De naam George Müller is voor de meesten van ons onbekend. Nog niet zo lang geleden, had ook ik nooit iets van hem gehoord of over hem gelezen. Na het lezen van een stukje in een boek over zijn leven en werk, dacht ik dat het goed was om aandacht voor hem en zijn levenswerk te vragen.
Wat is dan zo bezonder aan het leven en het werk van deze man?
Dat hij zonder een cent op zak een weeshuis sticht; en dat hij nooit van iemand geld vraagt, alleen van zijn Vader in de hemel...!
Uitgieting van ongerechtigheid
George Müller wordt op 27 september 1805 in Duitsland geboren in de buurt van Halberstadt. Zijn ouders voeden hem niet goed op. Zijn vader houdt veel te veel van hem en geeft alles toe wat George graag wil hebben. Onder andere geeft hij hem veel te veel geld in handen. Daardoor wordt George al jong heel bedorven én gebruikt hij zijn geld om zondige dingen te doen. Ook steelt hij geld van zijn ouders. Als zijn vader hem al eens wantrouwt en ter verantwoording roept, liegt hij en bedriegt hij heel listig; en nadat hij daar eens op wordt betrapt, gaat hij alleen nog listiger te werk. Voordat hij tien jaar is, is hij gewend om te stelen en is hij een expert in liegen.
Ondanks dat zijn vader weet dat George erg oneerlijk is, wil hij toch dat hij dominee zal worden. Wanneer hij elf is, wordt hij naar Halberstadt gestuurd om voor de universiteit te worden opgeleid. Vanaf deze tijd leeft George zich uit in kaartspel en dronkenschap. Zelfs zo erg dat hij, wanneer zijn moeder op het sterfbed ligt, dronken over straat zwalkt. Haar dood schudt hem niet wakker. Hij wordt er alleen maar harder door.
Wanneer hij de leeftijd heeft om belijdenis te doen, doet hij het met een onoprecht hart en wordt dus ook daardoor ongevoeliger. Zelfs gaat hij zich op de avond vóór zijn eerste gang naar het Heilig Avondmaal te buiten in heel erge zonden.
Hij heeft dus geen gevoel van zijn zonde en er is ook geen bekering tot God. En als er al eens een momentje is van besef 'zo kan het toch niet langer' en als hij dan al eens probeert om zijn boezemzonden te overwinnen, dan is het maar voor een korte tijd en valt hij weer terug in zijn oude leventje. Want hij vergeet op God te steunen. Hierover schrijft hij:
Ik had temidden van alle uitspattingen een verlangen om dit goddeloze leven te stoppen, want ik vond er geen vreugde in; en ik besefte best dat op zekere dag het einde ellendig zou zijn.
Wanneer hij verhuist naar een andere stad en school, moet hij bemerken dat hij zijn zonden niet kan achterlaten, maar dat hij zichzelf heeft meegenomen. Vooral voor geld heeft hij een zwak: stelen is zijn gewoonte geworden; én het gestolen geld over de balk gooien...
Als jongen van zestien jaar wordt hij gearresteerd en in de gevangenis geworpen. Zo is heel de jeugd van George een aaneenschakeling van zonden: dronkenschap, wellust, diefstal, leugen. Later heeft hij vaak - bij de herinnering aan deze tijd - uitgeroepen:
Wat is de dienst van satan toch bitter!
Nadat hij uit de gevangenis is ontslagen, verbetert hij zijn leven aan de buitenkant, maar zijn hart en wil blijven dezelfde. Hij schrijft:
Terwijl ik bij mijn ouders was, besloot ik in het vervolg anders te gaan leven. Een paar dagen deed ik dat ook, maar toen ik na de vakantie weer naar de universiteit ging, en toen ik opnieuw geld in mijn handen kreeg, was dat besluit gauw vergeten.
En helaas geeft zijn vader steeds maar weer toe, vergeeft en vergeet hij de misdaden van zijn zoon, zonder hem op een verstandige manier te leiden.
Wanneer hij in de kost komt bij de rector van het gymnasium, verbetert zijn gedrag aanmerkelijk: hij studeert hard, maar de Bijbel leest hij nooit. Toch gaat hij twee keer per jaar aan het Avondmaal. Dan is hij wel eens onder de indruk en belooft aan God om zijn leven te beteren. Een paar dagen lukt dat ook; maar omdat er geen kracht van de Heilige Geest in is, vergeet hij al gauw zijn belofte en leeft hij zich weer uit in zijn gewoontezonden. Wanneer zijn geld op is, doet hij alsof hij is beroofd, zodat zijn vrienden geld voor hem bijeenbrengen. Spoedig komt het uit dat hij ze heeft bedrogen.
Terwijl hij zo leeft, bereidt hij zich voor op het predikantschap en wordt het hem toegestaan om te preken in de Lutherse kerk in Duitsland. Hij kent God niet en van het plan der verlossing heeft hij totaal geen verstand. En zo gaat hij preken...!
Dan eindelijk gaat hij inzien dat het toch wel verstandig is om zijn leven echt te verbeteren, want anders wil natuurlijk niet één gemeente hem als haar predikant. Maar omdat hij de Bron van kracht, God, niet kent, zijn al zijn opknappogingen zo zwak als een spinnenweb. Zelfs door een ernstige ziekte, verandert hij niet: weer geeft hij zich over aan allerlei uitspattingen. En zelfs zijn beste vriend besteelt hij.
Gods ingrijpen
Tot zo'n toppunt van zonde en slavernij laat God George Müller komen, om hem nu te gaan brengen tot waarachtige bekering!
Zijn bekering is niet een samenwerking tussen God en hem, maar een eenzijdig Godswerk! De kracht van Gods Geest begint in George te werken, terwijl hij nog net zo onverschillig is als tevoren.
Nog steeds leest hij nooit in de Bijbel en zelfs heeft hij niet eens een Bijbel in zijn bezit. Ook heeft hij in zijn diepgezonken kerk nog nooit een preek gehoord, waarin het Evangelie zuiver en helder wordt verklaard. Maar al weet hij dan niets van de wedergeboorte, die nodig is en is om het Koninkrijk van God te zien en in te gaan, dat is voor de wederbarende Heilige Geest, als de grote Pottenbakker, geen verhindering om deze verharde zondaar te vormen, te herscheppen.
Op een zaterdagmiddag zegt zijn vriend: ik ga vanavond naar een gezelschap van kinderen van God. En heel plotseling komt er een verlangen in het hart van George om mee te gaan. Vreemd, als we bedenken dat hij gewoonlijk op zaterdagavond in het café is, om te drinken, te kaarten en te dansen.
Wanneer hij zegt dat hij mee gaat, aarzelt zijn vriend even, omdat hij vreest dat George er zich niet thuis zal voelen. Maar toch stemt hij toe en zo gaan ze die avond in november 1825 naar het gezelschap. Zo mag deze vriend doen, wat in Jakobus 5 vers 19 en 20 staat: "Broeders, als iemand onder u van de waarheid is afgedwaald, en iemand hem bekeert, die moet weten dat degene die een zondaar van de dwaling van zijn weg bekeert, een ziel van de dood zal behouden, en menigte der zonden zal bedekken."
Dit bezoek wordt het keerpunt in het leven van George.
Hij verontschuldigt zich bij zijn binnenkomst, maar de leider van de groep zegt: "Kom zo vaak als je wilt, huis en hart staan voor je open." Samen zingen ze een psalm. Dan gaat de leider voor in gebed, op zijn knieën. Dit maakt diepe indruk op George, want dit heeft hij nog nooit gezien. Nadat een gedeelte uit Gods Woord is gelezen, leest men een preek.
Wanneer hij met zijn vriend naar huis wandelt, zegt hij: "Alles wat ik aan mooie dingen al heb gezien of meegemaakt, vallen helemaal in het niet vergeleken met deze avond!" En wanneer hij na die merkwaardige avond in bed ligt, voelt hij een vrede die hij nog nooit heeft gevoeld. Natuurlijk weet hij nog maar heel weinig van de dingen van God, maar genoeg om te weten dat hij deze weg wil bewandelen. Zijn verlangen ernaar is zo groot, dat hij niet een hele week kan wachten, maar de volgende dag alweer naar dat huis gaat om samen te bidden en te lezen.
Heel zijn leven verandert nu: geen cafébezoek, geen dansen of kaartspelen, geen liegen en bedriegen! Zijn boezemzonde, die hij niet zo gemakkelijk kan nalaten, veroorzaakt hem veel last, maar Goddelijke droefheid mag steeds weer zijn hart daarover vervullen. Hij schrijft:
In mijn vreugde schreef ik mijn vader en mijn broer en vertelde ze hoe gelukkig ik nu was; en ik smeekte hen de Heere te zoeken. Ik dacht dat zij dit graag zouden doen, als maar duidelijk werd hoe gelukkig zij daardoor zouden worden. Maar tot mijn grote teleurstelling kwam er een heel kwaad antwoord terug.
Tegelijkertijd bemerkt George voor het eerst, hoe dierbaar de Bijbel voor hem wordt. Dit Boek leest hij in zijn lange leven vele, vele malen. Door dit Woord giet God Zijn liefde in het hart van George en ontsteekt zo in hem een vurige wederliefde tot God. En wat al zijn eigen voornemens niet kunnen doen, gebeurt door deze liefde: alle zonden worden hem walgelijk en hatelijk. Hij mag leren hoe het bloed van Christus de fontein is zowel van de vergeving van zonde als de overwinning op zonde.
Kort daarop verlangt hij om als zendeling zijn leven te geven in de dienst van zijn Meester. Niet alleen liefde tot Christus, maar ook intense bewogenheid met de zielen van zoveel verloren heidenen beweegt hem daartoe. Wanneer een beginnende verliefdheid George dwingt te kiezen tussen zijn meisje (dat van haar ouders niet naar het zendingsveld mag) én de dienst van God, verbreekt hij - onder gedurig gebed tot God om Zijn wijsheid - gewillig zijn verkering.
Deze dingen kenmerken heel het leven van George Müller, namelijk steeds de Heere te zoeken in het gebed voor elke nieuwe beslissing én de totale overgave aan de Heere in zelfwegcijfering.
De Heere beloont hem genadig voor deze keus, want de liefde van God en de vrede van Christus vervullen daarna zó zijn ziel, dat hij dit meer dan genoeg vergoeding acht.
Waarheen hij als zendeling moet gaan, weet hij niet. Maar hij denkt in zijn onkunde dat hij het te weten kan komen door het lot. Hij denkt te moeten gaan, maar de Heere blokkeert de weg, omdat hij nog lang niet bekwaam is voor dit werk. Een belangrijke les, namelijk wachten op God, moet hij eerst nog leren.
Maar al mag hij dan (nog) geen zendeling worden, zijn bewogenheid met zijn naasten is er niet minder om. Twee van zijn vroegere vrienden mogen door zijn ernstig spreken en bidden tot zondekennis en berouw komen. Elke maand stuurt hij driehonderd evangelisatiefolders rond. Steeds heeft hij kleine brochures bij zich om aan mensen uit te delen, wanneer de gelegenheid zich maar voordoet. Ook schrijft hij brieven aan sommigen van zijn vorige vrienden-in-het-kwaad. Dertien weken lang bezoekt hij trouw een zieke, die in het begin niets wil weten van God en Zijn Woord, maar die door dit trouw bezoek, door Gods genade, mag worden gebracht tot geestelijke kennis.
De eerste tijd na zijn bekering leest George wel veel goede boeken, maar de Bijbel zelf bijna niet. Het gevolg daarvan is dat hij niet groeit in de genade, maar lange tijd een zuigeling blijft. En ook het gebed, zo'n heel belangrijk middel voor genade, verwaarloost hij. Maar de Heere toont hem het verkeerde hiervan. Vanaf die tijd leest hij meer de Bijbel dan welk ander boek ook. Wel vier keer per jaar leest hij Gods Woord grondig en nauwgezet door. En des te meer hij de Bijbel leest, des te inniger mag hij met God bekend worden...! Op deze manier mag de jonge bekeerling ook meer en meer in het licht wandelen (Psalm 119 vers 105).
George is ondertussen niet zonder aanvechtingen. De duivel doet er alles aan om zijn prooi weer terug te krijgen. Op een dag bezwijkt hij voor de verleiding; en dan probeert hij de stem van zijn beschuldigende geweten te verdrinken in de sterke drank. Maar zijn barmhartige Vader geeft Zijn kind niet over aan deze dwaasheid.
Ook krijgt hij kort daarna hulp in de strijd doordat zes andere studenten en hij bijeenkomen om samen te bidden, de Bijbel te lezen en elkaar te onderwijzen. Daar kunnen ze van hart tot hart met elkaar spreken; wat voor George een grote hulp is in zijn strijd.
In deze tijd woont hij in Halle, waar August Hermann Francke zijn weeshuis had gesticht zonder menselijke hulp, alleen steunende op het gebed. Dit gebruikt de Heere ervoor dat ook George Müller later een weeshuis zou stichten, op dezelfde grondslag als Francke: niets verwachtende van menselijke giften of hulp; alleen steunende op God!
Tijdens zijn verblijf in deze stad gaat hij eens naar de opera. Daar krijgt hij een maagbloeding, wat voor hem een aanwijzing is van God om nooit meer naar een theater te gaan.
Op weg naar het zendingsveld, maar blijven steken...
Meer dan eens onderneemt George Müller het om uitgezonden te worden naar het zendingsveld, onder andere naar Boekarest. Maar door de oorlog met de Turken gaat dat niet door. Dan komt het verzoek om voor een Engelse zendingsorganisatie onder de Joden te gaan werken. Na veel gebed besluit hij deze weg te gaan, en daarom moet hij naar Londen.
In Londen hoort hij over een tandarts die een geweldige praktijk met een heel hoog inkomen heeft vaarwel gezegd om in Perzië zendeling te worden op eigen kosten, vertrouwende op de HEERE alleen.
Terwijl George in Londen is om zich voor te bereiden op het zendingswerk, leert hij zichzelf beter kennen dan tevoren.
Hij schrijft:
Nog nooit had ik mij in heel mijn leven zo vuil en schuldig gezien, zo totaal tegengesteld aan alles wat ik behoorde te zijn. Het was, alsof elke zonde, waaraan ik schuldig was geweest, in mijn herinnering werd terug gebracht. Maar tegelijk mocht ik weten dat al mijn zonden volkomen vergeven waren, dat ik was gewassen en gereinigd, helemaal gereinigd, in het bloed van Jezus. Het gevolg hiervan was een grote vrede. Ik verlangde er sterk naar om te sterven en met Christus te zijn.
Deze zelfkennis neemt bij Müller toe, naarmate hij meer van God leert kennen. En had hij niet geweten van de verzoening in Christus, hij zou onder de last van zijn zonden zijn bezweken!
In deze tijd leert Müller steeds duidelijker dat alleen Gods Woord het richtsnoer van heel onze handel en wandel kan zijn. En dat alleen de Heilige Geest Zelf de Bijbel kan uitleggen. Het werk van de Heilige Geest in dit opzicht heeft hij nog nooit zo duidelijk gezien; en het maakt hem des te meer afhankelijk. Ja, de drie Personen van de Drie-eenheid worden in Hun werkingen hem meer bekend: de verkiezing door God de Vader; de verlossing door Gods Zoon en de toepassing daarvan door de Heilige Geest.
Deze tijd van zwakte en ziekte is dus niet ongezegend! Hij leert meer en meer zijn vertrouwen stellen op de Heere alleen, ook in de bestudering van het Woord. Geen Bijbelverklaringen zozeer, maar gebed, zoals Jakobus dat schrijft in hoofdstuk 1 vers 5. Hij schrijft:
Wanneer ik mijn medicijnen nam, was mijn gebed elke keer: 'Heere, Gij weet dat dit medicijn in zichzelf niets meer is dan wanneer ik alleen maar wat water had genomen. Nu, o Heere, laat het dát resultaat hebben, dat tot mijn werkelijk welzijn is en tot Uw glorie. Neem mij spoedig tot U óf laat mij spoedig mogen herstellen; maar ook lang ziek blijven is goed. O Heere, doe met mij zoals het U het beste lijkt.'
Niet alleen leert Müller op deze manier méér dan hij ooit in de Bijbel had gezien, maar vooral schenkt deze studie hem ook de persoonlijke, geestelijke erváring van wat de Bijbel zegt. Deze algehele afhankelijkheid van Woord en Geest is voor George Müller als een tweede bekering. Vóór die tijd denkt hij dat de verkiezing tot zaligheid niet vrij is; dat de verzoening door Christus niet particulier, maar algemeen is; en dat de volharding der heiligen niet van God alleen afhankelijk is. Maar alleen door te studeren in de Schrift mag hij deze Calvinistische waarheden in Gods eigen Woord ontdekken.
Teruggekeerd naar Londen, stelt hij op het seminarie van het zendingsgenootschap aan de medestudenten voor, om elke morgen van zes tot acht samen te komen voor Schriftstudie en gebed. Deze samenkomsten blijken erg zegenrijk te zijn. Hij schrijft:
Meer dan eens ervoer ik ook 's avonds de gemeenschap met God zo zoet, dat ik tot na twaalf uur in gebed bleef; en het gebeurde wel dat mijn hart dan zo vol blijdschap was dat ik naar mijn vriend ging, en dat we samen tot twee uur in de nacht bleven bidden. En om zes uur 's morgen waren we weer bijeen om God te zoeken in het gebed.
Hij leert: het is echt van de duivel om het gebed te verwaarlozen en ons aan moedeloosheid over te geven...
O, wat mag George Müller vanaf die tijd teer en nauw met zijn God wandelen! Alles krijgt hij over voor de eer van God en de zaligheid van zijn naaste. Daarom neemt hij in Londen ondertussen ook het zendingswerk onder de Joden ter hand, verspreidt hij folders en kleine boekjes, spreekt hij met hen en geeft hij aan meer dan vijftig Joodse jongens les in de zondagsschool. Hij krijgt daarom heel wat te verduren, maar acht dat een eer.
Müller krijgt ondertussen de overtuiging dat hij niet goed doet om bij het Londense zendingsgenootschap te blijven; en met wederzijds goedvinden vertrekt hij om te zien welke weg de Heere voor hem zal openen.
Zijn eerste preek wordt door de Heere gezegend voor de verlossing van een jonge vrouw; ondanks dat Müller, als geboren Duitser, nog maar gebrekkig Engels spreekt; en ondanks dat drie aanwezige predikanten het met zo'n bevindelijke preek niet eens zijn... Wanneer Müller vaker voorgaat in deze kerk, ontstaat er grote verdeeldheid in de gemeente: sommigen lopen weg, anderen mogen het van harte bijvallen. Maar vooral: de Heere zet er Zijn zegel op, want zondaren worden bekeerd. Hoe preekt hij?
Wanneer ik weer moest preken, zocht ik zélf geen tekst, maar vroeg aan de Héére om een tekst. Want Hij wist wat mijn hoorders nodig hadden. Ik bleef net zolang bidden en in de Bijbel studeren, totdat ik een woord in mijn gemoed kreeg, waarvan ik dacht dat het de tekst zou kunnen zijn. Maar ook daarna bleef ik dan vragen of de Heere mij wilde leiden, eventueel ook nog naar een andere tekst. En nooit heeft de Heere mij hierin teleurgesteld. Wanneer een prediker afstand doet van zijn eigen wijsheid, zal hij door de Heere worden geholpen.
Terwijl Müller daar preekt, heeft hij geen inkomen. Maar de Heere zorgt voor Zijn knecht; en in al zijn tijdelijke behoeften wordt voorzien. Mede hierdoor groeit in zijn hart de overtuiging dat een dienstknecht des Heeren geen vastgesteld salaris voor zijn arbeid in Gods Koninkrijk moet hebben. En hij kondigt dit af van de kansel. Alles bij elkaar betekent dit dat Müller geheel afhankelijk van de Heere begeert te leven.
Op 7 oktober 1830 mag hij in het huwelijk treden met Mary Groves. Veertig jaren is zij een trouwe hulp voor haar man. Beiden zijn helemaal één in zelfverloochening; wat ze nooit hebben betreurd. Dagelijks zorgt de Heere voor hen, zó nauwkeurig dat ze precies ontvangen wat ze nodig hebben; zodat echtpaar Müller mag getuigen: de HEERE is getrouw! En de Heere zorgt niet alleen voor het lichamelijke, maar deze afhankelijkheid in het leven van echtpaar Müller schenkt hun ook geestelijk grote winst!
Op 18 november 1830 hadden we nog maar een paar gulden in huis. Toen ik met mijn vrouw in gebed was, bracht de Heere mij te binnen om ook om geld te bidden. Vier uren later vroeg iemand: 'Hebt u geld nodig?' Ik vertelde haar dat ik dit alleen aan God bekend maakte. 'Ja, maar', zei ze, 'de Heere maakt mij bekend dat ik u geld moet geven.' Mijn hart verheugde zich, toen ik Gods trouw zag en ik was ervan overtuigd dat ik het gerust aan Hem kon overlaten. Daarom bracht ik het gesprek op een ander onderwerp. Maar aan het eind gaf zij mij een groot bedrag. Wij waren vol vreugde vanwege Gods goedheid. Duidelijk is dat ik geen harde Meester heb gediend; en dat vertel ik met genoegen.
God beproeft het vertrouwen van Zijn knecht, door soms zijn gebed niet te beantwoorden. Wantrouwen dreigt dan het geloofsvertrouwen de baas te worden. Maar de Heere schenkt steeds weer de overgave van hart; waarop satan wijkt.
George Müller verlangt ernaar om op deze manier voor alle mensen die met hem omgaan, te tonen, hoe trouw God zorgt en hoe volkomen betrouwbaar Hij is. En hoewel Müller financieel steeds weer in nood komt, leert de Heere hem juist op déze manier om zonder angstige zorg te leven. Waarom? Omdat Müller niet van de gunst van mensen afhankelijk is, maar van zijn almachtige, alwetende en goede God. Ook gebruikt de Heere deze steeds terugkerende nood om Zijn genadewerk in het hart van George Müller te verlevendigen. Want hij mag en moet leren dat zo'n leven in afhankelijkheid niet kan samengaan met een leven in zonde of in lauwheid.
Op 9 augustus 1831 wordt hun eerste kindje geboren: dood. Een groot verdriet voor het jonge echtpaar. En Müller moet zich beschuldigen niet ernstig genoeg te hebben gebeden voor de bevalling. Zes weken lang is mevrouw Müller ernstig ziek, wat heel wat geld kost, terwijl er niets voor is apart gehouden. Niet uit onachtzaamheid, maar uit geloof. En wat gebeurt er? De dokter wil geen rekening schrijven; terwijl hij nergens van weet... Zo blijkt dat de Heere ook afweet van onvoorziene uitgaven en daarvoor zorgt. Wanneer dan ook op 31 december van dat jaar de rekening wordt opgemaakt, blijkt dat er geen drie kwartjes meer over zijn - maar ook geen cent tekort!
Wie dit wil nadoen, zal merken dat het zonder geloof niet gaat. Voor George Müller is het een langdurige oefenschool. De Heere oefent hem erin om voor de tijdelijke noden en behoeften van zijn eigen gezinnetje op Hem te vertrouwen. Dit vereist een strenge zelftucht. Want vele, vele malen is het gezin Müller in grote financiële nood: geen gulden of geen dubbeltje meer in huis. Niet omdat ze zoveel uitgeven, maar ondanks dat ze zeer, zeer zuinig leven. Maar de Heere geeft altijd voedsel en kleding of geld. En altijd precies op tijd. Meermalen moeten ze het doen met brood-zonder-beleg. Maar nooit leden ze honger.
Deze weg van 'nood - vertrouwen - geholpen worden' nu is het middel dat God gebruikt om Zijn knecht erop voor te bereiden om Hem te vertrouwen ook in nog veel grotere dingen. Namelijk om (zoals we zullen zien) de verzorging van tientallen en honderden en later zelfs tweeduizend weeskinderen volledig(!) van de Heere alleen te verwachten!
Dit vertrouwen is niet zonder strijd. Juist in deze weg leert George Müller zichzelf kennen als een zondig mensenkind. Zondig, niet zo dat hij in uitspattingen leeft, heimelijk allerlei verkeerde dingen doet; maar zondig, omdat hij zijn hemelse Vader niet altijd onvoorwaardelijk of blindelings vertrouwt.
Opmerkelijk in het leven van Müller is dat hij in alle dingen steeds weer afhankelijk is van God. Wanneer hij op een zaterdagavond een maagbloeding krijgt en iedereen denkt dat hij de volgende zondag niet kan preken (en zeker niet driemaal), vraagt hij het de Heere! En de Heere geeft aan Zijn kind, dat zo teer met Hem leefde, antwoord. Geloof springt op in zijn hart dat hij het mag doen. De korte wandeling naar de kapel vergt weliswaar haast te veel van zijn zwakke lichaam. Maar op de preekstoel krijgt hij zoveel kracht dat het was, alsof hij niets mankeert. Ernstig raden zijn vrienden hem aan om in ieder geval de tweede dienst niet te doen, maar hij mag gaan en wordt er zelfs sterker door. En zo ook de derde dienst. Müller weet: mijn God is sterk en Hij kan mij kracht geven.
Maar dit geloof heeft hij niet altijd. En heeft hij het niet, dan doet hij zulke dingen ook niet...
Bristol
In maart 1832 gaat Müllers beste vriend, ds. Craik, een paar weken naar Bristol. In april vraagt hij Müller ook te komen. Na veel gebed voelt Müller zich gedrongen zijn kleine gemeente te verlaten en in Bristol een onbekende toekomst te beginnen. Ondanks de vele tranen die worden geschreid in zijn eerste gemeente, moet Müller toch gaan; en hij gaat, niet wetend wat hem in Bristol te wachten staat. Er is zelfs geen huis. Maar het brengt Müller in het gebed aan de Troon der genade. En het behaagt de Heere hem en zijn vrouw een goedkope huurwoning te doen vinden. Een druk werkterrein wacht hem daar, onder andere in het persoonlijk onderwijs van zoekende zielen. Veel is Müller in gebed om van de Heere wijsheid te begeren voor al die zielen, die - uren achtereen - hem om raad komen vragen hoe ze zalig kunnen worden. Vooral door de ontdekkende prediking van ds. Craik worden vele zondaren wakker geschud. Deze boezemvriend van Müller is een ernstig biddende man, gedurig smekend om de bekering van zondaren.
In deze tijd leest Müller de levensbeschrijving van August Hermann Francke, de man van het weeshuis in Halle. Een van de dingen die hij van Francke leert, is aan de Heere alle noden bekendmaken en ze dan in geloofsvertrouwen aan de Heere overgeven. Wanneer hij door dit godzalige voorbeeld aangevuurd, opnieuw de Heere smeekt om hulp voor zoveel arme, zieke mensen in zijn gemeente, krijgt hij een uur later zestig Engelse Ponden, een ontzettend groot bedrag voor die tijd!
Meer en meer leert Müller zo: God is de Hoorder van de gebeden. In deze dagen wordt de nood van zoveel weeskinderen in de grote stad Bristol meer en meer op zijn hart gebonden. Dagelijks geeft hij aan tientallen bedelaars, ook ouderen, wat te eten en leest hij ze voor uit de Bijbel. Graag wil Müller nu een school voor arme weeskinderen stichten, zodat zij de Bijbel zullen leren lezen en er onderwijs over krijgen. Maar Müller zegt tegen niemand iets, want hij heeft al te veel werk.
In 1833 schrijft hij in zijn dagboeg: 29 mei:
In dit jaar zijn 109 mensen toegevoegd aan onze gemeente. 65 personen werden door onze bediening bekeerd. Velen die in de genade waren verachterd, zijn weer terug gebracht op het spoor. En veel kinderen van God zijn bemoedigd en versterkt in de weg der waarheid.
25 juni:
Deze laatste drie dagen heb ik erg weinig echte gemeenschap met God gehad; en daarom ben ik geestelijk erg zwak; en heel wat keren heb ik gevoeld hoe kort aangebonden en hoe gauw aangebrand ik was.
26 juni:
Ik werd in staat gesteld, door de genade van God, om vroeg op te staan, en ik was bijna twee uren in gebed voor het ontbijt. Ik voel mij vanmorgen beter.
18 juli:
Deze week heb ik het erg in de borst. En het neemt alleen maar toe. Ik heb het nog nooit zo gehad. Moge de Heere vergunnen dat ik hierdoor dichter bij Hem word gebracht, want ik ben helemaal niet in de gestalte waarin ik behoorde te zijn. En ik denk wel eens dat de verdrukkingen van de laatste tijd verloren moeite zijn geweest van God met mij; en dat Hij mij streng moet kastijden.
Aan het eind van het jaar 1833 kijkt hij terug op Gods bemoeienissen met hem de laatste vier jaren. Jaren, waarin hij helemaal zonder vast inkomen heeft geleefd en ook zonder ooit aan iemand iets te vertellen over zijn noden. En dan mag hij opmerken dat zijn hemelse Vader hem wonderlijk heeft doorgeholpen: is de nood groter, dan krijgt hij meer; is er minder nodig, dan ontvangt hij ook minder. Maar steeds zo, dat er in al die vier jaren nooit wat over is gebleven en ook nooit wat tekort is gekomen...!
Deze terugblik bemoedigt hem in zijn plan om voor zijn arme en zeer noodlijdende naasten iets te mogen doen met de hulp des Heeren. Maar voordat hij daar uitvoering aan kan geven, werd een andere zaak op zijn hart gebonden, namelijk om het Woord van God te verspreiden, als meer belangrijk dan de lichamelijke nood.
Hij sticht daarvoor in februari 1834 The Scriptural Knowledge Institution, for Home and Abroad. De regels voor deze stichting zijn: 'Wij vragen aan ongelovigen geen geld en hun hulp wijzen wij af. We gaan geen schulden aan om het werk voort te zetten; maar in verborgen omgang van het gebed zullen we, als God ons helpt, de noden van onze stichting bij de Heere brengen.
Het doel van de stichting is:
1. dagscholen en zondagsscholen steunen met Bijbels en godzalige onderwijzers, als God ze ons geeft.
2. Bijbels verkopen tegen lage prijs.
3. Zendelingen steunen.
En dit alles alleen voorzover de Heere ons de middelen geeft.'
Wanneer Müller aan dit werk begint, heeft hij nog maar 1 shilling. Laten we zeggen: 1 euro...
In oktober kan hij schrijven dat er op de zondagsschool 120 kinderen zijn. Veertig volwassenen volggen de dagopleiding. 209 kinderen zijn op de gewone scholen. Er zijn 482 Bijbels en 520 Nieuwe Testamenten verspreid. En voor 57 Ponden wordt aan zendelingen hulp geboden. De enige manier waarop de nodige middelen zijn binnengekomen, is door menigvuldig gebed.
Ondertussen komt er een nieuwe impuls voor het plan om een weeshuis te stichten. Müller heeft wel eens overwogen om een weeshuis te beginnen, net als zijn grote voorbeeld August Hermann Francke. Maar het wordt echt op zijn hart gebonden wanneer hij hoort dat een van de leerlingen van zijn school, een wees, naar het armenhuis is gebracht, zodat hij niet meer op school kan zijn. Juist deze jongen is kort geleden onder diepe indrukken gekomen door een ernstige toespraak van Müller over de eeuwige straf der hel.
Dan wordt het Müllers verlangen eens te meer om ook voor de tijdelijke noden van zijn leerlingen en anderen te zorgen.
De laatste maanden van dat jaar is zijn eigen financiële situatie hopeloos: geen geld meer en geen eten. God beproeft op deze manier Zijn knecht om in alle omstandigheden op de Heere te hopen, voor zichzelf persoonlijk en straks ook voor de weeskinderen. In de weg van aanhoudend gebed geeft de Heere oplossing. In februari 1835 wordt de vijfde school voor arme kinderen gesticht.
Huiselijk leed wordt het echtpaar Müller niet bespaard. Het jongetje dat geboren mag worden, Elia genoemd (wat betekent: míjn God is de HEERE) sterft. Maar de Heere verzacht het leed zó dat vader Müller mag wenen van vreugde, omdat het jongetje het nu zo onuitsprekelijk veel beter heeft dan wanneer het in deze zondige wereld was gebleven.
In deze tijd begint hij zijn levensgeschiedenis op papier te zetten. Waarom? Hij heeft gelezen dat ook de voormalige slavenhandelaar en predikant John Newton dit was gaan doen om een getuige te zijn van Gods grote daden in zijn leven. Daaraan danken wij dus de kennis over het leven van George Müller.
In november 1835 ziet hij bij iemand op bezoek 'toevallig' weer de levensgeschiedenis van Francke liggen. Het wordt eens te meer een zaak van gebed of ook hij niet een weeshuis moet stichten. Steeds weer onderzoekt hij zijn hart of hij wel met Gods gunst hieraan mag beginnen. En ten slotte rijpt in zijn hart de overtuiging dat God het wil. Zo wordt op 2 december 1835 de eerste stap gezet om te komen tot het stichten van een weeshuis. En dat terwijl er geen cent in kas is...! Hij schrijft:
Op 12 december 1835 bad ik dat de Heere het hart van broeder A. zou neigen om honderd Pounds te geven voor het weeshuis. Ik schreef het in mijn dagboek. In januari beloofde hij mij vijftig Pounds te geven; en 5 november schonk nog een keer vijftig Pounds. Toen liet ik hem mijn dagboek zien van vorig jaar 12 december. We waren beiden verblijd: híj, omdat God hem gebruikte om te geven; ík, omdat de Heere mijn gebed zo wonderlijk had verhoord.
Drie dagen later treft een bekend vers uit de 81ste Psalm zijn gemoed: "Doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen." Deze tekst wordt zijn lijfspreuk. Hij wordt vervrijmoedigd te bidden om duizend Ponden (een ongelooflijk groot bedrag voor die tijd), een huis om de weeskinderen in onder te brengen en geschikte helpers om voor hen te zorgen. De eerste gift die Müller twee dagen later voor dit werk ontvangt, is het bedrag van 1 shilling, 1 euro of zo... De duivel zit ondertussen niet stil om Müller met zijn vurige pijlen aan te vallen: als je deze stap zet, kun je niet meer terug. Je kunt die weeskinderen niet weer op straat zetten. En als het geld op is, wat dan? Dan wordt Gods Naam gelasterd...! En wat, als je een misstap hebt gezet, en je hebt geen Goddelijke gunst?
Maar de Heere verzekert hem dat het plan goed is. Tijdens de eerste vergadering (op 9 december) waarin hij zijn plannen uiteenzet, houdt Müller expres geen collecte, want hij wil niet op de emoties van zijn luisteraars spelen. Die avond biedt een vrouw zich aan om in het toekomstige weeshuis te gaan werken.
De belangrijkste reden om dit weeshuis te stichten is niet liefde voor hulpbehoevende weeskinderen. Maar om aan al Gods volk te tonen dat zij ook voor tijdelijke dingen op hun God mogen en moeten vertrouwen. Hij schrijft als volgt:
Het gebeurde mij meer dan eens dat ik een kind van God bezocht, dat zo druk was met zijn werk en zoveel uren besteedde aan zijn zaak, dat hij niet alleen lichamelijk uitgeput raakte, maar vooral ook geestelijk steeds armer en leger werd en geen genoegen meer had in de dingen van God. Als ik hem dan probeerde te overtuigen dat hij wat minder tijd aan zijn werk moest besteden, en meer aan zijn geestelijke welzijn, door te lezen, te mediteren en te bidden, was het antwoord meestal: 'Als ik minder werk, kan ik mijn gezin niet onderhouden. Ik heb ook nu maar amper genoeg' (in die tijd was er over het algemeen veel armoede, zodat kostwinners soms van 's morgens vroeg tot 's avonds laat moesten werken om hun gezin te kunnen onderhouden). Er was dus geen vertrouwen in God. Geen waar geloof in de waarheid van het woord: "Zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden." Ik antwoordde dan: maar broeder, niet uw inspanning is het waardoor uw gezin wordt onderhouden, maar de Heere doet dat. En Hij, Die uw gezin voedde, toen u vanwege ziekte niet kon werken, zal zeker voor u zorgen, wanneer u voor uw geestelijk welzijn minder werkt. Nú schiet het gebed er 's morgens bij in; en 's avonds bent u te moe en vaak valt u tijdens het Bijbellezen in slaap. De desbetreffende broeder moest dat toegeven en stemde in met mijn advies, maar... Kortom: God werd niet vertrouwd voor de dagelijkse noden.
Anderen waren bezorgd voor de oude dag, dat ze nog eens in het armenhuis terecht zouden komen. En als ik ze er al op wees dat God altijd voor ze had gezorgd, vertrouwden ze God toch niet als de LEVENDE God. Ik werd er neerslachtig van, daarom verlangde ik ernaar om een zichtbaar bewijs te leveren voor allen die de Heere vreesden, dat Hij ook te vertrouwen is voor de dagelijkse behoeften. Als we Hem maar waarlijk vertrouwen.
Anderen dreven hun zaak bijna net zoals de wereld doet. Bijbelse beginselen werden 'noodgedwongen' verwaarloosd. Men durfde niet te tonen dat men de Heere liefhad en op Hem vertrouwde. Weer anderen hadden een baan waarin ze de Heere niet konden dienen, maar om de verdienste hielden ze hem toch maar. Want wat zouden de gevolgen zijn als ze Bijbels gingen handelen?
Dit alles drong mij ertoe om een voorbeeld en bewijs te mogen geven tot versterking van het geloof, dat God Dezelfde is in onze dagen als in de Bijbelse tijd. En het voorbeeld van Francke, die ook alleen op God vertrouwde, terwijl hij een immens groot weeshuis stichtte, was mijn bemoediging.
Zo ontstaat het weeshuis van George Müller. En zo wordt het een zaak van geloofsovertuiging dat hij voor al de benodigdheden van zijn weeshuis nooit iets aan een mens mag vragen, ook niet hoeft te vragen. Alleen aan de Heere. Het weeshuis moet tot stand worden gebracht én blijven bestaan in de weg van gelovig gebed, alleen doordat God harten van mensen neigde om te geven en te helpen!
Maar niet minder verlangt Müller er ook naar om zijn arme naasten te helpen in hun grote geestelijke en lichamelijke noden.
Hij stelt elf gebedsredenen op, die hij in de Bijbel vindt, redenen voor de Heere om in deze zaak van het pas gestichte weeshuis te helpen.
"1. Het weeshuis ben ik begonnen voor Uw glorie, namelijk dat er een zichtbaar bewijs zal zijn, doordat U op het gebed alleen voorziet in de noden van de weeskinderen, dat U de levende God bent en dat U zeer gewillig bent zelfs in ónze dagen het gebed te verhoren. En dat het U daarom behage hulp te sturen.
2. Dat U de Vader van de vaderlozen bent en dat het U daarom, als hun Vader, behage te voorzien.
3. Dat ik de kinderen in Jezus' Naam heb ontvangen en dat Hij daarom in hen wordt ontvangen, gevoed en gekleed.
4. Dat het geloof van vele van Uw kinderen is versterkt door dit werk, en - als U in het vervolg de middelen weerhoudt - dat de zwakken in het geloof zullen wankelen; terwijl door een voortzetting van de middelen hun geloof verder gesterkt zal mogen worden.
5. Dat veel vijanden zullen lachen als U de middelen weerhoudt, en zullen zeggen: zeiden we niet dat dit enthousiasme teniet zou gaan?
6. Dat velen van Uw kinderen die niet zo goed onderwezen, of in een vleselijke toestand zijn, zich gerechtvaardigd zullen voelen om hun verbond met de wereld in het werk van God voort te zetten, en door te gaan als vroeger in hun onschriftuurlijke methoden om geld voor soortgelijke instellingen te verkrijgen; als U me niet helpt.
7. Dat U wilt gedenken dat ik Uw kind ben, en dat U Zich genadig over mij wilt ontfermen en gedenken dat ík niet kan zorgen voor deze kinderen; en dat U daarom niet zult toestaan dat deze last lang op mij zal liggen, zonder hulp te zenden.
8. Dat U ook mijn medewerkers in de weeshuizen wilt gedenken, die op U vertrouwen, maar die beproefd zullen worden, als U de nodige dingen weerhoudt.
9. Dat U gedenkt dat ik kinderen zal moeten wegsturen van onder Schriftuurlijk onderwijs naar hun vorige kameraden.
10. Dat U wilt tonen dat zíj zich hebben vergist die zeiden dat er in het begin wel hulp kon worden verwacht, maar later niet meer.
11. Dat ik niet weet, als U de middelen zult weerhouden, welke uitleg ik dan moet geven aan de zovele meest opmerkelijke antwoorden op mijn gebed, die U me tot hiertoe met betrekking tot dit werk hebt gegeven, en die mij volkomen hebben bewezen dat het van U is."
Maar over zichzelf kan hij niet positief zijn:
Gisteravond wilde ik naar bed gaan zonder eerst op mijn knieën te gaan, omdat het zo bitter koud was en mijn gezondheid het eigenlijk niet toeliet. Maar de Heere schonk het mij toch op mijn knieën te vallen. En niet zo gauw begon ik te bidden, of Hij schonk een heerlijk licht in mijn ziel en gaf me zo'n geest van gebed, als ik wekenlang niet had genoten. Opnieuw verlevendigde Hij genadig Zijn werk in mijn hart. Ik genoot deze nabijheid van God en deze vurigheid in het gebed voor meer dan een uur; waar mijn ziel al vele weken naar had gehunkerd.
Vanaf deze tijd is Müllers levensbeschrijving een aaneenschakeling van noden, gebeden en Goddelijke uitreddingen.
Een voorbeeld is het geld van de naaister. Müller schrijft:
Eén van de eerste giften voor het weeshuis was het immense bedrag van honderd Pounds (tweeduizend shilling), van een arme naaister. Zij verdiende met hard werken nauwelijks genoeg om in haar onderhoud te voorzien (drie of vier shilling per week). Maar ze klaagde er nooit over dat ze zo hard moest werken en zo weinig verdiende.
Net voordat ik de plannen voor een weeshuis bekend maakte, stierf haar vader. Toen erfde zij een bedrag van 480 Pounds van zijn moeder. Haar vader, die een dronkaard was, liet echter schulden na, die zij als Christin wilde betalen, al was ze het volgens de wet niet verplicht; en al wilden haar broers en zusters er niets van weten. Ze zei: "Hoe zondig mijn vader ook is geweest, toch was hij mijn vader; en omdat ik nu zijn schulden kán betalen, behoor ik dit als een gelovig kind ook te doen."
Ook aan haar moeder gaf ze zoveel, dat deze er van kon leven.
Toen ze mij de honderd Pounds bracht, was ik niet weinig verbaasd, want ik kende haar alleen maar als een arme vrouw. Daarom had ik een heel gesprek met haar, voordat ik het geld accepteerde. Ik wilde weten of ze het wel met de Heere en niet in een opwelling had gegeven. Maar al gauw merkte ik dat ze in deze zaak een rustige, kalme, weloverwegende volgeling van de Heere Jezus was. Ze vertelde heel eenvoudig hoe de Heere haar had onderwezen uit Mattheüs 6 vers 19: "Vergader u geen schatten op de aarde" en Lukas 12 vers 33: "Verkoop wat gij hebt en geef aalmoes." En dat ze (ondanks alles wat mensen er tegenin zouden brengen) volgens deze woorden wilde leven.
Ze voegde eraan toe: 'De Heere Jezus heeft Zijn laatste druppel bloed voor mij gegeven, en zou ik Hem nu niet honderd Pounds geven?' Verder zei ze: 'Ik voelde me gedrongen te bidden om geld voor het werk dat u onderneemt. En toen kwam in mijn hart: wat voor nut heeft het te bidden om geld voor het weeshuis, als je zelf niet geeft wat je kunt? En daarom breng ik u het geld.'
Deze eenvoudige Christin bleef voor haar inkomen zorgen met ijverig handenwerk. Ze gaf van haar geld weg, wat ze kon, zodat in korte tijd het geld dat ze had geërfd, op was. Al de jaren daarna heeft ze - al was ze zwak en ziekelijk - mogen beleven dat ze door de Heere, Die ze op een bijzondere manier vertrouwde, nooit in de steek is gelaten. Ze vroeg aan mensen nooit ergens om, maar de Heere voorzag haar van al wat ze nodig had, ook de laatste maanden, toen ze niet meer kon werken en dus in het geheel geen inkomen meer had!
Het eerste waarin moet worden voorzien, is werkers in het weeshuis, die dezelfde geest hebben als George Müller: geheel steunen op God alleen. Deze zaak brengt hem bij de voortduur op de knieën. En hij smeekt en verwacht net zo lang totdat de Heere hem mensen schenkt van Zíjn keuze. Het eerste echtpaar dat zich aanbiedt, zegt: 'We bieden ons aan voor uw weeshuis, als u ons geschikt acht. We geven al onze bezittingen aan het te stichten weeshuis; en we willen op geen enkele manier salaris van u ontvangen. We geloven namelijk dat de Heere al onze nood zal vervullen, als het Zijn wil is om ons in Zijn dienst te nemen.'
De HEERE maakt mensen gewillig; ze helpen Müller dragen en ze mogen zich met hem in Gods uitreddingen verblijden. Ook een huis is nodig en het wordt aangeboden, zodat op 1 april 1836 het eerste weeshuis voor meisjes kan worden geopend.
En dan... heeft George Müller een vreemde ervaring: er zijn geen gegadigden, geen wezen...! Wat moet hij tot zijn schaamte belijden? Dat hij veel heeft gesmeekt voor geld, een gebouw, meubels, personeel. Maar helemaal is vergeten aan de Heere te vragen om weeskinderen. Hij dacht dat die er vanzelf wel waren. Maar nu moet hij - in diepste verootmoediging - ook om weeskinderen leren vragen. En God stuurt ze. En dan komen ze in zo'n grote getale dat er spoedig een tweede en een derde huis moet worden gezocht. Alle problemen die zich daarbij voordoen, - en er zijn er vele - worden steeds overwonnen door het aanhoudend en gelovig gebed; steeds levend van wat God schenkt! George Müller weet het: het geloof dankt God reeds voor Zijn belofte, want God zal die zeker vervullen.
Ook de andere arbeid mag voorspoedig voortgaan: het verspreiden van Bijbels, het steunen van scholen, zondagsscholen en zendelingen. Zonder ooit te vragen, komt het geld binnen. Bijna nooit te vroeg, maar zeker ook nooit te laat; ook al moeten er nu tientallen monden dagelijks worden gevoed.
Dagelijks is het echter Müllers ernstige gebed om tijdige hulp, wetend dat Markus 11 vers 24 nog steeds letterlijk waar is. Daar zegt Jezus tot Zijn discipelen: "Alle dingen, die gij biddende begeert, geloof, dat gij ze zult ontvangen, en zij zullen u geschonken worden."
De Heere schenkt aan Zijn kind het voorrecht om geloof te oefenen op Zijn beloften. En omdat er meer ruimte voor weeskinderen nodig is, besluit hij opnieuw een weeshuis te openen. Ondanks dat er op dat moment nog maar een paar euro in kas is... Zijn geloof mag zelfs in tijden van nood sterker worden, namelijk dat God de Vader der wezen is. Gelovig mag hij zulke uitspraken der Schrift in beloften 'veranderen' en ze dan toepassen op de noden van hem en anderen. En God hoort, lees maar: 18 augustus 1838:
Ik heb geen penning meer in huis voor de weeskinderen. En binnen twee dagen zijn er vele Pounds nodig. Mijn ogen zijn op de Heere.
's Avonds:
Voordat deze dag voorbij is, heb ik van een zuster in de genade vijf Pounds ontvangen. Ze had een tijdje terug haar sieraden weggedaan om te verkopen voor de weeskinderen. Deze morgen kwam, terwijl ze in gebed was, in haar gedachten: ik heb nu ook wel geld en kan beter direct wat geven. Ze wist niet dat er juist nu geen penning meer in huis was.
Niettemin stelt de Heere het geloof van Zijn kind soms zeer zwaar op de proef. De eerste twee weken van september 1838 is de nood zo groot, dat de werkers in de weeshuizen (die als enigen op de hoogte zijn van de financiële toestand) hun eigen geld geven (geheel vrijwillig!), omdat alles op is. Nu verstaat Müller het woord in de Psalmen, dat we er zo dikwijls vinden: hoelang, HEERE? Wanneer de toestand hopeloos is, schenkt de Heere het benodigde geld. Niet eerder. Want Hij houdt van het geloofsgebed van Zijn kind; én zo wordt de uitredding des te zoeter!
Müller heeft dat aanklevende gebedsleven nodig, want hij moet klagen dat hij soms satanische gedachten heeft. Hij kan dus niet roemen op zijn eigen heiligheid, maar is geheel afhankelijk van Gods genade. In zijn levensbeschrijving vinden wij eerlijke ontboezemingen over zijn koudheid, zelfzucht, biddeloosheid en andere geestelijke ondeugden. Meer en meer leert de Heere hem zo dat hij van nature een kind des toorns ias net als de anderen; en dat hij alleen staande kan blijven tegen satans listen, wanneer hij de hele wapenrusting van God aandoet. En een heilige wandel kan alleen in praktijk worden gebracht door gedurig op Jezus te zien.
Ook beproevingen worden door de Heere gebruikt om Zijn kind te onderwijzen en te heiligen, zodat hij na wekenlang ziek te zijn geweest toch kan schrijven:
Mijn ziel is nu in die toestand gebracht, dat ik mij wat betreft mijn gezondheid verheug in de wil van God. Ja, ik kan nu van harte zeggen: ik zou niet willen dat deze ziekte van mij wordt weggenomen, totdat God daardoor de zegen heeft geschonken, waarvoor deze ziekte mij was gegeven.
En de Heere verhoort het gebed, want meer en meer mag Müller nu de Geest der gebeden ontvangen, nauwe omgang met God ervaren en een heilig verlangen om meer aan Christus gelijkvormig te worden gemaakt:
Wanneer God de Geest van gebed geeft, o, hoe gemakkelijk is het dan om te bidden!
En dat is wat hij nodig heeft, omdat hij voor al zijn noden geen andere toevlucht heeft dan tot God te bidden! Keer op keer lezen we in zijn dagboek dat het geld op is en dat hij daarom op zijn knieën moet. Nee, aan mensen vragen mag hij niet, wil hij niet, hoeft hij niet. God zal zorgen!
George Müller leeft ook heel nauwkeurig. Wanneer hij ontdekt dat hij niet op wettige manier van de postdienst gebruik maakt, verandert hij dat direct, al kost het hem geld. En wanneer hij een keer zijn vrouw wat nors heeft bejegend, moet het eerst weer goed worden tussen die beiden én met de Heere. Wie zo zorgvuldig zich wacht voor zijn zonden, zal toenemen in genade!
Ook op andere terreinen ziet Müller de zegen van God. Hij mag het meemaken hoe een man van 84 jaar gedoopt wordt, na belijdenis te hebben gedaan. Tegelijk met een man van boven de zeventig, voor wie zijn vrouw 38 jaren heeft gebeden... Eindelijk verhoort de Heere haar gebeden tot zijn bekering. Ook een weesmeisje van negen jaar, dat gaat sterven, mag getuigen hoe de Heere haar heeft bekeerd. Verder: 5 januari 1837:
Vandaag vertelde een vrouw mij over de bekering van haar vader, die in zijn tachtigste jaar, nadat hij vele jaren openlijk in zonde had geleefd, ten slotte werd gebracht tot het kennen van de Heere. Deze dochter had lang gebeden om de bekering van haar vader; en ten slotte, maar pas na twintig jaren, gaf de Heere haar de begeerte van haar hart.
In 1838 begint Müller de levensbeschrijving te lezen van George Whitefield. Het is de derde levensbeschrijving die grote invloed op hem zal hebben. Hij leert van deze man hoe totaal onmachtig en onkundig hij was. Deze zelfkennis ging gepaard met gedurig gebed om de werking van de Heilige Geest. En een ijverige en biddende studie in Gods Woord, op zijn knieën. Voor duizenden is Whitefield tot zegen geweest.
Dit voorbeeld maakt bij Müller zo'n indruk, dat hij eens te meer biddende zijn Bijbel onderzoekt, vers voor vers leest en bidt om het onderwijs van de Heilige Geest. Eens te meer neemt hij zich voor om vooral de stille uren in de vroege ochtend - de beste tijd van de dag - te besteden in omgang met zijn God. En de Heere zegent dit tot grotere vruchtbaarheid van de predikarbeid van George Müller. Ja, ondanks dat de weeshuizen veel van zijn aandacht en tijd opeisen, blijft hij vóór alle dingen dienaar van het Woord.
Müller is een man met veel zwakheid en tekorten; een man met vurige liefde tot de verheerlijking van zijn God en tot onderwijs van Gods volk; een man van grote afhankelijkheid, tere aanhankelijkheid, en zo ook sterke vrijmoedigheid in het gebed. Alles, alles brengt hij in het gebed voor zijn Vader. Niettemin ook een man met zijn verkeerde dingen en beperkingen.
In april 1836 opent George Müller dus een weeshuis. Müller ervaart dit niet als zíjn keus, maar als de wil van God. Híj drong Zijn kind ertoe om deze weg te gaan. Daarom besluit George Müller dat hij geen collecten zal houden voor het weeshuis, ook niemand om geld zal vragen. Het enige wat hij doet, nadat hij zijn plannen en bedoelingen openbaar heeft gemaakt, is alles aan de Heere opdragen. Dit betekent voor hem een leven van gedurige, onophoudelijke, gelovige gebedsworstelingen aan Gods Troon om de nodige middelen.
Er moet immers een huis komen, dit huis moet worden ingericht; er moet voedsel en kleding komen en vooral moet er godzalig personeel komen. Dit geeft hem - zoals we begrijpen - veel werk aan de Troon van God om op de vaste beloften van zijn hemelse Vader te pleiten. Geen dag is hij er vrij van.
Wat voor Müller als een paal boven water staat, is:
We mogen van niemand geld lenen.
We mogen ook niet de meest noodzakelijke levensbehoeften op afbetaling kopen (op de pof).
Het geld moet er zijn, voordat we iets kopen.
Aan niemand mag worden geklaagd dat er geen geld is. Alleen aan de Heere.
Toch mag het de wezen niet ontbreken aan iets dat echt noodzakelijk is.
De verzorgers in het weeshuis vraagt hij ernstig om in zó'n dagelijkse en uurlijkse omgang met God te leven, dat geen ongehoorzaamheid en ongeloof hun gebeden van kracht beroven, in het smeken om de nodige levensmiddelen voor de weeskinderen!
De nood komt meer dan eens wel erg hoog, maar in het weeshuis wordt nooit honger of dorst geleden. God neigt de harten van allerlei mensen om te geven.
De werkers zelf geven dikwijls boven vermogen. Zó nauw zijn hun harten aan de weeskinderen verbonden en zó volledig staan ze achter het geloofsstandpunt van hun geliefde meneer Müller. Het is net als in II Korinthiërs 8 vers 1-3 en 5, waar Paulus schrijft: "Voorts maken wij u bekend, broeders, de genade van God die in de gemeenten van Macedonië gegeven is. Dat in veel beproeving der verdrukking de overvloed van hun blijdschap, en hun zeer diepe armoede overvloedig zijn geweest tot de rijkdom van hun goeddadigheid. Want zij zijn naar vermogen (ik betuig het), ja, boven vermogen gewillig geweest. En zij deden niet alleen zoals wij gehoopt hadden, maar gaven zichzelf eerst aan de Heere en daarna aan ons, door de wil van God."
Müller is niet van plan om in de grootste nood ook maar iets aan mensen bekend te maken. Wanneer dan ook iemand op zo'n heel moeilijk moment vraagt: "Hoe zal de balans zijn, wanneer u de rekening gaat opmaken?", geeft George Müller hem ten antwoord: "Het zal zó groot zijn, als de Heere behaagt." Dit is geen brutaliteit, maar als Müller méér zou zeggen, was hij van zijn enige Helper afgekeerd naar de mens. En die strik wordt zorgvuldig vermeden, opdat zijn ene grote doel niet uit het oog wordt verloren: aan alle mensen te bewijzen dat het veilig is om alleen op de Levende God te vertrouwen. Gods almachtige hand is immers niet duidelijk zichtbaar, wanneer menselijke hulp wordt gezocht. Wij moeten ons absoluut van alles afwenden, als we ons volledig tot de levende God keren.
Zelfs als iemand hem dringend vraagt of er nood is, krijgt hij ten antwoord:
Ik heb niet de vrijmoedigheid om te spreken over de toestand van onze fondsen, want ik vertrouw op God alleen.
Maar niet zo gauw is dit antwoord gegeven, of hij bidt stilletjes tot de Levende God:
Heere, Gij weet dat ik om Uw eer niets kon zeggen over onze financiële toestand. Nu, Heere, toon opnieuw dat er werkelijkheid is in het spreken tot U alleen over onze nood; spreek Gij daarom tot deze broeder, dat hij ons helpt.
Kort daarna, terwijl er geen stuiver meer in kas is, stuurt deze man honderd Ponden (voor die tijd een enorm bedrag, als je weet dat iemand kon leven van één Pond per maand).
Elk jaar geeft Müller een financieel verslag uit, dat ertoe dient om iedereen te tonen hoe gezegend het is om in alles op de Heere alleen te vertrouwen; en om elke lezer tot hetzelfde geloofsvertrouwen uit te nodigen!
In juli 1845 schrijft hij over de zeven achterliggende en moeilijkste jaren:
Hoewel onze fondsen gedurende zeven jaren zó uitgeput waren, dat het een uitzondering was wanneer we geld hadden om voor drie dagen tegelijk de levensbenodigdheden te kopen voor de weeskinderen, ben ik toch maar één keer zo benauwd geweest dat ik bijna wanhoopte. Dat was op 18 september 1838, toen het voor de eerste keer erop leek dat de Heere geen acht sloeg op ons gebed. Maar toen Hij in die tijd toch hulp zond en ik zag dat we zo laag waren gebracht alleen tot beproeving van ons geloof, en niet omdat Hij het werk had verzaakt, toen was mijn ziel zó versterkt en bemoedigd dat het mij sinds die tijd niet alleen werd vergund om de Heere niet te wantrouwen, maar dat ik zelfs niet terneergeslagen was, ook al waren we in de diepste armoede.
Door deze genadige hulp van God juist op tijd, mag George Müller leren nog meer op God te vertrouwen. Aan het eind van 1841 vat de overtuiging bij hem post dat het goed is om het jaarverslag nu niet te laten uitkomen.
Bewust wacht hij vijf maanden, om niet heimelijk op de giften te vertrouwen die gewoonlijk na de verschijning van een jaarverslag komen. De beproeving wordt wel in deze maanden groter dan ooit tevoren.
Müller is er echter vast van overtuigd dat in de middelen zal worden voorzien; en het niet uitgeven van een jaarverslag is als het kappen van de touwen van de reddingsboot tijdens de schipbreuk van Paulus in Handelingen 27: George Müller en zijn helpers worden op deze manier nóg meer op de belofte en de voorzienigheid van God geworpen.
Nu zouden we denken dat de Heere wel haast zal maken om zo'n moedig vertrouwen te belonen. Maar nee, de Heere bestuurt het zo dat de moeilijkste maanden in heel het bestaan van het weeshuis zijn van 12 december 1841 tot 12 april 1842.
Niemand weet waarom er geen jaarverslag uitkomt en veel gevers denken: er zal zeker wel genoeg geld in kas zijn...
De postbode
Op een dag, bijna aan het einde van deze vier moeilijke maanden, is Müller ervan overtuigd dat er geld bij de post zal zijn. Het móet ook wel, want er is letterlijk niets meer in kas. Maar de postbode komt, en wát hij ook brengt, er zit geen envelop met geld bij. Wat een beproeving! Wat nu? Wordt George Müller nu van zijn stuk gebracht? Nee, hij blijft er toch vast van overtuigd dat er geld bij zal zijn. En wat gebeurt er? Een paar minuten later komt een buurman hem een envelop brengen, die door de postbode per ongeluk verkeerd bezorgd is op zijn adres: en wat zit in die ene envelop? Tien Ponden...!
Zo beproeft de Heere het geloofsvertrouwen van Zijn kind.
Het vierde weeshuis
Het werk neemt steeds grotere omvang aan. En in 1843 voelt Müller zich ertoe gebracht om een vierde weeshuis te openen na lang erom te hebben gebeden, om Gods wil duidelijk te weten; niemand had hij er iets over verteld, zelfs zijn eigen vrouw niet. Dag na dag wachtte hij op God en beraadslaagde hij met God alleen, om niets overhaast te doen.
Er zijn heel wat hindernissen om een geschikt huis te vinden. Maar Müller is niet in paniek. Hij mag zeggen:
Heere, als U geen ander weeshuis nodig hebt, ik ook niet.
Bewust stelt hij de jaarvergadering een paar maanden uit om niet met een plan voor de dag te hoeven komen, zonder het geld ervoor te hebben. Zodat niemand ook maar een schijn van grond heeft om te zeggen: ze hebben weer geld nodig en daarom wordt de jaarvergadering gehouden...
Hoe weet Müller of hij wel Gods weg bewandelt? Hij heeft deze richtlijn: als ik door hindernissen niet ongeduldig word en niet van mijn stuk gebracht word; ja, als ik zelfs een stil vermaak heb in alle bezwaren, omdat ik weet: als het Gods wil is dat ik dit of dat doe, zal Hij Zelf voor een oplossing zorgen. Eenvoudig in Gods weg wandelen betekent dan: gelovig wachten op de wonderen van God.
De bouw van een eigen weeshuis
Vanaf oktober 1845 rijpt bij Müller de overtuiging dat er een weeshuis gebóuwd moet worden. Totnogtoe zijn er bestaande woningen gehúúrd, maar er komen klachten uit de omgeving van de weeshuizen dat de kinderen teveel lawaai maken, en ook zijn de huizen na korte tijd weer te klein, zodat er óf een ander huis moet worden gehuurd, óf een nieuw huis moet worden gebouwd. Maar bouwen is geen kleine zaak. Daar heeft Müller duizenden Ponden voor nodig; en hij bezit er niet één!
Verder zal het van 'directeur' Müller natuurlijk ontzettend veel tijd vragen. Alle voors en tegens worden eerst op een rij gezet en biddend overwogen. Een belangrijke reden om ermee te beginnen, zo beseft George Müller meer en meer, is: als God voorziet in grote bedragen aan geld voor dit doel, is dat een verder bewijs van de kracht van het gelovige gebed.
Alleen al de grond kost duizenden Ponden. Maar waarom zou dit een kind van God ontmoedigen, wiens Vader oneindig rijk is...?
Na 35 dagen van ernstig gebed om geld voor deze onderneming ontvangt Müller op 10 december 1845 duizend Ponden voor de bouw van een eigen weeshuis. Drie dagen later biedt een Christenarchitect uit Londen zich aan om kosteloos het gebouw te ontwerpen.
Het is geen klein geloofswaagstuk voor een man die geen stuiver heeft, om - zonder op enig mens een beroep te doen, maar alleen op God te vertrouwen - een weeshuis op zo'n grote schaal te gaan bouwen, waarbij de beginkosten alleen al rond de vijftien duizend Ponden bedragen...
Bang om zichzelf te bedoelen, besluit Müller om niets aan te kondigen, maar alleen aan enkele vertrouwde vrienden zijn plannen mee te delen; ondertussen wacht hij op God in het gebed, met geloof en geduld. En dan wordt het zo zeker als maar kan: de Heere zal voor Zichzelf een weeshuis bouwen in Bristol.
Wachten levert geld op
Waar moet het weeshuis komen? Biddend gaat George Müller op zoek naar een geschikte locatie. Na vier weken zonder resultaat te hebben gezocht, voelt Müller de overtuiging in zich groeien dat God ervoor zal zorgen. Dit vertelt hij aan zijn medewerkers. Twee dagen later komt hij bij Ashley Down, waar precies de geschikte locatie is. Hij gaat naar de eigenaar om te praten over de koop van die grond. Thuis treft hij hem niet aan. Dan naar zijn kantoor. Ook daar is de meneer niet.
Nu laat Müller een boodschap achter en overlegt: het is niet zonder Gods besturing dat ik hem tweemaal misloop; ik zal tot morgen wachten.
De volgende morgen spreekt hij de eigenaar en doet een grote verrassing op. De man vertelt dat hij gisteren de boodschap had ontvangen en erover dacht om de grond te verkopen en tweehonderd Ponden voor een acre (twee vijfde hectare) te vragen; maar twee wakende uren van de nacht brachten hem tot de slotsom maar 120 Ponden te mogen vragen...
Dit bemoedigt George Müller erg. Ondertussen heeft hij nog maar 2700 Ponden van de vijftien duizend in bezit. Toch wordt op 5 juli 1847 met de bouw van het eerste weeshuis begonnen. Het wordt een groot gebouw met wel driehonderd ramen. Op 18 juni 1849, twaalf jaren na het kleine begin van het eerste gehuurde weeshuis, worden de wezen uit de gehuurde woningen overgebracht naar het nieuwe gebouw, waar bijna driehonderd weeskinderen worden verzorgd en onderwezen.
Nog meer nieuwbouw
Nog maar kort is het nieuwe weeshuis in gebruik, of er rijst een sterk verlangen in Müllers hart dat er niet driehonderd, maar duizend weeskinderen zouden mogen worden verzorgd en onderwezen...! En voordat het nieuwe jaar aanbreekt, wordt het verlangen een voornemen.
Zorgvuldig onderzoekt George Müller zijn motieven of hij niet heimelijk zichzelf bedoelt en zelf de grote man wil worden; ook smeekt hij van dag tot dag om Gods wil te mogen weten. Opnieuw worden de voors en tegens eerlijk voor Gods aangezicht gebracht. Hij vraagt zich af: ga ik niet te ver? Is het werk al niet groot genoeg. En de kosten...? Bijna veertig duizend Ponden! En dan de dagelijkse kosten voor zoveel kinderen... Terwijl hij niets heeft en elke dag weer aan de Troon van God moet vragen om de nodige dingen.
Maar het is zijn verlangen om de vele aanvragen om wezen op te nemen, die nu vanwege plaatsgebrek steeds moeten worden afgewezen, positief te kunnen beantwoorden; en vooral om des te meer glorie te mogen toebrengen door een zichtbaar bewijs te leveren dat God werkelijk de gebeden van Zijn kinderen hoort en Zijn beloften vervult.
Het enige afdoende antwoord op alle bezwaren is dan ook: de algenoegzame God. En nu mag hij het oog van het geloof slaan op Zijn macht, wijsheid en rijkdom; daarom mag hij zijn eigen zwakheid, dwaasheid en armoede vergeten.
Maar voorzichtig is Müller wel: eerst vertelt hij niemand iets, ook zijn eigen vrouw niet; eerst moet hij het zeker weten dat God het wil. En God geeft de zekerheid. Maar dan moet Müller nog heel wat keren op de knieën voordat het nodige geld bij elkaar is...
Meer dan vierhonderd weeskinderen wachten inmiddels op toelating.
Op 12 november 1857 wordt het tweede weeshuis op Ashley Down geopend, waarin vierhonderd wezen een plaatsje krijgen. Omdat er nog steeds te weinig plaats is, gaat Müller meteen ertoe over om te sparen voor het derde weeshuis dat op 12 maart 1862 wordt geopend. Hij heeft op dat moment nog niet genoeg godzalig personeel.
Dit drijft hem wel driemaal per dag op zijn knieën om de Heere te smeken om mensen die aan de weeskinderen niet alleen voedsel en menselijke liefde zullen geven, maar ook en vooral een godzalig voorbeeld. Na korte tijd verhoort de Heere ook dit gebed.
En dan beginnen weeshuizen 4 en 5 boven de horizon van Müllers geloof te dagen. In mei 1866 wordt de bouw van de vierde weeshuis gestart en in januari 1867 die van het vijfde. Op 5 november 1868 kan het vierde huis in gebruik worden genomen; en op 6 januari 1870 het vijfde. Op dat moment mogen tweeduizend wezen in de huizen worden verzorgd; en ook al de benodigde verzorgers en onderwijzers worden door God gestuurd, als antwoord op het gedurig gebed van George Müller en zijn vele helpers.
Denk het je in: geen cent op zak, niet één collecte gehouden, niet één bedelbrief rondgestuurd, aan niet één persoon om geld gevraagd en toch: vijf weeshuizen mogen in de loop van 25 jaren worden gebouwd, waar elke dag tweeduizend wezen mogen worden gevoed, gekleed en opgeleid; terwijl het grote bedrag aan geld dat daarvoor dagelijks nodig is, door George Müller alleen op het geloofsgebed wordt ontvangen van de Heere, zijn beloftevervullende en gebedverhorende God; tot glorie van Zijn grote Naam alleen. Hieruit blijkt dat er geen risico is verbonden aan het vertrouwensvol leunen op de waarheid en trouw van God.
Hier volgt een voorbeeld:
Sieraden voor de weeskinderen
Een exemplaar van het jaarverslag van het weeshuis kwam in handen van een gelovige jonge man die daardoor bijzonder werd aangespoord tot gebed. Hij wist dat zijn zuster, die ook Christin was, diverse kostbare sieraden en juwelen bezat, zoals een zwaar gouden ketting, een paar gouden armbanden en een prachtige ring met een schitterende diamant. Hij smeekte de Heere om haar zó de waardeloosheid van zulke snuisterijen te laten zien dat ze ertoe gebracht zou worden om die allemaal op Zijn altaar te leggen als een gave voor het werk voor de weeskinderen. Dit gebed werd letterlijk verhoord. En de opoffering van die juwelen bleek van dienst te zijn voor het werk, op een tijd dat er zo'n drukkende nood was, dat het hart van de heer Müller op een bijzondere manier in God verblijd werd door deze gift. Van de opbrengst van de verkoop van deze sieraden kon hij de uitgaven van een hele week bekostigen en ook de salarissen van de werkers betalen.
Maar voordat hij de diamanten ring verkocht, schreef hij daarmee op de ruit van zijn eigen kamer die kostelijke Naam van God 'Jehovah Jireh' (Genesis 22 vers 14). En vanaf die tijd, wanneer hij in diepe armoede zijn ogen richtte op die twee woorden, onuitwisbaar geschreven met de punt van een diamant op die ruit, bedacht hij dankbaar: de HEERE zal voorzien.
En hoewel de uitgaven van het werk in 25 jaren zeventig maal groter worden dan in het begin en dus ook de inkomsten zeventig maal groter moeten zijn, toch verandert George Müller niet van principe: alleen steunen op God!
Elia
De mensen beschouwen hem bijna als een wonderwerker en daarom schrijft Müller meer dan eens dat die opvatting geheel bezijden de waarheid is. Hij verwijst naar Elia, die door de apostel Jakobus (hoofdstuk 5 vers 17 en 18) wordt aangehaald als een voorbeeld voor alle kinderen van God, dat zij in hun gebedsleven precies zoveel kunnen uitrichten als hij. George Müller mag ervaren dat het ook na zoveel eeuwen nog steeds waar is: "een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel."
Een geheime schat?
Anderen vermoeden dat hij toegang heeft tot een geheim kapitaal. Ze kunnen of willen eenvoudigweg niet geloven dat het werkelijk mogelijk is om deze weeshuizen te bouwen en zoveel wezen te onderhouden, zonder een verborgen inkomstenbron.
Misschien ben jij er ook toe geneigd om hetzelfde te denken. Nu ja, dat het meer dan honderd jaar geleden in Bristol gebeurde, wil je misschien nog wel aannemen, maar nú, als het in je eigen leven erop aan komt om in financieel opzicht niet te steunen op mensen, verzekeringen, sociale uitkeringen, rijke vrienden, maar op Gód alléén? ... Wat dan? Dan wil je misschien ook maar liever een tastbare bron, dan dat je op de Heere alleen zou vertrouwen.
In het volgende jaarverslag staat de oplossing van het raadsel: George Müller schrijft glimlachend dat die ongelovige mensen nog gelijk hebben ook: hij hééft toegang tot een verborgen Schat, een onuitputtelijke Rijkdom, namelijk de beloften van een onveranderlijk getrouwe God, waaruit hij al die jaren put!
De kapotte kachel
Een paar voorbeelden nog hoe de Heere helpt. Eind november 1857 blijkt de boiler van de centrale verwarming lek te zijn. Het is erg koud en de reparatie zal een paar dagen duren, waarin er niet kan worden gestookt. 'Vader' Müller voelt het gewicht van deze nood en smeekt de Heere ernstig om verandering van weer. Die avond draait de wind van noord naar zuid en het weer wordt een paar dagen zo mild dat er geen kachel nodig is.
Waterwellen
Ook de watervoorziening (er is in de eerste jaren nog geen waterleiding!) is op een keer een groot probleem, omdat in een erg droge zomer de negen waterwellen van het weeshuis opdrogen. Dit wordt dus een reden tot vurig gebed om regen! God geeft antwoord, maar op een andere manier: er komt voorlopig geen regen, maar een boer in de omgeving biedt aan om vanuit zijn veel rijkere waterwel het weeshuis van het nodige water te voorzien... Wanneer ook zijn waterwel droog valt, biedt diezelfde dag nog een andere boer aan uit een beek over zijn land het nodige water te leveren. En dit gebeurt zonder dat erom gevraagd is! En dit gebeurt totdat er regen valt, die de waterwellen weer vol maakt!
Storm
In 1865 treft op een zaterdag een orkaan de stad Bristol. Ook van de weeshuizen zijn de daken zo erg gehavend, dat ze op minstens twintig plaatsen open liggen; en veel grote ruiten zijn stuk. Vóór maandag is er geen dakdekker of glaszetter beschikbaar. Müller smeekt de Heere van de winden om de weeshuizen te beschermen gedurende deze tijd. En de wind gaat liggen en er valt geen regen totdat alles gerepareerd is. "Gij hoort het gebed" (Psalm 65 vers 3)
Roodvonk, tyfus, pokken en kinkhoest
Besmettelijke ziekten eisen in de loop der eeuwen nogal wat slachtoffers, vooral onder kinderen. Want het zijn ziekten, waartegen weinig te doen is en die erg besmettelijk en dikwijls dodelijk zijn. Ook in die jaren in Bristol.
Nu er zoveel kinderen bij elkaar wonen in een vijftal grote weeshuizen, is de kans op besmetting bijzonder groot en het is dan ook niet minder dan waarschijnlijk dat er bij een uitbraak van deze ziekten veel slachtoffers zullen vallen.
Wanneer gedurende drie jaren de ene epidemie na de andere de stad Bristol en haar omgeving teistert, wordt opnieuw vurig gesmeekt aan Hem, Die de God is zowel van gezondheid als van regen. In al die tijd raakt niemand besmet met rode hond of tyfus en alleen door de pokken wordt het kleinste weeshuis van de vijf getroffen. Weer is gebed de enige toevlucht. De ziekte komt wel in de andere huizen en vijftien personen worden wel aangetast, maar vurig smeekt Müller dat de verspreiding niet verder gaat, en dat niemand zal sterven aan deze ernstige ziekte. Wat God verhoort.
Ook later breken deze en soortgelijke ziekten uit. Steeds worden opmerkelijk weinig kinderen besmet en heel weinig kinderen sterven eraan. In zo'n tijd komt er grote ernst in de weeshuizen. Een bijzonder gevolg daarvan is dat de Geest des Heeren machtig onder veel wezen werkt, zodat meer dan honderd bekommerd worden over hun zaligheid. Dit verblijdt de leiding in de weeshuizen zeer. Meneer Müller, zijn vrouw en de helpers, smeken de Heere dit werk te verdiepen en te verbreden.
Bekering
Een weesmeisje van zeventien jaar krijgt op zeker moment de tering (tegenwoordig tbc genoemd). Ze is nog erg onverschillig al woont ze al veertien jaar in het weeshuis. Haar lichamelijke toestand is hopeloos en haar geestelijke toestand eveneens! Een onafgebroken smeekgebed wordt dan ook voor haar opgezonden. En het behaagt de HEERE haar te bekeren. Ze is nu vol zelfverfoeiing, ze belijdt haar zonden en ze ontvangt een onuitsprekelijke vreugde in de Heere. Deze plotselinge verandering is werkelijk een wonder: diepe overtuiging over haar zonden en ernstige bewogenheid met het zielenheil van anderen bezetten haar. Op haar sterfbed getuigt ze vrijmoedig, en de Heere gebruikt dat om velen in het hart te raken.
Wat een les, dat God ook het hardste hart kan breken! Wij zijn vaak zo zorgeloos over de opvoeding van onze kinderen, maar in dit voorbeeld ziet George Müller dat de genade van God kan overwinnen.
Op 6 februari 1870, net nadat het vijfde weeshuis in gebruik is genomen, sterft mevrouw Müller. Haar man is erg verdrietig. Toch zegt hij, als hij diezelfde avond op de bidstond komt:
Geliefde broeders en zusters in Christus, ik vraag u zich met mij te verenigen in hartelijke lofprijzing en dankzegging aan mijn dierbare Heere voor Zijn goedertierenheid, dat Hij mijn dierbare, geliefde vrouw heeft weggenomen uit de pijn en het lijden dat zij heeft verdragen, tot Zijn eigen tegenwoordigheid. Ik verheug mij in alles wat tot haar geluk dient, daarom verheug ik mij, nu ik mij realiseer hoeveel gezegender zij is in het aanschouwen van haar Heere, Die zij zo zeer liefhad, dan in enige vreugde die zij kende of kon kennen op deze aarde. Ik vraag u ook te bidden dat de Heere mij in staat zal stellen om zo in haar vreugde te mogen delen dat mijn bedroefde hart met haar gezegende toestand bezet mag zijn, méér dan met mijn onuitsprekelijk verlies.
Op 11 februari houdt Müller zelf de rouwdienst over de woorden (Psalm 119 vers 68): "Gij zijt goed en goeddoende."
Twee jaar later hertrouwt hij met een arme, maar godvruchtige vrouw, die al haar bezit en tijd steeds gaf aan de dienst des Heeren. Zij is dus eensgeestes met George Müller.
In deze tijd vraagt hij de Heere om een opvolger aan te wijzen als leider van de weeshuizen en alle andere steunwerk. Dit wordt de heer James Wright, de man van zijn enige dochter Lydia.
Scholen
Ongeveer anderhalf miljoen Ponden mag George Müller in de loop van de jaren voor de weeshuizen én voor zijn andere werk uit zijn verborgen Schat ontvangen: de Rijkdom van zijn trouwe Verbondsgod. Een arme bidder, die een rijke God heeft.
Welk ander werk is er dan nog meer? De weeshuizen zijn weliswaar het meest bekende en belangrijke onderdeel, maar ze zijn toch slechts een ónderdeel van een groter project, waarin ook zending en schoolonderwijs gesteund worden.
Een belangrijk onderdeel van het weeshuisproject zelf en ook van de verdere steun door de Stichting voor Schriftuurlijke Kennis in Binnen- en Buitenland (op 20 februari 1834 door George Müller opgericht) is dan ook het onderwijs aan kinderen. Müller is er namelijk vanaf het begin diep van overtuigd dat het karakter van en de sfeer op scholen van groot belang zijn. Daarom worden gedurende al die jaren, voor zover mogelijk, Christelijke scholen met godzalige onderwijzers financieel gesteund en daarom wil Müller geen ander personeel voor de weeskinderen dan alleen die blijk geven van een godvruchtig leven.
Veel Christenouders maken volgens hem de fatale vergissing om het onderwijs aan hun kinderen toe te vertrouwen aan onderwijzers die misschien wel goed kunnen lesgeven, maar die niet godzalig zijn en die de jonge kinderen, aan hun zorgen toevertrouwd, verkeerd voorgaan in een ongelovig leven, of op zijn best in een leven van louter werelds streven.
In niet weinig gevallen wordt al de invloed van een godzalig gezin tegengewerkt door de atmosfeer van een school die (misschien niet helemaal goddeloos, dan toch wel) zonder de geur van geestelijke vroomheid en toewijding aan God is, welke toch zo onmisbaar zijn voor de ware opvoeding van ontvankelijke kinderhartjes in de jaren dat ze nog zo gevormd kunnen worden en waarin hun karakters metterdaad gevormd worden voor de eeuwigheid.
Tweehonderdduizend mijlen
Wanneer George Müller zeventig jaar is, wordt het tijd om wat kalm aan te gaan doen. Dat zouden we tenminste kunnen denken. Maar nee hoor, zo gaat het niet. De bejaarde weeshuisvader voelt een nieuwe roeping. Als jonge man meende hij reeds zendeling te moeten worden, maar dat werd toen afgebroken. Al was hij dan zelf geen zendeling geworden, toch had het zendingswerk wel al die jaren zijn warme belangstelling. Daarom was een belangrijk onderdeel van zijn stichting: het steunen van zendelingen die geen inkomsten hebben, maar die steunend op God leven van vrije giften.
Nu, nu Müller zeventig jaren oud is, roept de Heere hem tot een nieuwe taak. Dat gaat als volgt: voor zijn gezondheid moet hij een poosje buiten Bristol verblijven. Niets doen gaat niet en daarom preekt hij in die andere stad. Hij bemerkt dat er veel honger is naar het Woord. Dan ziet hij: mijn taak is niet alleen in Bristol prediker zijn en een weeshuis runnen; maar God heeft ook werk voor mij buíten Bristol.
Zeventien jaren lang reist deze oude man met zijn vrouw de wereld rond, bezoekt zendelingen en zendingsterreinen, en spreekt voor allerlei soorten van mensen in alle werelddelen.
Op 26 maart 1875 vertrekt hij voor de eerste reis. Hij preekt in vele steden in Engeland, onder andere in de Metropolitan Tabernacle van Spurgeon in Londen. Na tien weken, waarin hij zeventig keer mag preken, keert hij weer terug naar Bristol.
Op 14 augustus vertrekt hij voor een tweede reis. Nu preekt hij ook in Ierland en Schotland. Elf maanden later waarin hij meer dan driehonderd keer mag preken (en meer dan honderd uitnodigingen om te preken moet afslaan) is hij weer terug in Bristol.
Op de derde tocht preekt hij ook meer dan driehonderd keren, nu in Zwitserland, Frankrijk, Nederland en Duitsland. Op deze preektochten bemerkt hij dat zijn werk ook in het buitenland overal bekend is.
In augustus 1877 vertrekt hij naar Amerika. Tien maanden - waarin hij meer dan driehonderd keren mag preken - reist hij door dat grote werelddeel, zowel in de Verenigde Staten als in Canada. In Québec landt hij. Hij preekt voor Duitse immigranten (Müller is van oorsprong een Duitser) en voor kleurlingen en negers. Vooral houdt hij toespraken voor predikanten en evangelisten. Tussendoor willen vele tientallen hem spreken, onder andere studenten en professoren van universiteiten. Voor kerkmuren houdt George Müller geen halt. En hij krijgt gelegenheid om het zout van het Evangelie in de bronnen van de maatschappij te werpen.
Op 5 september 1878 vertrekt hij voor de vijfde reis. Deze duurt negen maanden, waarin hij in 46 steden in Europa in totaal 286 keer preekt. Nu reist hij ook naar Spanje en Italië. Veel deuren zet de Heere voor hem open; niet alleen onder de eenvoudige bevolking, maar ook onder de welgestelden en geleerden. Aan de Rivièra ontmoet hij Spurgeon, die daar om gezondheidsredenen verblijft. Hij bezoekt scholen in Spanje die al jaren lang worden gesteund door zijn Stichting. Al is er tegenwerking van regeringswege, toch mag het onderwijs voortgaan. Ook in Rome preekt hij tegen de roomse dwalingen. Als hij daar komt, is zijn geest bedroefd en verontwaardigd als hij ziet dat de stad overgegeven is aan bijgeloof.
De laatste week van augustus 1879 vertrekt hij weer naar Amerika. Hij preekt in 272 dagen meer dan driehonderd keren, onder andere in Michigan en in Ontario (in London en Hamilton); en moet meer dan honderdvijftig uitnodigingen afslaan.
Na een kort verblijf in Bristol, waar hij met warme belangstelling bij het weeshuiswerk betrokken blijft, vertrekt hij opnieuw naar Amerika. Het is 15 september 1880. Hij is 75 jaar. Zijn vrouw is op al zijn reizen van grote hulp voor hem. Zij schrijft op deze reis van acht maanden wel zevenhonderd brieven voor hem.
Vanaf 23 augustus 1881 tot 30 mei 1882 reist de bejaarde prediker opnieuw door Europa. Op deze reis trekt hij verder, nu ook naar Egypte, het Heilige Land en Turkije. Tijdens zijn toespraken in deze landen wordt hij vertaald in het Arabisch, het Armeens, het Turks en het Grieks.
De negende tocht duurt van augustus 1882 tot juni 1883, waarbij hij in Oostenrijk, Hongarije en Polen en zelfs in St. Petersburg (Rusland) preekt. Het is een grote vreugde dat hij op deze reis ook in zijn geboorteplaats, Kroppenstädt, na 64 jaar, het Woord van God mag preken.
Op 26 september 1883 begint zijn tiende reis, waarop hij nu naar het Verre Oosten trekt. Het is bijna zestig jaar geleden dat hij had verlangd naar Oost-Indië te gaan als zendeling; nu staat de Heere hem zijn verlangen toe, al is het in een vreemde weg. Hij mag tot vele zendelingen een onderwijzend en bemoedigend woord spreken. Inmiddels is hij 78 jaar, maar in het werk des Heeren is hij nog overvloedig; en ook mag zijn werk merkbaar gezegend worden.
Op 19 november 1885 vertrekt hij naar de Verenigde Staten en vandaar door naar Nieuw-Zeeland en Australië; vervolgens naar Java, Hong Kong en China en via Japan keert hij na negentien maanden terug naar Bristol.
De een na laatste reis start op 12 augustus 1887, naar Australië, Ceylon en India. Op deze reis ontvangt hij het droevige telegram dat zijn enige dochter is gestorven, 58 jaar oud. Daarom keert hij terug en in maart 1890 is hij weer in Bristol.
De laatste reis duurt van juli 1890 (hij is dan 85 jaar!) tot mei 1892, waarbij hij opnieuw in Europa rondtrekt en preekt; vooral in Duitsland, Holland, Oostenrijk en Italië.
In deze zeventien jaren bezoekt hij 42 landen, reist meer dan 300.000 km (en het reizen ging lang niet zo vlug en comfortabel als tegenwoordig!), en bereikt in ongeveer zesduizend preken ongeveer drie miljoen mensen...!
En waar komt het reisgeld vandaan? Müller bezit niets en vraagt niemand dan zijn God, Die steeds voor het benodigde geld zorgt; Die hem ook op deze zeer hoge leeftijd de kracht en lust geeft om wereldwijd het Evangelie te zaaien.
Tijdens zijn afwezigheid in Bristol gaat het met de weeshuizen net zo goed als tijdens zijn aanwezigheid; hij blijft op reis voor zijn weeskinderen bidden!
Er is nog een aspect van het werk van Müllers Stichting. In de loop van de jaren worden twee miljoen Bijbels verspreid en drie miljoen boeken en traktaten; onder andere tijdens een internationale expositie in Parijs in 1867, waar een kwart miljoen Bijbels worden verspreid in zestien talen.
Maar Müller weet heel goed dat híj NIETS heeft gedaan, maar
meer dan vijftig jaren heb ik nu, door Zijn genade, gewandeld in het pad van algeheel vertrouwen, voor alles wat ik nodig had, op Hem, Die de Getrouwe is. En ik ben er meer en meer van overtuigd dat het alleen door Zijn hulp is, dat ik in staat ben gesteld om in deze koers te blijven gaan. Want als ik aan mijzelf zou zijn overlaten, zelfs na de dierbare genieting van zo'n lange ervaring om zo in gemeenschap met God te wandelen, zou ik dit pad van algehele afhankelijkheid van Hem hebben verlaten.
Altijd overvloedig in het werk des Heeren
Ook na zijn reizen blijft George Müller preken. God dienen was bij George Müller een hartstocht. In de maand mei 1897 weten vrienden hem ervan te overtuigen dat hij van zijn dagelijks onophoudelijk werk in de weeshuizen wat rust moet nemen in het plaatsje Huntly.
Op de avond dat hij aankomt, zegt hij (91 jaar oud):
Welke gelegenheid is er hier om diensten te beleggen voor de Heere?
Wanneer hem wordt gezegd dat hij daar juist is gekomen om wat rust te nemen van zijn continue arbeid, antwoordt hij:
Juist omdat ik nu vrij ben van mijn gewóne werk, voel ik dat ik bezig moet zijn om op een ándere manier de Heere te dienen, Wie te verheerlijken het doel van mijn leven is.
Dus worden er bijeenkomsten belegd, zodat hij ook in deze (vakantie)plaats kan preken.
Müllers dood
Zelfs de laatste zondag van zijn leven, wanneer hij 92 jaar is, preekt hij. Op woensdagavond bezoekt hij de bidstond, en in die nacht, 9 maart 1898, sterft hij.
De begrafenistekst is Hebreeën 13 vers 7 en 8.
Meer dan tweehonderd keren leest hij tijdens zijn lange leven de Bijbel door (en dat niet vluchtig, maar al biddend!); daarom is zijn leven doortrokken van het Woord van God!
Heel zijn leven ziet George Müller in het licht van de komende Oordeelsdag!
Steeds preekt hij alléén wat eerst voor zijn eigen ziel geestelijk voedsel is geworden!
Vlak voor zijn dood zegt hij tot een vriend:
De arme George Müller moet elke dag bidden: "Houdt Gij mijn gangen in Uw sporen, opdat mijn voetstappen niet wankelen."
Het leven van Müller kan als volgt worden samengevat:
Vreugdevol heb ik mijn leven eraan gewijd om een voorbeeld ervan te zijn hoeveel bereikt kan worden door gebed en geloof.
En:
Mijn doel was nooit hoe ik rijk kon worden, maar juist hoe ik veel weg kon geven.
Vijf belangrijke voorwaarden voor een overwinnend gebed
1. Algeheel afhankelijk zijn van de verdiensten en het middelaarschap van de Heere Jezus Christus als de enige grond voor enig recht op zegen. (Johannes 14 vers 13, 14)
2. Afscheiding van alle bekende zonden. Als we ongerechtigheid in ons hart koesteren, zal de Heere ons niet horen, want dat zou het goedkeuren van zonde inhouden. (Psalm 66 vers 18)
3. Geloof in Gods beloftewoord, bevestigd met Zijn eed. Hem niet geloven is Hem een leugenaar en een meinedige maken. (Hebreeën 6 vers 13-20; 11 vers 6)
4. Vragen in overeenstemming met Zijn wil. Onze drijfveren moeten godzalig zijn; we moeten geen gave van God zoeken om die in eigen lusten door te brengen. (I Johannes 5 vers 14; Jakobus 4 vers 3)
5. Aandrang in het smeken. Er moet een wachten op God zijn en een uitkijken naar God, zoals de landbouwer lang geduld heeft in het wachten op de oogst. (Jakobus 5 vers 7; Lukas 18 vers 1-10)
Zeven redenen om op zendingsreis te gaan
1. In eenvoudigheid het Evangelie prediken; vooral dat de zaligheid niet is gegrond op gevoel en zelfs niet op geloof, maar op het volbrachte werk van Christus.
2. Gods kinderen leiden tot het besef dat ze gered zijn, zodat ze weten wat ze in Christus hebben, zodat ze werkelijk vrede en vreugde mogen ontvangen.
3. Gods kinderen terugbrengen tot de Schriften; deze dagelijks te bemediteren en biddend te bestuderen; en ze zo leren alles te toetsen aan deze Goddelijke toetssteen.
4. Onder alle kinderen van God broederlijke liefde bevorderen, zodat eenheid in hoofdzaken, verdraagzaamheid in bijzaken en liefde in alle zaken wordt gepraktiseerd.
5. Het geloof van Gods kinderen sterken om eenvoudiger en onwankelbaar op God te vertrouwen, dat Hij het gelovig gebed verhoort.
6. Het bevorderen van hemelsgezindheid en van afscheiding van de wereld.
7. De hoop van de discipelen richten op de gezegende komst van onze Heere Jezus.
Zo leefde George Müller
I believe God answers prayer;
answers always, everywhere.
I may cast my anxious care,
burdens, I could never bear,
on the God, Who heareth prayer.
Never need my soul despair
since He bid me boldly dare
to the secret place repair,
there to prove: He answers prayer.
- - -
Shall I not trust my God,
Who does so well love me;
Who as a Father cares so tenderly?
Shall I not lay the load,
which would my weakness break,
on His strong hand, Who never does forsake?
He does know all my grief
and all my heart's desire.
He'll stand by me till death,
through flood and fire
and He can send relieve.
My Father's love, so free,
till His New Morning will remain to me.
Who does the birds supply?
Who grass and trees and flo'ers
does beautifully clothe, through ceaseless hours?
He hears us ere we cry.
Can He my need forget?!
Nay, though He slay me, I shall trust Him yet.
When I His yoke do bear
and seek my chiefest joy
but in His righteousness and sweet employ,
He makes my soul His care.
Early and late does bless
and crowns my work and purpose with success.
O, blessed be His Name!
My Father cares for me!
I can no longer unbelieving be.
All praise to Him proclaim.
I know: He is my Friend -
I know: the Lord will love me to the end!
Uitspraken van George Müller
Slaap zo weinig mogelijk; dat is gezond. Te veel slaap is verkwisting van uw tijd. En van elk kind van God geldt: deze tijd is met Christus' bloed gekocht om voor Hem te worden gebruikt. Te lang op bed liggen schaadt uw ziel, omdat u de beste tijd van de dag moet geven aan gebed en meditatie. Wat een zegenrijke invloed gaat er uit van een uur gebed voordat u aan uw dagtaak begint. Probeert u het eens en begin morgenochtend. Maar steun niet op uw eigen kracht, want dan mislukt het vast. De duivel zal zeker proberen u slaperig te maken als u de Heere zoekt. Daarom: vertrouw ook hierin alleen op de Heere. En na een paar dagen zult u zich sterker en frisser voelen, dan wanneer u een uur langer had geslapen.
Ik kan het niet helpen, maar ik moet Gods wonderlijke genade bewonderen, dat Hij mij tot de kennis van de Heere Jezus heeft gebracht, toen ik een totaal zorgeloze en gedachteloze jonge man was; en dat Hij mij heeft bewaard in Zijn vreze en waarheid; en dat Hij mij, al zo lange tijd, de grote eer heeft vergund om Hem te dienen.
God, onze oneindig rijke 'Bankier', blijft bij ons. Dit geeft mij vrede. Steeds weer heb ik, met deze mogelijkheid voor ogen, tegen mezelf gezegd: 'God, Die dit werk door mij begon en Die dit werk nu meer dan veertig jaren heeft gesteund, zal mij nog helpen en zal niet toelaten dat ik beschaamd word, omdat ik op Hem vertrouw. Ik vertrouw het hele werk aan Hem toe, en Hij zal mij voorzien met wat ik nodig heb, ook in de toekomst; hoewel ik niet weet waar de middelen vandaan moeten komen.''
Tot iemand die hem vroeg wat het geheim van zijn dienst was, zei hij: 'Er was een dag dat ik stierf, totaal stierf' - en terwijl hij sprak, boog hij lager en lager totdat hij bijna de vloer raakte -: 'ik stierf aan George Müller, zijn mening, voorkeur, smaak en wil - ik stierf aan de wereld, haar goedkeuring of afkeuring - ik stierf zelfs aan de goedkeuring of afkeuring van mijn broeders en vrienden - en sindsdien heb ik mij beijverd om mij alleen aan God beproefd voor te stellen.'
Voor zover mijn ervaring gaat, schijnt het mij dat Gods volk over het algemeen te weinig verwacht dat hun arbeid onder kinderen tegenwoordige vrucht zal dragen. Er is enige hoop dat de Heere op een zekere dag het onderwijs dat zij aan de kinderen geven, zal toepassen; en dat Hij, hoewel na vele jaren, de gebeden die zij voor de kinderen hebben opgezonden, zal beantwoorden. We moeten echter de Heere geen rust geven totdat we tegenwoordige vrucht zien. Daarom moeten we dit met volharding en onderwerping van God blijven bidden.
De kracht ten goede of ten kwade, die in een klein kind huist, is veel groter dan mensen denken. Een kind dat op de juiste manier wordt opgevoed, kan (onder Gods zegen) tot een wereldwijde zegen zijn, met een invloed die tot in de eeuwigheid reikt. Maar een kind dat verkeerd wordt opgevoed, kan leven tot verwoesting van het mensdom en kan een invloed ten kwade uitoefenen, welke zich uitstort in eeuwige ondergang.
Wat een verschil maakt genade! Er waren misschien maar weinig mensen die méér van reizen hielden, dan ik. Maar nu ik door de genade van God een schoonheid heb gezien in de Heere Jezus, heb ik mijn smaak in deze dingen verloren.
Alles wat in geestelijke dingen alleen maar een vorm is, alleen maar een gewoonte, moet buitengewoon gevreesd worden. Leven, kracht, werkelijkheid is het wat we moeten najagen. Het moet niet van buitenaf komen, maar van binnenuit. De soort kleren, die ik draag, het soort huis waarin ik woon, en al zulke dingen moeten niet een resultaat zijn van andere personen die zo en zo doen, of omdat het de gewoonte is onder de broeders met wie ik omga, dat ze zo en zo eenvoudig leven. Maar wat in deze dingen gedaan wordt, in de weg van zelfovergave of zelfverloochening of dood-zijn voor de wereld, moet het gevolg zijn van de vreugde die we in God hebben, en van de kennis dat we kinderen van God zijn. Ik bedoel niet dat we dan maar in overdaad en bevrediging van onszelf moeten leven, terwijl anderen in grote nood zijn; maar ik bedoel dat we de dingen op de juiste manier moeten beginnen, dat is: dat we de juiste gestalte van hart moeten nastreven; dat we inwendig moeten beginnen, in plaats van uitwendig. En anders zal het niet blijvend zijn.
Het is belangrijk dat kinderen van God hun harten voor elkaar openleggen. In het bijzonder wanneer ze verkillen of onder de macht van een zekere zonde of in een bijzondere moeilijkheid zijn. Ik weet uit eigen ervaring hoe dikwijls de strik van de duivel werd verbroken, wanneer ik onder de macht van de zonde was; en hoe dikwijls mijn hart werd vertroost, wanneer ik op het punt stond overweldigd te worden; en hoe dikwijls ik advies heb ontvangen, wanneer ik in grote verlegenheid was - door mijn hart te openen aan een broeder of zuster, in wie ik vertrouwen had. We zijn kinderen van hetzelfde Gezin en behoren daarom elkaar te helpen.
Waar geloof begint, eindigt bezorgdheid.
Waar bezorgdheid begint, eindigt geloof.
Peins over deze woorden van de Heere Jezus: "Geloof alleen." Zolang we in staat zijn God te vertrouwen, en in ons hart vast te houden dat Hij machtig en gewillig is om hén te helpen die op de Heere Jezus rusten voor hun zaligheid, in alle zaken die tot Zijn eer zijn en tot hun nut; zolang blijft het hart kalm en in vrede. Het is alleen wanneer we in de praktijk het geloof in Zijn macht of Zijn liefde loslaten, dat we onze vrede verliezen en benauwd worden. Juist vandaag ben ik in grote beproeving over het werk, waarin ik ben betrokken; maar toch was mijn ziel kalm en in rust bij de herinnering van Gods macht en liefde; en ik zei vanmorgen tot mezelf: zoals David zich in de HEERE zijn God sterkte, toen hij in Ziklag terug kwam, zo wil ik mij in God sterken. En het gevolg? Vrede in de ziel!
Gods kinderen moeten zoeken meer en meer te worden ingeleid in de genade en liefde van God in het geven van Zijn eniggeboren Zoon; en in de genade en liefde van de Heere Jezus in het geven van Zichzelf in hun plaats, opdat ze zo, gedrongen door liefde en dankbaarheid, meer en meer mogen worden geleid tot de toewijding aan de Heere, van hun lichamelijke en geestelijke kracht, hun tijd, hun capaciteiten en talenten, hun bezit, positie in het leven, rank en al wat zij hebben en zijn. Zodat zij alles wat zij hebben en zijn, zouden beheren voor de Heere, niet als eigenaars, maar als rentmeesters; en gewillig zijn om op Zijn bevel alles of een deel te gebruiken in Zijn dienst. Al komt Gods kind hierin nog veel tekort, niets minder moet niettemin zijn doel zijn.
Onze Hemelse Vader neemt nooit een aards ding van Zijn kinderen af, tenzij Hij bedoelt hen iets beters daarvoor in de plaats te geven. De Heere, juist in Zijn liefde en trouw, wil ons en kan ons niet voort laten gaan in verachtering, maar Hij zal ons bezoeken met slagen om ons terug te brengen tot Hemzelf! De Heere legt in de weg van kastijding nooit méér op ons, dan de toestand van ons hart noodzakelijk maakt; zodat Hij, terwijl Hij met de ene hand slaat, met de andere ondersteunt. Als we, als gelovigen in de Heere Jezus, zien dat onze Hemelse Vader ons tuchtigt of corrigeert, moeten we er dankbaar voor zijn. Want Hij doet dit vanuit dezelfde liefde, die Hem ertoe bracht om Zijn eniggeboren Zoon niet te sparen, maar Hem voor ons over te geven. We moeten ervoor waken om in de praktijk de kastijding des Heeren te verachten en onder kastijding te bezwijken. Want het is alles bedoeld ons tot zegen.
Misschien hebt u wel eens gedacht: wat zou het zijn, wanneer de middelen voor het weeshuis helemaal op waren en de tijd om te eten kwam en u had geen voedsel voor de kinderen? Dit zou kunnen gebeuren, want onze harten zijn vreselijk goddeloos. Als we ooit aan onszelf zouden worden overgelaten of dat we niet meer op de levende God zouden vertrouwen of dat we in ons hart ongerechtigheid koesteren, dan zou zo'n toestand zich kunnen voordoen. We hebben reden om dit te geloven. Maar zo lang we in staat worden gesteld om op de levende God te vertrouwen, en zo lang als (hoewel we op alle manieren te kort schieten in wat we konden zijn en behoorden te zijn) we ten minste worden bewaard om in zonde te leven, kan zo'n toestand niet voorkomen.
Alleen, laat het vertrouwen zijn op God, niet op de mens, niet op omstandigheden, niet op enige van uw eigen inspanningen, maar werkelijk vertrouwen op God, en u zult worden geholpen in uw noden... Niet vertrouwen op omstandigheden, niet op menselijke vooruitzichten, niet op vorige gevers, maar alleen op God. Dit is het precies wat de zegen brengt. Als we zéggen dat we op Hem vertrouwen, maar het in werkelijkheid niet doen, laat God ons merken dat we Hem niet werkelijk vertrouwen. En daaruit komen mislukkingen voort. Aan de andere kant, als ons vertrouwen op de Heere echt is, zal hulp zeker komen: 'Overeenkomstig uw geloof zal u geschieden.' Het is een bron van diepe smart voor mij dat velen denken dat ik word geholpen door mensen; alsof de Levende God niet meer de Levende God was; en alsof we in onze eeuw geen antwoord meer op onze gebeden kunnen verwachten, zoals in vroegere eeuwen...!
In het huwelijk treden is een van de meest belangrijke gebeurtenissen van ons leven. Het kan niet te veel biddend worden ondernomen. Ons geluk, ons nut, ons leven voor God of voor onszelf, zijn dikwijls op het nauwste verbonden met onze huwelijkskeuze. Daarom moet deze keuze op de meest gebedsvolle manier worden gemaakt. Geen schoonheid, geen leeftijd, geen geld, geen verstandelijke vermogens, moeten ons tot een beslissing drijven; maar ten eerste moeten we veel wachten op de Heere om te worden geleid; ten tweede moet er een hartelijk voornemen zijn om gewillig door Hem te worden geleid; ten derde moet voor een Christen ware godzaligheid, zonder een schaduw van twijfel de eerste en absoluut noodzakelijke hoedanigheid zijn met betrekking tot een levensgezel(lin).
Ik ben al 29 jaar aan het wachten op een antwoord op mijn gebed om een zekere geestelijke zegen. Dag bij dag ben ik in staat gesteld om voor deze zegen te blijven bidden. Thuis en op reis, in dit land en in het buitenland, in gezondheid en ziekte, hoe bezet ik ook was, dag bij dag ben ik in staat gesteld, door Gods hulp, deze zaak voor Hem te brengen. En nog heb ik het volle antwoord niet. Niettemin, ik kijk er naar uit. Ik verwacht het vertrouwensvol. Het feit dat de Heere mij dag na dag en jaar na jaar gedurende 29 jaren in staat heeft gesteld om volhardend, gelovig vol te houden om op Hem te wachten voor deze zegen, bemoedigt mij nog steeds om te blijven wachten. En zo volledig ben ik ervan verzekerd dat God me in deze zaak hoort, dat ik dikwijls in staat ben gesteld om Hem bij voorbaat te danken voor het volle antwoord, dat ik uiteindelijk zál krijgen op mijn gebeden voor deze zaak.
Verootmoedigingen duren ons hele leven. Jezus kwam niet om geschílderde, maar wérkelijke zondaren te zaligen. Laat niemand verwachten zijn inwendige verdorvenheid enigermate meester te zijn, zonder in zijn zwakheid steeds weer tot de Heere te komen om sterkte.
Christenen bedenken niet dat - hoewel we gezaligd worden door genade, alleen maar genade, zodat in het punt van zalig worden werken algeheel zijn buitengesloten - er toch, voorzover het de beloning der genade hiernamaals betreft, een innige verbinding is tussen het leven van de Christen hier en de genieting van de heerlijkheid in de dag van Christus' verschijning.
Het is een bekende verzoeking van satan om ons te laten stoppen met het lezen van het Woord en met gebed wanneer onze genieting weg is. Alsof het van geen nut was om de Schriften te lezen, wanneer we er geen vermaak in hebben; en alsof het van geen nut was te bidden wanneer we geen Geest der gebeden hebben. Terwijl het de waarheid is dat we, óm het Woord te genieten, moeten voortgaan het te lezen; en de weg óm de Geest der gebeden te verkrijgen, is voort te gaan met gebed. Want des te minder we het Woord van God lezen, des te minder we ook verlángen het te lezen; en des te minder we bidden, des te minder we ook verlángen te bidden.
Hoe waarlijk dierbaar is het dat een ieder die alleen op de Heere Jezus rust voor zijn zaligheid, in de levende God een Vader heeft, aan Wie hij zichzelf volkomen mag ontboezemen ook van de meest kleine dingen van zijn leven, zowel als van alles wat op zijn hart ligt! Geliefde lezer, kent ú de levende God? Is Hij, in Jezus, uw Vader? Wees er zeker van dat Christendom méér is dan vormen, geloofsbelijdenissen en plechtigheden. Er is leven, kracht en werkelijkheid in ons heilige geloof. Als u het totnogtoe nog nooit hebt geweten, kom dan en smaak het voor uzelf. Ik smeek u hartstochtelijk de volgende verzen te overdenken en daarover te bidden: Johannes 3 vers 16; Handelingen 10 vers 43; Romeinen 10 vers 9, 10 en I Johannes 5 vers 1.
Hoewel niet allen die in de Heere Jezus geloven, zijn geroepen om weeshuizen te stichten, en om op God te vertrouwen voor die benodigdheden; toch mogen en moeten alle gelovigen, overeenkomstig de wil van God over hen in Christus Jezus, al hun zorgen werpen op Hem, Die voor hen zorgt; en hoeven zij niet bezorgd te zijn over enig ding, zoals duidelijk te zien is in Mattheüs 6 vers 25-34; Filippenzen 4 vers 6; en I Petrus 5 vers 7. Mijn Heere is niet beperkt. Hij kan opnieuw voorzien. Ik ontmoette eens enige gelovigen van wie iemand zei dat ze vaak dacht aan de zorg en de last die ik wel op mijn gemoed moest hebben wat betreft het verkrijgen van de noodzakelijke levensbehoeften voor zoveel weeskinderen. Ik mag echter zeggen dat dit door de genade van God voor mij geen oorzaak van zorg is. De kinderen heb ik jaren geleden op de Heere geworpen. Het hele werk is van Hem; en het past mij zonder bezorgdheid te zijn. Wáárin ik ook tekort schiet, op dít punt ben ik door de genade van God in staat om de last op mijn hemelse Vader te wentelen. Help ons dan met uw gebeden, dat we God tot het einde toe mogen vertrouwen. We kunnen niets anders verwachten dan dat ons geloof steeds beproefd zal worden; en misschien meer dan ooit. En we zullen zeker vallen, indien de Heere ons niet vasthoudt!