe afgrond van ellende…
In het wezen van deze eerste zonde is wantrouwen. De mens geloofde / vertrouwde zijn Maker niet, maar verdacht Hem. Ook hoogmoed. De mens wil niet slechts lijken op God, maar gelijk zijn aan Hem, zelf bepalen wat goed en kwaad is. Maar toen viel hij van de top van eer in eeuwige verwoesting neer… In het wezen van deze eerste zonde is verder onjuiste begeerte. De mens begeerde verstandig te zijn in verborgen dingen. Verder hoort tot het wezenlijke van deze eerste zonde ongehoorzaamheid. Wij wilden niet luisteren naar Gods stem!
Onder de tijdelijke gevolgen van deze eerste zonde horen: moeitevolle arbeid, smartelijke bevalling. Omdat de vrouw haar man verleidde, is zij nog méér gesteld ónder de man, waaruit Paulus de conclusie trekt, dat ze in de gemeente niet mag onderwijzen (I Timotheüs 2 vers 12, 14).
Waarom heeft God het proefgebod (Genesis 2 vers 17) gegeven, waardoor de mogelijkheid tot ongehoorzaamheid werd gegeven? Omdat Hij vrijwillig gediend wil worden. In Zijn Goddelijke wijsheid dacht het Hem góed om zo met ons, redelijke en verantwoordelijke wezens om te gaan. Verder omdat Hij het grote kwaad dat uit de ongehoorzaamheid van onze eerste ouders voortsproot, ten goede wendde door de komst van de Tweede Mens, de Laatste Adam (I Korinthiërs 15 vers 45, 47), Die tot Gods grote heerlijkheid volmaakt herstelde, wat de eerste Adam had vernield. Daarom heeft God de zondeval toegelaten (niet passief, maar actief), terwijl wij toch blijven zeggen met Abraham en Paulus: God doet geen onrecht (Genesis 18 vers 25; Romeinen 3 vers 5-6).
Nu stond Adam niet op zichzelf en toen hij van God afviel, deed hij dit dus niet alleen voor zichzelf; want hij was als stamvader door God gesteld tot representant / vertegenwoordiger / verbondshoofd van de hele mensheid. Wij zijn erfgenaam van Adam; van zijn schuld én van zijn smet. De schuld van Adams zonde wordt ons door Gods heilig en onkreukbaar oordeel toegerekend en de smet van zijn zonde (namelijk zijn verdorven natuur) erven wij als zijn nakomelingen (Job 14 vers 4; Psalm 51 vers 7; 58 vers 4; Jesaja 48 vers 8; Romeinen 5 vers 12-21). God heeft de mensheid als een eenheid geschapen (Handelingen 17 vers 26), om ons in één Verbondshoofd te kunnen herstellen, namelijk in Jezus Christus, de Laatste Adam, de Tweede Mens.
Hoe onaanvaardbaar dit alles voor ons hoogmoedige, beperkte en verduisterde verstand ook is, God zegt het. En Hij openbaart het ons, opdat wij dit aanvaarden. Dit valt niet mee, omdat we - zonder onderwijs van God - ons niet schuldig voelen aan de zonde van Adam. Maar deze vreselijke en verdrietige zaak is ons in de Schrift niet geopenbaard om er slechts kennis van te nemen; veel minder om er tegen te morren; maar om er onder te buigen in de hartelijke belijdenis: HEERE, Gij hebt bepaald dat de verhouding tussen Adam en mij zó zou zijn, dat zijn schuld mij wordt toegerekend; en dat mag U bepalen!
Ben jij het hiermee eens? De kinderdoop belijdt het, onze Nederlandse Geloofsbelijdenis ook, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels precies zo. De pelagianen en remonstranten ontkennen het; tegenwoordig ook de modernen in de kerk en allerlei pinksterkringen en evangelischen, zoals bij de EO.
De bekendmaking van de zondeval in de Bijbel heeft tot doel:
- · Aanbidding van de soevereine God, Die Zelf mag beslissen, dat Hij met ons omgaat op de manier van verbondsvertegenwoordiging.
- · Eens zijn met Gods oordeel, dat vanwege de erfzonde op ons komt en dat wij dagelijks meedragen en van geslacht tot geslacht voortplanten…
- · God niet beschuldigen, maar de schuld aan alle ellende in ons leven en in de wereld, aanvaarden en belijden als onze schuld.
- · Wanhopen aan alle verbeteringspogingen van ons uit, omdat onze natuur totaal verdorven is.
- · Smeken om en hopen op het eenzijdig, almachtig ingrijpen van God, Die de Laatste Adam stelde tegenover de eerste Adam en Die in Hem een veel heerlijker herstel werkte, dan ooit in de staat der rechtheid zonder zondeval mogelijk was geweest (Romeinen 5 vers 17).
En als we door genade de diepe en smartelijke val van Adam in het paradijs persoonlijk en hartelijk mogen inleven, zullen we dit alles na verloop van tijd gelóvig leren aanvaarden. En dan krijgen we nodig de Enige, Die niet aan de erfzonde onderworpen was en is: Christus. Hij is direct na de zondeval beloofd om onze schuld-Betaler te zijn. De HEERE had met de besturing van die zwartste bladzijde van de wereldgeschiedenis dít doel: voor Zijn Zoon en Diens werk plaats te maken en zo door Hem Zijn Eigen Naam luisterrijk te verheerlijken.
De inklevende verdorvenheid (erfsmet) zit in ons hart en leven zó diep, dat die ons in alles doortrekt. Al onze gedachten, woorden en daden zijn vuil (Genesis 6 vers 5; 8 vers 21; Jeremia 17 vers 9; Markus 7 vers 21-23; Romeinen 8 vers 7; II Korinthiërs 3 vers 5; Efeziërs 2 vers 2-3; Kolossenzen 1 vers 21; Titus 3 vers 3). Ook Gods volk heeft er levenslang last van en smart over (Johannes 1 vers 5; 3 vers 27; 6 vers 44; 15 vers 5; Romeinen 7 vers 14-26; I Korinthiërs 2 vers 14; Filippenzen 2 vers 13). De kracht van de erfzonde is zo groot, dat we daardoor van moeders buik aan zondaar zijn (Psalm 58 vers 4) en dan al de eeuwige verdoemenis hebben verdiend (Jesaja 48 vers 8-9). Al is het, zoals Calvijn in zijn verklaring van I Korinthiërs 7 vers 14 over het genadeverbond opmerkt, dat door de weldaad van het verbond de vervloeking van de natuur uitgewist wordt. God geve het ons te beleven, opdat Christus ons noodzakelijk en dierbaar wordt.
Zondekennis
Al houdt niemand ervan om over zijn zonden na te denken, toch is het nodig en nuttig. Neem eens een half uurtje om een diepteboring in jezelf te doen! Gods doel om ons zondekennis te geven is: Hij wil dat wij het werk van Zijn genade in het Offer van Zijn Zoon en door de kracht van Zijn Heilige Geest - tot zaligheid van verloren zondaren - op hoge prijs waarderen en niet gewoon vinden. Dit leert Hij ons door ons ziels-oog te openen voor onze zonde in haar schandelijke, God-onterende en zielverdervende karakter, zodat we schrikken van ons walgelijke bestaan (Ezechiël 16 vers 5, 63; 36 vers 31). Wanneer we onze zonde in haar vreselijke werkelijkheid onder ogen zien, durven we net als Kaďn (Genesis 4 vers 13) niet meer rekenen op behoud, maar zeggen we (Psalm 51 vers 2, berijmd): ik ben Uw gramschap dubbel waardig (Lukas 23 vers 41; Romeinen 1 vers 18; 3 vers 4; Hebreeën 12 vers 29). Dan leren we een welgevallen krijgen aan de straf op onze ongerechtigheid (Leviticus 26 vers 41)!
Wat is zonde? Spreuken 24 vers 9: de dwaze gedáchte is al zonde; Romeinen 14 vers 23: al wat niet voortkomt uit geloof, rekent God als zonde (Hebreeën 11 vers 6); Jakobus 4 vers 17: zelfs wanneer je iets goeds kunt doen en je laat het alleen maar na, wordt het je aangerekend als zonde!
Zonde tegen onze Wetgever, Weldoener en Vader, Die ons zo trouw verzorgt, wordt ook nog met andere namen genoemd:
- · afgoderij (I Samuël 15 vers 23; Galaten 5 vers 20; Kolossenzen 3 vers 5).
- · afval (Psalm 101 vers 3; Jesaja 59 vers 13; II Thessalonicenzen 2 vers 3).
- · bespotting (Psalm 1 vers 1; Galaten 6 vers 7; II Petrus 3 vers 3).
- · geestelijke hoererij (Psalm 73 vers 27; Ezechiël 16 en 23; Hosea 1 en 2).
- · ongehoorzaamheid (Johannes 3 vers 36; Efeziërs 5 vers 6; I Petrus 2 vers 8).
- · ongerechtigheid (Psalm 92 vers 10; Jesaja 1 vers 13; Lukas 13 vers 27; I Johannes 3 vers 4).
- · onreinheid (Ezechiël 36 vers 25, 29; Zacharia 13 vers 1; Hebreeën 10 vers 29).
- · opstand (Psalm 139 vers 21; Handelingen 4 vers 26).
- · overtreding (I Kronieken 5 vers 25; Jesaja 1 vers 2; Romeinen 2 vers 25).
- · verachting (Spreuken 13 vers 13; Maleachi 1 vers 6; Handelingen 4 vers 11).
- · verlating (Deuteronomium 28 vers 20; Richteren 2 vers 12; Jeremia 15 vers 6).
Er is verschil tussen algemene en bijzondere zondekennis. Wanneer wij in ons geweten op een algemene manier van zonde overtuigd worden, hebben we wel last van de zonde, maar dan hebben we er geen smart over. Voorbeelden zijn Kaďn (Genesis 4 vers 13), Farao (Exodus 10 vers 16), Bileam (Numeri 22 vers 34), Saul (I Samuël 15 vers 24, 30; 26 vers 21) en Judas (Mattheüs 27 vers 4). De bijzondere zondekennis door de Heilige Geest, echter, schenkt ons smart over het wezen van de zonde, namelijk dat we God hebben bedroefd en vertoornd, onteerd en beledigd (Psalm 51 vers 6). Wanneer we door de Heilige Geest onze zonden leren kennen, worden ook niet alleen onze ongerechtigheden, onze grúwelijke zonden zichtbaar. Hiertegen waarschuwt ons geweten ons nog wel. Maar ook onze gerechtigheden worden dan een wegwerpelijk kleed (Jesaja 64 vers 6). Gods kinderen gaan inzien: ook mijn goede werken na ontvangen genade zijn bezet met zonde en kunnen daarom voor de heilige God niet bestaan (Lukas 17 vers 10), als Christus ze niet reinigt (Filippenzen 1 vers 11; I Petrus 2 vers 5). En vooral wordt ons dan duidelijk dat onze ergste zonde is: ik geloof God niet (Johannes 16 vers 8-9), ik heb Hem niet lief! Zelfs als ik bid, psalmen zing of preek, mijn naaste help en Gods Wet probeer te houden, bedoel ik niet God, maar doe ik alles uit zelfliefde (Markus 10 vers 19-25). Ik vertrouw mij niet onvoorwaardelijk aan Hem toe, ik wantrouw Hem…
Wanneer ik mijn zonde slechts in algemene zin ken, heb ik er geen berouw over, zoek ik er ook geen vergeving voor, maar wens ik dat ze ongestraft blijft (vraag 10). Maar de bijzondere overtuiging van zonde door de Geest bewerkt, dat ik om Góds wil bedroefd ben (II Korinthiërs 7 vers 10 - zie ook de kanttekening: die van God komt, Hem aangenaam is en de zondaar tot God brengt; wanneer namelijk het hart van de zondaar daarover recht bedroefd is, dat hij God zijn Vader door zijn zonde vertoornd heeft, met een vertrouwen van de vergeving daarvan door Christus Jezus, vergezelschapt met een vast voornemen om de zonde te ontvluchten). Dan worden we het er mee eens: ik heb de straf, alle tijdelijke ellende en ook de eeuwige pijn, verdiend. Zó komt er in ons hart en leven plaats voor het werk van de zonde-Vernieler, Die Sions betalende Borg is en Wiens werk dan op het hoogst wordt gewaardeerd. Wat een wonder, dat Hij zulke rebellen en koningsmoordenaars nog zalig wil maken...!
Wie zijn zonde eerlijk aan God belijdt, vertrouwend op het Offerlam alleen (Leviticus 1 vers 4), ontvangt royaal vergeving (Handelingen 13 vers 38-39; I Johannes 1 vers 9). Zo goed is God (Psalm 86 vers 5; 130 vers 4; Spreuken 28 vers 13). Het is daarom puur onze schuld als we zonder verzoening verder leven (zie Hebreeën 10 vers 26-29)!
Hoe ver strekken de gevolgen van de zonde zich uit? Door de zonde(val) zijn we geestelijk blind en dood en dus geheel onmachtig en onwillig(!) om ons tot God te bekeren (Efeziërs 2 vers 1-3). We zijn vijanden van God (Romeinen 8 vers 7; Kolossenzen 1 vers 21) en we kiezen voor onze eeuwige ondergang. We kennen God niet meer op zaligmakende manier (Psalm 14 vers 1; Romeinen 3 vers 9-18).
Door welk middel kunnen we onze zonde kennen? Uit de wet (Romeinen 3 vers 20; 5 vers 20), wanneer de Heilige Geest deze toepast aan ons hart (Romeinen 7 vers 7-13). Dit laatste is onmisbaar, zoals het leven en de belijdenis van Paulus bewijzen. Toen hij Farizeeër was, leefde hij zonder de wet. Hoe? Hij meende dat hij de wet onderhield. Hij meende te leven met de wet. Maar dit was een vergissing. Hij leefde zonder de geestelijke betekenis van de wet te verstaan. Toen is door Gods Geest de wet gekomen, namelijk in haar onverbiddelijke eis, in haar geestelijke betekenis, in haar onbegrensde uitgebreidheid, in haar verdoemende kracht. Gevolg? Toen bemerkte de heilige en zelfvoldane "rijke jongeling" dat de zonde levend was en zo stierf hijzelf. Deze noodzakelijke werking van de Heilige Geest is ons beloofd in Johannes 16 vers 8-9!
Zo is het nog. Dan zien we hoe schuldig we staan tegenover onze wettige Eigenaar, nu we Hem ongehoorzaam zijn. Hebben we gezondigd tegen één gebod, dan staan we schuldig aan alle geboden (Jakobus 2 vers 10). De zonde blijft als verdorven beginsel en verborgen kracht levenslang in ons, maar wie in geloofsvertrouwen eerbiedig het bloed der verzoening inroept en oprecht tegen elke zondige begeerte strijdt in Christus' kracht, ontvangt vergeving (Psalm 51). Let op: niet omdat we bidden en strijden, want het is enkel uit genade en het is alleen naar Gods vrije Welbehagen. Maar de weg welke God met Zijn volk gaat om hen verzoening te doen beleven is: belijden en bestrijden.
Waarom is zondekennis nodig?
God beveelt het Zijn profeten Zijn volk hun zonden bekend te maken (Jesaja 58 vers 1; Ezechiël 16 vers 2; 20 vers 4; 22 vers 2; 23 vers 36); en om bij Hem aangenomen te worden moet er eerst de hartelijke belijdenis van zonde zijn en berouw erover (Leviticus 26 vers 40-42; Job 33 vers 27-28; Spreuken 28 vers 13; Jeremia 3 vers 13, 25; 31 vers 19; Lukas 15 vers 18-21). Dit is nodig, omdat er anders geen plaats is voor vergeving / reiniging. Wie geen besef heeft van de grootte van zijn zondeschuld, zal nimmer díe vergeving begeren die God in Zijn Zoon heeft bereid en die Hij door Zijn dienstknechten laat verkondigen (zie Handelingen 2 vers 36-38). Dan zal hij ook nooit vergeving als een genádegeschenk aanvaarden. Jezus Zelf zegt het zo (Mattheüs 9 vers 12-13): wie gezond is heeft geen dokter nodig, maar wie ziek is… Hij is niet gekomen om rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering te roepen.
Als we ons afvragen hoe de Bijbel vanaf Genesis 3 tot en met Openbaring 22 over zonde denkt en wat de Bijbel over zonde zegt, dan is er maar één conclusie gewettigd: de Heilige Schrift denkt uiterst negatief over zonde, acht zonde een ontzaglijk ernstige zaak. Daarvan zijn zomaar duizend voorbeelden aan te halen. Om er één te noemen: God vond dat Hij Zelfs Zijn eigen Zoon niet kon sparen, toen Deze met zonde beladen voor Hem stond, en Hij verwees Hem derhalve naar de vervloekte kruisdood...
Nu, als de Bijbel zo duidelijk, nadrukkelijk, uitgebreid en herhaaldelijk, uittekent wat zonde is en hoe erg zonde is, dan bedoelt de Bijbel klaarblijkelijk maar één ding, en dat is niet dat wij proberen zondekennis en zondesmart te ontlopen of te minimaliseren, maar dat wij ónze zonde nét zo erg vinden als dat God ze vindt. Nu, dát is de zondekennis die moet worden gepreekt en beleefd. En zonder deze kennis is Jezus voor een gevallen en Gode-vijandig Adamskind alleen maar ONBELANGRIJK! Daarom: moge de prediking van Gods Woord uitwerken dat jij verslagen wordt in het hart (zondekennis) én dat je niet ene dag, niet één uur, langer meer zonder de reinigende kracht van Jezus' bloed kunt en wilt verder leven.
Heb jij smart over je zonde, ook de zonde van nalatigheid? Heb je daarvoor dagelijks vergeving nodig...? We vinden in Openbaring 3 vers 17-18 een bewijs dat Jezus Zelf eerst aan de zonde ontdekt en daarna pas de genade van herstel aanwijst. Daar staat: "Gij zegt: ik ben rijk en verrijkt geworden en heb aan geen ding gebrek." Hier is dus een mens aan het woord die geen last heeft van en geen smart heeft over zijn zonde. Nu is er voor de genade geen plaats. Daarom zegt Jezus vervolgens: "Gij weet niet dat gij ellendig zijt en jammerlijk en arm en blind en naakt." En als Hij aan deze zonden heeft ontdekt, hen daarvan heeft overtuigd, dán komt Hij met het geneesmiddel in het volgende vers: "Ik raad u dat gij van Mij koopt, goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij bekleed moogt worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard wordt; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt." Dus ook onze Zaligmaker Zelf houdt deze weg met een zondaar: eerst zondekennis en dan pas genade / zondevergeving!
De straf op de zonde
De straf op onze zonde is de drievoudige dood (Genesis 2 vers 17). "Straf" is even onlosmakelijk verbonden met "zonde" als "sterven" met "vergif drinken". De geestelijke dood is het ergste: van God - Die Zelf ons Leven en onze Zaligheid is - los gescheurd (Efeziërs 2:1; 4:18). De tijdelijke dood (ziel en lichaam vaneen + van al je geliefden te worden gescheiden) is wel vreselijk, maar slechts een ingang tot de eeuwige dood, de ondraaglijke pijn, poel van vuur en zwavel (Openbaring 20 vers 10, 14-15), waarover Jezus in liefde en met bewogenheid zoveel waarschuwende woorden heeft gezegd (Mattheüs 13 vers 42, 50; 25 vers 41, 46; Lukas 16 vers 23-28;). Eindeloos en ondraaglijk erg zal de hel zijn: van God gescheiden, in de vlammen van Zijn rechtvaardige toorn (Deuteronomium 4 vers 24; Jesaja 33 vers 14; Maleachi 4 vers 1; II Thessalonicenzen 1 vers 8-9; Hebreeën 12 vers 29; Judas vers 7; Openbaring 6 vers 17). Deze plaats is de buitenste duisternis (Mattheüs 8 vers 12), uiterste eenzaamheid, moedeloosheid, angst, wanhoop en vertwijfeling (Jesaja 33 vers 14; Markus 9 vers 46, 48).
Kenmerkend is ook dat Jezus het meer dan eens heeft over een worm die blijft knagen. Daarmee bedoelt Hij het zelfverwijt, de wroeging. Als jij daar aanlandt, zonder hoop om ooit daaruit te worden verlost…, zal jouw geweten je aanklagen met de felste beschuldigen: je hebt niet gewild. Jezus Christus zegt het in Spreuken 1 zo: "Omdat Ik geroepen heb, en gij geweigerd hebt; Ik Mijn Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte; en gij al Mijn raad verworpen, en Mijn bestraffing niet gewild hebt; zo zal Ik ook in uw verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vrees komt; wanneer uw vrees komt als een verwoesting, en uw verderf aankomt als een wervelwind; wanneer benauwdheid en angst u overkomt. Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden. Omdat zij de wetenschap hebben gehaat, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren. Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd; al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad." Ben je het er mee eens geworden, dat je deze plaats waardig bent...?
Wie wil naar deze ontzettende, huiveringwekkende, allervreselijkste plaats der pijniging? Niemand toch...! Wie zou niet álles ervoor over hebben om deze allerverschrikkelijkste toekomst te ontgaan? Toch iedereen... Welnu, weet dan, dat de weg naar de hel is:
- · je naaste niet liefhebben (Mattheüs 25 vers 41-45)
- · je niet bekeren (Lukas 13 vers 1-5)
- · niet op de smalle weg gaan (Mattheüs 7 vers 13)
- · het Evangelie niet geloven (Johannes 3 vers 18, 36)
- · de Heere Jezus niet liefhebben (I Korinthiërs 16 vers 22)
- · niet de wil van God doen (Mattheüs 7 vers 21-23).
Verder leert de Schrift ons, dat wij in Adam allen reeds onder de vloek liggen en dus vanwege onze erfzonde alleen al de hel verdiend hebben; zoals Jezus duidelijk zegt in Mattheüs 23 vers 33, dat wij gebroed / nakomelingen van adders zijn en dat dus ook een baby een (kleine) slang is.
Neem jij deze Bijbelse gegevens ernstig? Denk er eens eerlijk over na, naar welke toekomst jij reist en waar je dagelijks dichterbij komt! Als je nog niet zeker weet wat je eeuwige woning is, neem dan het zekere voor het onzekere en vlei je niet met een "misschien komt het wel goed"!
Om van deze eeuwige straf te kunnen worden bevrijd, moeten wij de rechtmatigheid van deze straf aanvaarden! Christus wilde immers een vloek worden voor vloekwaardigen...
Laat ons eerlijk onze staat en toestand onder ogen zien: Ben ik door wedergeboorte uit de Heilige Geest Gods kind (Johannes 3 vers 3)? Heb ik door deze wedergeboorte een nieuwe natuur met een nieuw verlangen (II Petrus 1 vers 3-4)? Heb ik vergeving van al mijn zonden door het bloed van Gods Zoon (Openbaring 7 vers 14)? Of wijs ik het Evangelie nog af (Hebreeën 10 vers 26-29)? Moet ik straks zonder Borg voor mijn rechtvaardige Rechter verschijnen (Openbaring 6 vers 14-17; 20 vers 11-15)? Ben ik nog beladen met mijn zondeschuld (Judas vers 15)? Zal ik voor eeuwig worden gestraft voor mijn dwaasheid en onbedachtzaamheid (Mattheüs 18 vers 34; II Thessalonicenzen 1 vers 9)?
Christus liet Zich gewillig kruisigen. Voor wie? Voor hen die weten dat ze geheel en al de kruisdood waardig / de vloekdood waardig zijn!
-----
Calvijn over zondekennis
Institutie III, IV, 18: De allerzekerste regel der belijdenis zou zijn, te bekennen en te erkennen dat de afgrond van ons kwaad zo groot is, dat hij ook ons besef te boven gaat. Naar deze regel zien we dat de belijdenis van de tollenaar is ingericht: Heere, wees mij, zondaar, genadig. Alsof hij zei: zo groot als ik ben, ben ik geheel zondaar, en ik kan de grootheid van mijn zonden noch met mijn geest, noch met mijn tong voldoende uitdrukken: moge de afgrond van Uw barmhartigheid deze afgrond der zonde verslinden. Wat, zult ge zeggen, moeten dan de zonden niet afzonderlijk beleden worden? Is dan geen belijdenis aangenaam voor God, dan die in deze woorden besloten is: ik ben een zondaar? Ja, wij moeten veeleer ons best doen om, voorzover we kunnen, ons ganse hart uit te storten voor de Heere, en niet alleen met één woord erkennen dat we zondaars zijn, maar waarlijk en van harte bekennen dat we het zijn, met onze ganse gedachte overwegen, hoe groot en hoe velerlei de smet der zonde is; niet alleen dat wij onrein zijn, maar ook hoedanig en hoe groot onze onreinheid is en in hoeveel opzichten zij zich vertoont; niet alleen dat wij schuldenaars zijn, maar ook met hoe grote schulden wij bezwaard en door hoeveel schuldposten wij gebonden zijn; niet alleen dat wij gewond zijn, maar ook door hoeveel en hoe dodelijke slagen wij gewond zijn. Maar wanneer de zondaar zich door deze monstering geheel voor God heeft uitgestort, dan moet hij ernstig en oprecht bedenken, dat er nog meer over is, en dat de schuilhoeken zijner zonden te diep zijn, dan dat hij ze geheel zou kunnen doorzoeken.
-----
Vragen: 1 Wat is zonde?
2 Moet onze zonde worden gestraft? Waarom? Waarmee?
3 Waarom is zondekennis en zondesmart nodig om zalig te worden?
4 Wat is de erfsmet en wat is de erfschuld? Wat zijn zonden van bedrijf en wat van nalatigheid?
5 Wat is voor ons het nut, dat de Bijbel ons onderwijst met betrekking tot de zondeval?