Home
Belijdeniscatechisatie
Bijbelstudie
De Catechisant
Studiemateriaal
Pastoralia
Contact
Links
Nederlandse Geloofsbelijdenis
Voorwoord
 
Een trouwdienst als bevestiging van de huwelijkssluiting moet passen bij de omstandigheden van die dag, zo vinden wij. Het bruidspaar moet een preek krijgen, waarin onderwijs zit, waarin het goede van het huwelijk wordt belicht en waarin de troost wordt aangewezen voor dagen van verdriet en rouw.
 
In Schotland, zo las ik een paar dagen geleden, hield ds. Rogers een trouwpreek. Het was kort na de kerkhervorming. Hij stond bekend als een ernstig man die zelf diep onder de indruk was van Gods majesteit, heiligheid en rechtvaardigheid. Ook in die trouwpreek werd hij overweldigd door de onzegbare heiligheid van Gods Wezen. Hij mocht en moest het in die trouwdienst zó uitdragen dat heel de samengestroomde gemeente in tranen was vanwege het gevoel van de zonde en de smart om zo'n heilige God te hebben vertoornd!
 
        Als jouw trouwdag zou komen, zou jij dan zó eerlijk en Bijbels willen worden behandeld dat onbekeerde bruiloftsgasten in tranen uitbarsten vanwege het gevaarlijke en vreselijke van hun zondestaat?
 
Eerlijk en ernstig te preken. Eerlijk en ernstig te schrijven. En dan niet nadoen, doen alsof, maar vanuit een levende indruk van de werkelijkheid. Zoals luisteraars van de preken van John Bunyan over de straf op de zonde zeiden: je kunt merken dat onze dominee iets van de vlammen van het helse vuur heeft gevoeld!
 
Beschouw het maar als een grote en rijke zegen wanneer jouw dominee zo'n ernstige man is. Dan vindt hij het niet fijn om zo ernstig en gevoelvol te waarschuwen, maar dan doet hij het omdat hij je lief heeft. Dan dringt de liefde van Christus hem om je niet over te hebben voor het helse vuur.
 
De Catechisant is bedoeld om tot eer van God jongeren en ouderen te rukken uit het vuur. Ik moet en wil de opdracht van Judas gehoorzamen. Hij schrijft dat we ons over onze naasten moeten ontfermen en ons moeten inspannen om ze te behouden door vrees,
        "... en grijpt ze uit het vuur."
 
Abonnementenadres - ook voor gratis abonnementen
ISO-PRINT, Antwoordnummer 21, 3350 VG Hardinxveld-Giessendam;
fax 0183 678402; e-mail: info@isoprint.nl
Bank: Rabobank Garderen, rek.nr. 32.14.43.128, t.n.v. De Catechisant
Kopij-adres: Dorpsstraat 17, 3886 AR Garderen; e-mail: wpieters@kliksafe.nl; website: www.dspieters.refoweb.nl
De Catechisant is ook verkrijgbaar in Engelse vertaling
 
 
UIT HET BOEK OPENBARING
 
Nog drie keer zal ik - zo God het geeft - in deze rubriek over het boek Openbaring schrijven. Het gaat over hoofdstuk 9, het tweede deel. Opnieuw ziet de apostel een ramp zich voltrekken, ongekend gruwelijk en huiveringwekkend! Een derde deel van de wereldbevolking komt om: honderd keer de hele bevolking van Nederland.
 
        Wat is het resultaat? De laatste twee verzen beschrijven het:
 
       "En de overige mensen, die niet gedood zijn door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van de werken van hun handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen; en de gouden, en zilveren, en koperen, en stenen, en houten afgoden, die niet zien kunnen, noch horen, noch wandelen; en zij hebben zich ook niet bekeerd van hun doodslagen, noch van hun venijngevingen, noch van hun hoererij, noch van hun dieverijen."
 
Onlangs stond er in het RD een stukje van een ambulance-broeder. Hij vertelde hoe kei- en keihard de samenleving aan het worden was. De gemiddelde Nederlander denkt over de dood als iets dat er nu eenmaal bij hoort. Ongeveer op de manier van: nou ja, dan heb je pech gehad. Jammer dat het afgelopen is, maar ja, zo gaat het nu eenmaal; kop op, we gaan verder. Carpe diem, pluk de dag. Geniet van het leven.
 
De Bijbel beschrijft die keiharde maatschappij in Jesaja 22 vers 12-13. Het gaat over een rampscenario, waarin de Heere, de HEERE der heerscharen, oproept tot geween, en tot rouw. Maar wat gebeurt er? Men gaat even vrolijk verder alsof er niets gebeurd is. Een dorpsfeest staat gepland? Een van de feestgangers sterft door een ongeluk of zo? Jammer dan, maar het feest moet wel GEWOON door gaan:
 
       "Maar ziet, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden, en schapen te kelen, vlees te eten, en wijn te drinken, en te zeggen: laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven."
 
Doe jij ook zo? Ik veronderstel van niet. Maar..., doe jij werkelijk niet toch ook zo? Bekeer jij je van je afgoderij en van al je andere zonden? Of houd je er een paar, of maar ene..., aan de hand?
 
Door alles wat gebeurt, roept God jou tot bekering. Tot jou heel persoonlijk richt God Zich bij alles wat je meemaakt, of waarvan je hoort. Maar wat gebeurt er? Wij wennen er aan dat er zoveel rampen plaatsvinden.
Wat bedoelt God, wanneer jij leest dat er in het achterliggende weekend zes of acht mensen in het verkeer zijn omgekomen?
 
        (Tussen haakjes: het gaat meestal niet alleen over het weekend, maar ook over het weekbegin. De week eindigt immers op zaterdagavond, en de nieuwe week begint op zondagmorgen?)
 
Ik zal je Gods bedoeling met zo'n berichtgeving doorgeven uit de mond van onze Heere Jezus Christus in Lukas 13 vers 1-5. Ik geef in eigentijdse bewoordingen en verkort weer wat we daar lezen:
 
       Er waren er die Jezus vertelden over de Galileeërs, wier bloed Pilatus met hun offeranden gemengd had. Jezus zei: denken jullie dat deze Galileeërs zondaars zijn geweest boven al de Galileeërs, omdat zij dit geleden hebben? Ik zeg u: nee; maar als u zich niet bekeert, zult u allemaal net zo vergaan.
 
Hier knoopt Hij een tweede voorbeeld aan vast:
 
        Of die achttien, op wie de toren in Siloam viel, en ze doodde; denken jullie dat dezen schuldenaars zijn geweest, boven alle mensen die in Jeruzalem wonen? Ik zeg u: nee; maar als u zich niet bekeert, zult u allemaal net zo vergaan.
 
Als met vlammende letters staat hier dus: trek hieruit de juiste les en bekeer je nú tot God. Zie in, hoe dwaas jij bent als jij je bekering nog ene dag, nog één uur uitstelt. Zoek de God van het oordeel, de God van de strenge straf, van de rampen en catastrofes NÚ!
 
Hij is nog genadig over jou. Jij bent immers nog niet in de diepte van de hel geworpen! Je mag nog zijn (hoelang nog?) in het heden der genade. Je ontvangt nog de genademiddelen, Bijbel en prediking (en misschien mag ik De Catechisant daar ook bij zetten).
 
Maar zondigen werkt verslavend. Neem nu seksuele zonden. Geef jij eraan toe, dan kun je er niet meer van af. Dan wil je er ook niet van af. Dan is God er voor nodig om deze verslaving-zonde te laten; en nog veel meer: te haten.
 
Daarom lezen we in de laatste verzen van Openbaring 9 dat de mensen hun hoererijen en dieverijen niet wilden laten om de zaligheid, het geluk, de eeuwige toekomst van vreugde daarvoor in de plaats te kiezen, te zoeken, te genieten.
 
Kun jij en wil jij je niet tot God bekeren? Wil jij ook niet Gods hulp inroepen dat Hij jou nu afkeert van je lievelingszonden? Maak dan nuchter de gevolgtrekking hieruit, zoals Jezus deze ons voorhoudt:
 
        Dan zul jij net zo vergaan, verloren gaan, omkomen in het eeuwig oordeel.
 
 
Hoe moet ik omgaan met ...
 
Drank?
In de Bijbel is sprake van sterke drank en wijn. In Leviticus 10 vers 9 lezen we dat een priester geen sterke drank mocht gebruiken wanneer hij in de tempel dienst had. Vervolgens lezen we over nazireeërs dat zij geen wijn mochten gebruiken, zolang zij nazireeër waren. En iemand als Simson dus heel zijn leven lang niet (Numeri 6 vers 3; Richteren 13 vers 7).
 
Maar door de wet van God wordt het gebruik van drank niet verboden, wanneer we die met mate gebruiken. Lees maar mee in Deuteronomium 14 vers 26. Daar gaat het over de eredienst in de tempel te Jeruzalem. God zegt dan:
 
       "Geef geld voor alles wat uw ziel gelust, voor runderen en voor schapen en voor wijn en voor sterke drank en voor alles wat uw ziel begeren zal, en eet daar voor het aangezicht des HEEREN, uw God, en wees vrolijk, gij en uw huisgezin."
 
Omdat wij mensen niet gemakkelijk de juiste maat, de juiste matiging weten, wordt drank in de Bijbel nog al eens heel negatief gewaardeerd. Kijk maar naar wat Salomo daarover zegt in Spreuken 20 vers 1:
 
        "Wijn is een spotter, sterke drank is woelachtig; al wie daarin dwaalt, zal niet wijs zijn."
 
En in hoofdstuk 31 vers 6:
 
        "Geef sterke drank aan degene die verloren gaat, en wijn aan degenen die bitter bedroefd van ziel zijn."
 
Nog een voorbeeld uit de Bijbel is Johannes de Doper, over wie de engel Gabriël zegt (Lukas 1 vers 15):
 
        "Want hij zal groot zijn voor de Heere; geen wijn of sterke drank zal hij drinken, en hij zal met de Heilige Geest vervuld worden, ook van zijner moeders lijf aan."
 
Ook Paulus legt verband tussen sterke drank of wijn en de Heilige Geest. We lezen in Efeziërs 5 vers 18:
 
       "Wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met de Geest."
 
Nu hebben we een paar plaatsen uit de Bijbel bij elkaar over dit onderwerp. Ik wil er twee conclusies uit trekken.
 
Wijn en sterke drank zijn niet zondig, wanneer we ze met mate / matig gebruiken. Vraag je mij wat dan de maat is? Dan geef ik je het antwoord van Voetius. Iemand vroeg hem hoeveel wijn (of sterke drank) hij mocht gebruiken. Voetius antwoordde: zoveel, dat u nog in staat bent om godzalig te bidden ...
 
Moet je 's over nadenken. In de eerste plaats gaat Voetius er terecht vanuit dat niemand wijn mag drinken, dan alleen godzalige mensen! Immers zegt de Schrift: hetzij dan dat gij eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet (ook wijn of bier gebruiken!), doe het al tot eer van God!
 
Dus wijn drinken moet tot eer van God zijn; dan is het geoorloofd.
 
Ten tweede zegt Voetius: je moet bij het drinken van een glaasje wijn zo weinig nemen, dat je niet aangeschoten bent, in het minste niet te vrolijk, want dan kun je niet meer op een godzalige manier bidden.
 
Iedereen voelt wel aan, dat dit nog niet zo eenvoudig in praktijk te brengen is.
 
Het klinkt ons trouwens heel vreemd in de oren om wijn drinken zo nauw te verbinden met godzalig bidden. Ja, misschien denkt iemand zelfs: `Dat klinkt godslasterlijk!' Maar dat is toch zeker niet zo!
 
Ben jij een Nieuwtestamentische nazireeër? Dat is: ben jij een Christen in hart en nieren? Dan wil je het liefst je zo ver mogelijk van alle zonden vandaan houden. Dan zal je beseffen dat alcohol gevaarlijk is - denk aan Noach, die zich dronken dronk en toen naakt uitkleedde - en dat je er dus bij moet bidden: leid mij niet in verzoeking, maar verlos mij van de boze. Dan zal jij jezelf ook niet moedwillig in verzoeking willen brengen en dus houd jij je zo ver mogelijk ervan af.
 
Je moet maar zo bedenken: je kunt er buiten. Maar omdat het in de Bijbel niet verboden is, maar in Gods wet wordt toegestaan, daarom mogen en willen wij het elkaar ook niet verbieden.
 
Van één soort wijn (of sterke drank) mag je wel "dronken" worden. Ik gun het je dat je daar smaak in krijgt. Welke wijn is dat dan? Wijn wordt in de Bijbel ook gebruikt als beeld van het Evangelie:
 
       "O al gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!"
 
De dichter zingt:
 
        "Zij worden dronken van de vettigheid van Uw huis; en Gij drenkt hen uit de beek van Uw wellusten (welbehagen)."
 
 
Des HEEREN Lof
 
Wanneer Farel de Bijbelse leerstellingen van zijn leermeester, professor Lefèvre, indrinkt, blijft er voor zijn gemoed toch nog een probleem over: hoe moet dat nu met de aanroeping en verering van de heiligen en hun beelden? Een hevige strijd heeft plaats in zijn hart: soms helt hij over naar zijn Meester, Christus alleen; soms naar de leer van zijn hooggeachte kerk met al haar heiligen.
 
Juist dan openbaart Christus Zich aan hem als alléén-aanbiddenswaardig. Dit beslist de strijd. Nu begint Farel ijverig de grondtalen, Hebreeuws en Grieks, te studeren, en leest hij aanhoudend de Heilige Schrift, met steeds groter genoegen. God verlicht hem van dag tot dag.
 
In die tijd komt ook kardinaal Guillaume Briçonnet van Meaux onder de invloed van zijn vriend Lefèvre en laat hij zich in alle ootmoed onderwijzen. De professor leidt de kardinaal naar de Bijbel. Deze getuigt daarvan: "De aangenaamheid van de Goddelijke spijze is zo groot, dat zij het gemoed onverzadigbaar maakt: hoe meer men deze smaakt, des te meer men haar begeert."
 
Zelfs het koninklijke hof van Frankrijk komt onder invloed van Lefèvre; en de zuster van koning Frans I, Margaretha de Valois, wordt tot kennis van de Waarheid geleid. Later zal ze vele protestanten onschatbare diensten bewijzen.
 
 
       Te Meaux en te Gap
 
Helaas pakken zware onweerswolken zich samen boven de hoofden van Lefèvre en zijn kring. De Sorbonne is niet alleen universiteit, maar ook machtscentrum van de roomse kerk; en het koninklijke hof is te diep verdronken in weelde en wellust om het heílige Evangelie gewillig aan te nemen. En zo barsten na enige jaren vervolgingen uit.
 
In 1521 vlucht Farel met Lefèvre naar Meaux, het bisdom van diens vriend en leerling Briçonnet; deze voert hier het Evangelie met kracht in, maar stuit al gauw op veel tegenstand. Toch komt hier de eerste Franse vertaling van de vier evangeliën uit, van de hand van de onvermoeide Lefèvre. Het is inmiddels 1522. In 1524 heel het Nieuwe Testament, het volgende jaar ook de Psalmen. Velen die dorsten naar de heldere stromen van het Water des Levens, komen daarop van alle kanten naar dit bisdom.
 
Farel krijgt direct toestemming om in heel het bisdom vrijelijk het zuivere Evangelie te prediken. Hij is zo vrijmoedig in het aantasten van de afgoderij van de roomse kerk, dat hem na korte tijd - op 12 april 1523 - helaas verboden wordt te preken.
 
Via Parijs trekt hij naar zijn geboorteplaats, waar hij overal preekt, vooral in de kring van zijn bloedverwanten. Hierdoor mogen zijn vier broers, Daniël, Johannes, Wouter en Claudius voor het Evangelie worden gewonnen. Maar deze prediker van verdeeldheid - zoals de priesters Willem Farel beschouwen - wordt al gauw verdreven.
 
Na korte tijd moeten ook zijn broers alles opofferen voor de waarheid, die in Frankrijk zo gruwelijk bestreden wordt; om zo Jezus Christus in vrijheid te kunnen aanbidden.
 
Zo wordt Farel een rondreizend prediker, die in dit afgelegen gebied iedereen aanspreekt met het Woord van God, en die de dwalingen van de roomse kerk bestrijdt. Hij verbergt zich in het bergachtige met dichte wouden begroeide Alpenland van Zuid-Oost Frankrijk, waar hij als jongen zo veel geklommen en gezworven heeft...
 
Op deze manier zorgen de vervolgingen ervoor dat het Evangelie ook in andere streken van Frankrijk, dan alleen in het bisdom Meaux, wordt gepredikt, én door Gods genade vrucht mag dragen.
 
In de belangrijke stad Grenôble wordt ook een priester voor de Waarheid gewonnen, en met grote vreugde horen de Farels hem prediken. Maar des te meer het zaad van het Evangelie vrucht draagt, des te feller wordt de tegenkanting. Daarom ziet Willem Farel zich na enige tijd genoodzaakt Frankrijk te verlaten. Hij gaat naar Bazel, waar hij in vrijheid mag prediken.
 
Bazel is een vrije stad en zij ontwikkelt zich tot een middelpunt van wetenschap en kunst. In 1516 komt hier het eerste Griekse Nieuwe Testament - van de hand van de 'prins der humanisten', Erasmus - van de drukpers.
 
In Frankrijk wordt daarentegen zelfs het lezen van de Bijbel verboden, waarover Farel in heilige verontwaardiging schrijft:
 
        "O God, wat een gruwel! O zon, kunt u met uw stralen zó'n land beschijnen? O aarde, kunt u zúlke mensen dragen, en hen die hun Schepper zo verachten, uw vruchten schenken? En Gij, o Heere, zijt Gij zo medelijdend, zo traag tot toorn tegenover zo'n grote goddeloosheid, die tegen U is begaan? Hebt Gij niet Uw Zoon aangesteld tot Koning over allen? En zou Zijn heilig Woord, dat Gij Hem hebt opgedragen om ons te onderwijzen, verboden worden als een onwaardig, slecht en gevaarlijk boek? Verhef U, o Heere, toon dat het Uw wil is dat Uw Zoon geëerd wordt, en dat de heilige Wetten van Zijn Koninkrijk verkondigd worden en door allen erkend en gehouden worden. Laat de bazuin van Uw Evangelie in heel de wereld klinken. Verleen Uw predikers kracht en moed, en vernietig hen die dwaling verbreiden; opdat de hele aarde U diene, U aanroepe en U aanbidde in diepste eerbied!"
 
 
 
CATECHISATIELES
 
Zoals gewoonlijk laten tegenstanders van God en Zijn Woord zich niet zo maar overtuigen. De Heidelbergse Catechismus weet dat wel - de schrijvers hebben het zelf in hun eigen leven immers ook beleefd. Steeds weer hebben mensen (ook wij) tegenwerpingen en bedenkingen. Daar gaan Olevianus en Ursinus dan ook rustig en vanuit de Bijbel op in. Zo komen we bij vraag 63:
 
Wat? Verdienen onze goede werken niet, die God toch in dit en in het komende leven wil belonen?
 
Het eerste woordje is een uitroep van verbazing. Wij kunnen daar niet meer zo goed in komen. Wij zijn immers eraan gewend om de waarheid te horen. En die waarheid vertelt ons dat ook onze goede werken ons strafwaardig, verdoemelijk, maken bij God. Ik zeg niet dat iedereen in Reformatorische kerken het daar nu ook mee eens is. Maar, duidelijk is wel dat we niet verbaasd opkijken wanneer het wordt beweerd.
 
In de dagen dat de Catechismus uitkomt, ligt dit allemaal heel anders.
 
Wat is de situatie? De roomse kerk leert inmiddels al eeuwen lang dat goede werken iets bij God verdienen. Bijna alle mensen die in die zestiende eeuw de Catechismus lezen, zijn dus opgevoed met de gedachte: je kunt bij God een wit voetje halen door goed je best te doen.
 
Wanneer dan ook in 1518 Maarten Luther beweert: goede werken maken ons alleen maar rijp voor de hel, is iedereen geschokt. Er vindt in die dagen geestelijk een complete aardbeving (of zal ik het een kerkbeving noemen) plaats.
 
Dat klinkt ook door in het eerste woordje van vraag 63: HOE? Dat is: Wat? Wat zegt u me nou? Wat hoor ik daar? Dat heb ik vast verkeerd verstaan; dat kunt u toch niet menen: dat ook onze beste werken onvolkomen zijn (goed, goed, helemaal volmaakt zijn ze natuurlijk niet, maar toch...) en met zonden bevlekt... Is dat het enige wat u ons kunt vertellen over onze goede werken, en over zelfs de beste van die goede werken?
 
Ja, zegt de Heidelbergse Catechismus: dat is nu het enige, als het gaat over de vraag: welke waarde hebben onze goede werken in zichzelf, vanuit ons, voor God.
 
De roomse kerk beweert ook vandaag de dag nog steeds dat onze goede werken een verdienstelijk karakter dragen. God houdt er volgens hen wel terdege rekening mee wanneer Hij ons begenadigt, of wij ons best hebben gedaan of niet!
 
Deze opvatting van de roomse kerk komt precies overeen met wat wij eerlijk vinden. Als iemand netjes leeft, eerlijk is, iedereen het zijne geeft, goed is voor zijn naasten in eigen gezin en gemeente en ook ver weg...; dan heeft zo'n man of vrouw, zo'n jongen of meisje toch iets verdienstelijks?! Als aan de overkant van de straat een gezin woont, waarvan de man een dronkaard is en de vrouw bekend staat dat ze de kinderen verwaarloost... zijn wij, die zo ons best doen en die het zo nauw nemen, dan geen háár beter?
 
We kunnen het met de mond nog wel rechtzinnig belijden, maar zijn we het er ook echt mee eens? Op het vlak van de emotie zijn wij nog al eens zo heel anders dan op het vlak van het intellect.
 
God kan het er ons mee eens maken! Daar zijn twee dingen voor nodig. Ten eerste een besef van God oneindig hoog-verheven Majesteit, en ten tweede een besef van onze onzegbaar diepe verlorenheid en verdorvenheid.
 
De tegenwerping die in de vraag zit, luidt: God beloont toch onze goede werken?
 
Dit is niet alleen de opvatting van de roomse kerk, maar dit is ook te vinden in de Bijbel. Wat de Bijbel daarover zegt, zullen we, Deo volente, volgende keer bezien. Nu ga ik wat verder in op de roomse opvatting van de goede werken en het verdienstelijke karakter daarvan. Drie maanden geleden, in het nummer van juni, schreef ik dat de roomse kerk zelfs iets leert van overtollige goede werken. Wat houdt dat in? Volgens de roomse kerk kunnen wij méér doen dan God ons beveelt. Wanneer we ons helemaal houden aan Gods wet en er ook nog een schepje bovenop doen, doen we méér dan God van ons vraagt, dus dan hebben we een extra, overtollig, bóven de gevraagde hoeveelheid van gehoorzaamheid en goede werken...
 
Als voorbeeld kun je denken aan de lofprijzing van de farizeeër in de tempel, je weet wel in de gelijkenis die de Heere Jezus vertelt over de twee tempelgangers. Die farizeeër hield de wet nauwgezet, én hij deed meer dan hij moest: "Ik vast tweemaal ter week." Dat hoefde heel niet. Dat was geen gebod. Dat was extra, een surplus, overtollig, overwerk. Daarmee verdiende deze goede man iets extra's bij God. En dat kon hij goed gebruiken tegenover eventuele gebreken en zonden.
 
Zo leert de roomse kerk ook. Dat onze goede werken werkelijk een verdienstelijk karakter dragen is natuurlijk alleen te danken aan Gods goedheid en aan de verdienste van Christus. Maar als we dat eventjes (als een pro memorie post) hebben opgemerkt, gaan we vervolgens druk in de weer om te berekenen hoeveel we dan nu toch wel bij God verdiend hebben.
 
Gaan we daarbij ook nog eens het klooster in, en bidden we vele uren extra per week, en vasten we, en doen we nog veel meer allerlei buitenissigheden, die God helemaal niet heeft geboden, maar die we zelf hebben bedacht, en waarvoor de Heere natuurlijk wel heel erg dankbaar en blij is..., dan hebben we overtollige goede werken.
 
Wat een verwaandheid. We beseffen dan blijkbaar niet dat God het volste recht op ons heeft. Letten we maar op wat de Heere Jezus ons leert in Lukas 17 vers 10. Daar heeft Hij het over een heer en zijn slaaf. Die slaaf gehoorzaamt zijn heer. Is die heer hem nu dank verschuldigd? Jezus zegt (vers 9): Ik meen, nee! Direct daarop trekt Hij de geestelijke les:
 
       "Zo ook gij, wanneer gij gedaan zult hebben al wat u bevolen is, zo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten; want wij hebben alleen maar gedaan, wat wij schuldig / verplicht waren te doen."
 
Ik hoor nog wel eens de opmerking: ik doe mijn best, dominee, om zalig te worden! Ik bid er genoeg om!
 
Dan is mijn vraag meestal: hebt u écht uw bést gedaan? Hebt u écht genóeg gebeden? En natuurlijk dwingen mijn gezichtsuitdrukking en toon de gesprekspartner er toe om zich daarop te bezinnen. Bijna altijd volgt er dan: nu ja, echt mijn best...; ik kon natuurlijk nog wel wat meer doen, nog wel wat beter mijn best doen.
 
        (Vreemde uitdrukking trouwens: béter je bést doen...)
 
Maar goed, stel: jij hebt werkelijk je best gedaan - wat je niet hebt! Je hebt alles gedaan wat je kúnt - wat je niet hebt! Heb jij dan ook alles gedaan wat je móet? Zijn die twee aan elkaar gelijk? Of moeten we vanuit het Woord concluderen dat wij - ook als we werkelijk doen wat we kunnen - en we doen het niet, hoor! - nog steeds niet doen wat we moeten? Omdat God het volmaakte eist, en omdat wij het volmaakte niet kunnen opbrengen.
 
Maar goed, stel: jij hebt werkelijk gedaan, niet alleen zoveel als je kunt, maar zelfs zoveel als je moet doen. Wat is dan de conclusie? Kun jij dan betaling, beloning eisen? Is God dan iets aan je verplicht? Of moet je dan, zelfs dán, nog tot de conclusie komen: onnut!
 
De Heere Jezus vertelt in Mattheüs 25 vers 30 wat je als onnut mens te wachten staat, wanneer God precies zou doen wat je verdient (en het gaat nu over VERDIENEN):
 
        "Werp de onnutte dienstknecht uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden."
 
Dit alleen verdien ik, als ik álles heb gedaan wat ik moest doen...
 
 
        UIT EEN BRIEF VAN DS. D.J. CRAG
 
...
Ik moet mij verwonderen: is dat echt waar, Heere, zijt Gij mijn Erfenis? O, ik kan het niet begrijpen, want ik ben als de verloren zoon, die het erfdeel van zijn vader erdoor jaagt en dan bij de draf van de varkens moet zitten en ik ben nog dwazer dan die verloren zoon - van wie ik veronderstel dat hij na zijn terugkeer in zijns vaders woning deze niet meer heeft verlaten -, want ik ben al ontelbaar veel malen opnieuw weggegaan. O nee, niet met een voornemen, zoals de onbekeerde heeft; maar toch...! Het is niet minder erg, hoor! En dan toch te mogen lezen, dat wij mede-erfgenamen met Christus zijn en erfgenamen van God. O, dat we er meer uit zouden leven en meer in dat Testament zouden lezen.
 
Uw brief had ik verwacht; uw onderwijs uit hetgeen u bij K. las, heeft mij bemoedigd. Het is toch zo nodig om steeds weer die ene les te leren - die we nooit helemaal hebben geleerd! -, namelijk om werkelijk een nul en een niet te zijn. Ook in het stuk van heiligmaking, zoals juist K. zo bijzonder in zijn eigen hart en leven pijnlijk en smartelijk heeft ingeleefd en in al zijn preekarbeid zo bevrijdend en vertroostend heeft uitgejubeld. Hoewel dit geen valse lijdelijkheid kweekt. En ik weet ook van ganser harte dat al Gods deugden mij ter beschikking staan. Als ik er slechts gelovig gebruik van maak. En zelfs wendt God Zijn heerlijke deugden ook aan tot mijn redding, zonder dat ik er gelovig om smeek of ernaar verlang. En dat hebt u met vreugde en grote, opgetogen blijdschap gelezen. En dat alleen is vreugde: een wandel in het licht, in Zijn nabijheid, in Zijn gunst, aan Hem toegewijd, vervuld met en doordrenkt van Zijn liefde en Geest.
 
Ik weet niet hoe het zal gaan, maar vanmorgen las J. mij een vers voor uit Jeremia 20 (vers 11):
 
        "Maar de HEERE is met mij als een verschrikkelijk Held, daarom zullen mijn vervolgers struikelen en niets vermogen."
 
En ik geloof = weet dat dit woord waar is voor mij. Moge de Heere HEERE Zelf ons in alles gedenken, ons behoeden:
 
        "En de heidenen zullen uw gerechtigheid zien
        en alle koningen uw heerlijkheid;
        en gij zult met een nieuwe naam genoemd worden,
        welke des HEEREN mond uitdrukkelijk noemen zal."
 
En het geloof zegt: míjn!
 
 
 
ORTHODOXIE  en  . . .
 
We hadden het over de uitgestrektheid van Christus' kruisdood. Is Hij voor alle mensen gestorven of alleen voor de gelovigen? We hebben gelet op wat de Dordtse Leerregels daarover in het Tweede Hoofdstuk belijden. De laatste paragraaf luidt nu:
 
        Deze raad, voortkomend uit Gods eeuwige liefde tot de uitverkorenen, is van het begin van de wereld tot op deze tijd (al stellen de poorten der hel zich tevergeefs daartegen) krachtig vervuld, en zal ook voortaan vervuld worden, zodat de uitverkorenen te zijner tijd tot één vergaderd zullen worden, en dat er altijd zal zijn een Kerk van gelovigen, gefundeerd in het bloed van Christus, die Hem, haar Zaligmaker, Die voor haar, zoals een bruidegom voor zijn bruid, aan het kruis Zijn leven heeft overgegeven, standvastig bemint, gedurig dient, en hier en in alle eeuwigheid prijst.
 
Heerlijke zekerheid: God Zelf staat er voor in dat Zijn plan niet zal falen. Het werk van Christus zal blijken niet tevergeefs te zijn geweest. Jesaja mocht het 700 jaren voordat het allemaal op Golgotha zou gebeuren, al profeteren:
 
        "Wanneer Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkig voortgaan."
 
"Gelukkig voortgaan" betekent: slagen, voorspoed hebben; het zal lukken. Wat God Zich heeft voorgenomen en ons heeft beloofd, daar staat de duivel met al zijn macht wel dwars tegenin, maar dat zal hem niet helpen, God niet tegenhouden, en ons niet schaden.
 
Dat belijden we over de vraag: voor wie stierf het Lam Gods? Was Zijn kruisdood voor alle mensen, maar heeft het geen goed gevolg bij al die mensen, alleen bij sommigen? Of stierf onze dierbare Hogepriester voor al diegenen bij wie Zijn kruisdood ook het gewenste resultaat heeft, doel bereikt?
 
De remonstranten zeggen het eerste. Wij zeggen, mét de geloofsbelijdenis van onze kerk, het tweede.
 
Eén vraag aan het slot van deze serie: zal God het verkeerd vinden als jij Hem smeekt: "Was toch, o heilige God, mijn zwarte ziel van al mijn vuile zonden in het kostbare en krachtige bloed van Uw Zoon, Jezus Christus"? Welnu, vraag het Hem. Hij is jou en mij niets verplicht. Maar, Hij neigt Zijn oor tot allen die Hem aanroepen, pleitend op genade alleen!
 
 
. . .  en  ORTHOPRAXIE
 
Wanneer wij lichtvaardig iemands motieven en bedoelingen beoordelen (meestal negatief, nietwaar?), heeft dat grote gevolgen. En wel twee kanten op. Natuurlijk voor de persoon die door ons zo onheus wordt beoordeeld. Wanneer we het denken, zeggen we het immers ook nog al gauw en dan bekladden we die persoon. Dat is diefstal van zijn of haar goede naam en eer.
 
Ook voor onszelf heeft het gevolgen, volgens Jezus. Lees maar mee in vers 2 van Mattheüs 7:
 
        "Want met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke maat gij meet, zal u wedergemeten worden."
 
Zoals jij een ander beoordeelt, zullen anderen jou beoordelen. Ze zullen jouw motieven en bedoelingen negatief uitleggen, ten kwade duiden. Wanneer jij iets niet zo correct doet, maar ondertussen wel heel goed bedoelt, zullen ze het je toch kwalijk nemen, verkeerd uitleggen. Hoe komt dat? Omdat jij zo ook met anderen omging en omgaat.
 
Kijk maar na.
 
Probeer jij altijd de daden en de woorden van je klasgenoten of buren zo positief als maar enigszins mogelijk is, uit te leggen?
 
Nog wat. In vers 1 stond nog iets:
 
        "... opdat gij niet geoordeeld wordt."
 
Jij en ik, wij zullen een keer geoordeeld worden, wanneer we anderen oordelen. Wanneer is dat? Bij de terugkomst van de Spreker. Hij zal ons oordelen. En dat eerlijk. Hij ziet immers onze verborgen motieven en bedoelingen. En Hij zal ze aan het licht brengen. Dat is voor jou niet erg, als jij een eerlijk en goed hart hebt; en dit waarschuwende woord ter harte hebt genomen.
 
Maak jij je dan niet meer schuldig aan dit gebod / verbod? Ontelbaar veel keren. Dat doet je oprecht verdriet - al is het helaas nog veel te weinig. En je zoekt er vergeving voor bij Hem Die deze woorden in Mattheüs 7 sprak en Die straks jouw Rechter zal zijn. En..., je ontvangt er ook vergeving voor bij deze vriendelijke Zaligmaker; en dus? Dus hoef jij voor die dag van het oordeel niet meer bang te zijn, want deze zonde en al jouw andere zonden zijn weggedaan, worden je niet meer toegerekend. Je zult er niet voor worden gestraft, omdat Christus die straf heeft geleden. En juist daarom wil jij nu nooit meer een ander lichtvaardig oordelen...
 
 
 
EEN STUKJE ZENDINGSGESCHIEDENIS
 
William Carey, de schoenlapper-predikant-zendeling-Bijbelvertaler-professor in de Oosterse talen, wordt de tweede keer weduwnaar, verliest zijn zoon Felix, die hem zo heel erg nuttig was, wordt keer op keer tegengewerkt, ook door vrienden, moet meemaken dat het zendingswerk in Serampore, India, scheurt. Een ongekend zware storm verwoest zendingsgebouwen en een groot deel van zijn zo met zorg gekoesterde botanische tuinen. Tot driemaal gaat een bank bankroet, waarbij de zending en de zendelingen heel wat geld verliezen. Dit als gevolg van een oorlog in die streken tussen Engeland en een naburig land, waardoor grote armoede ontstaat - zozeer dat al de zendingsposten, al het zendingspersoneel en al het zendingswerk op het punt komen van: nu moeten we met alles stoppen, want er is geen cent meer. Carey wordt als gevolg van deze economische malaise ontslagen als professor aan de universiteit, zodat ook hij haast geen inkomen heeft - inkomen dat hij voor het overgrote deel gebruikte tot instandhouding van het zendingswerk; om het thuisfront niet te hoeven bezwaren!
 
Steeds echter komt op tijd geld binnen, uit Engeland, Amerika en andere delen van de wereld, zodat Carey niet één stukje zendingswerk hoeft te stoppen en niet ene zendingspost hoeft af te stoten.
 
In heel veel talen heeft de inmiddels bejaarde zendeling (een gedeelte van) de Bijbel mogen overzetten gedurende de veertig jaren van zijn ononderbroken werkzaamheid in India - zie achterzijde van de omslag. Het is ongekend, bijna ongelooflijk hoeveel deze man van zo eenvoudige komaf en zonder enige theologische of academische opleiding heeft mogen bereiken. Er is op het immens grote schiereiland en de onringende landen bijkans geen volk of stam of minstens een Bijbelboek is in hun taal vertaald.
 
Carey weet dat de vrucht op alle inspanning van Boven moet komen. Hij leidt dan ook vooral een biddend leven. Hij weet ook dat zendingswerk, als het gaat over blijvende invloed op een maatschappij en samenleving, een zaak is van 'de lange adem'. Hij sticht daarom een academie, waarin bekwame jonge mannen worden opgeleid om in het langzaam tot ontwikkeling komende land dienstbaar te zijn, niet alleen in het directe werk van prediking en onderwijs, maar op alle posten waar Christenen maar nuttig kunnen zijn. Er zijn zoveel heidense gebruiken, die naar de Bijbel moeten veranderen! Een voorbeeld is weduweverbranding (sati genoemd, dat deugdzame echtgenote betekent). Op vrijdag 4 december 1829 wordt deze afschuwelijke en gruwelijke gewoonte bij wet door de Engelse overheid verboden. Dit betekent echter niet dat de bevolking het hiermee eens is. Het is immers een zo heel diep ingeworteld en godsdienstig gebruik...
 
Een tweede voorbeeld is dat men melaatsen of leprapatiënten levend begraaft - waarbij de ongelukkige zijn eigen graf moet graven - of levend verbrandt. Carey spant zich tot het uiterste in om deze duivelse onbarmhartigheid te veranderen in Bijbels-gegronde naastenliefde.
 
Zielen zijn hem echter meer waard dan het lichaam. Weduwen en melaatsen redden van een gruwzame vuurdood is goed, maar zielen redden van het eeuwige vuur is belangrijker. Daarom bedoelt hij door zijn academie vooral inlandse zendingswerkers, predikers en vertalers op te leiden.
 
Tot op het laatst is hij bezig om Gods dierbaar Woord te vertalen in nieuwe talen of dialecten, en om reeds uitgegeven en verbeterde vertalingen te herzien, sommige wel acht keer, om Gods waarachtig Woord zo goed als maar enigszins mogelijk is over te brengen in de verschillende talen.
 
Wanneer hij oud is, de zeventig al voorbij, besteedt hij nog steeds al zijn energie en tijd in het werk dat zijn hart heeft voor het volk dat hij zo liefheeft.
 
Dan komt ook voor Carey het einde van deze aardse loopbaan, de goede strijd. Een vriend vraagt hem: u bent op de grens van de eeuwigheid: hoe is het nu? Carey antwoordt:
 
        Ik weet in Wie ik heb geloofd, en ik ben ervan overtuigd dat Hij machtig is te bewaren wat ik aan Hem heb toevertrouwd, tegen die Dag. Maar wanneer ik eraan denk dat ik op het punt sta om in Gods heilige Tegenwoordigheid te verschijnen, en al mijn zonden me herinner, beef ik.
 
Door al zijn werk is hij de laatste weken zo totaal uitgeput, dat er ook in zijn gevoelsleven, in geestelijke zin, geen diepe dalen of hoge toppen zijn; hij is rustig en kalm en steunt op zijn Verlosser!
 
Op 9 juni 1834 tegen zonsopgang verlaat zijn ziel de afgebroken aardse tentwoning, om zich voor eeuwig te verzadigen met Gods beeld.
 
Op de grafsteen mag achter zijn naam niets anders worden gebeiteld dan de volgende twee regels uit een hem dierbaar lied van de wereldberoemde dichter Isaac Watts:
 
        A wretched, poor and helpless worm,
        On Thy kind arms I fall.
 
        Als een verloren, arme en hulpeloze worm
        val ik in Uw vriendelijke armen.
 
 
        OPMERKELIJK
 
        Geen discussie
 
Het was al wel na twaalven, september 1987, dat ik mijn auto voor de pastorie zou parkeren. Drie leden van de gemeenteraad stonden op de hoek te praten. Een SGP-er, een VVD-er en een PvdA-er. Toen ik de deur van de auto had dichtgedaan, riep er één op onderdrukte toon: "Nou dominee, u bent ook niet vroeg!" Ik zei: "Jullie ook niet. Waar komen jullie vandaan?" "We hadden gemeenteraadsvergadering."
 
Ik liep naar ze toe. Al gauw kwam het gesprek over Christelijke politiek - begrijpelijk nu de dominee aanschoof in het gesprek. En het duurde dan ook niet lang of - in een echt vriendelijke, Gellemuniger "onder ons"-sfeer - kwam het herhaaldelijk tot "welles-nietes".
 
Toen het gesprek eventjes stopte, vroeg er een: "Waar komt u zo laat vandaan, dominee?" Ik vertelde dat ik was gebeld: "Moeder", 85 jaar, lag op sterven. Daar kwam ik net vandaan. En zonder er verder iets mee te bedoelen, vertelde ik iets over deze godzalige vrouw; hoe haar leven was geweest, en hoe ze die avond, zo zwak als ze was, een helder en heerlijk getuigenis had mogen geven van de hoop die in haar was. Dat God getrouw zou zijn wanneer het uur van sterven kwam, omdat Hij al die jaren getrouw was gebleven sinds ze op de smalle weg mocht wandelen.
 
Toen ik uitverteld was, was ook de discussie ten einde. Stilletjes groette iedereen iedereen en ging hij zijns weegs.
 
Jennigje Meuleman, een van de laatsten in de kerk van Genemuiden in klederdracht, was een welbekende onder "het geoefende volk". Ze mocht weten én vertellen hoe de Heere, jaren en jaren terug al, haar ziel in vrijheid had gezet, op die vroege morgen, toen ze naar het land zou gaan om te melken, met de woorden uit Hosea 2 vers 13-14:
 
       "Daarom, zie, Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart spreken. En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af, en het dal Achor, tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen van haar jeugd, en als ten dage, toen zij optrok uit Egypteland."
 
Het getuigenis van die bewuste avond herinner ik me niet meer. Al zie ik haar nog zo voor me, liggen op het bed: afgeleefd, maar toch jong! "Die uw jeugd vernieuwt als van een arend."
 
Ik gaf alleen maar door wat deze "stille in de lande", een eenvoudige boerenvrouw, mocht vertellen over de verborgen omgang met haar God - de hoop voor haar naderend sterven.
 
 
        B IJ B E L C A T E C H I S A T I E
 
Jozua
4 Twaalf gedenkstenen worden opgericht aan de andere kant van de rivier, opdat Gods grote wonderdaden nooit worden vergeten. En twaalf gedenkstenen zijn in de Jordaan zelf opgericht. Zo zal deze wonderdaad van God voor Zijn uitverkoren volk in altoosdurende herinnering blijven. Wat is het erg dat we herinneringstekenen nodig hebben, omdat we Gods weldaden anders zomaar vergeten...
 
5 Deze grote wonderdaad van God is een middel om Jozua voor het volk te verheerlijken en om de vijandige volkeren in het land Kanaän te verschrikken. Daarna wordt de achterstallige verbondsschuld afbetaald: de besnijdenis, die in de woestijn niet plaats vond, wordt in Gilgal volvoerd. Een gevaarlijke operatie (vergelijk Genesis 34 vers 25), waarvoor geloofsvertrouwen op de Heere nodig is om in die koortsdagen niet te vrezen dat de vijanden hen overvallen en aan hen een gemakkelijke prooi hebben. Nu houdt het manna op, omdat die niet meer nodig is. Het uitzonderlijke en wonderlijke geeft God wanneer het nodig is, maar we mogen dat niet verwachten van de Heere in gewone omstandigheden. We hebben onze verantwoordelijkheid (ploegen, zaaien, oogsten) te verstaan! Ten slotte verschijnt de Heere opnieuw in Zijn Majesteit aan Jozua aan de vooravond van de beslissende veldtocht tegen de Kanaänieten, om hem te bemoedigen. Zo gaat Hij met de Zijnen om. O, laat een ieder zich toch aan Hem toevertrouwen!
 
6 Op majestueuze wijze laat de HEERE nu, voordat de eerste strijd begint, zien, dat Hij de Strijder is. Al de volken zullen weten dat Israël een almachtige God heeft. En het volk zal weten dat de strijd niet van hun macht, inzicht en volharding afhankelijk is, maar van God, de Getrouwe. Een schijnbaar dwaas bevel moeten ze in gelóóf opvolgen: elke dag een keer rond de sterke, onneembare vesting trekken en op de zevende dag (Sabbath!) zeven keer. Zo zal de Heere de overwinning schenken. De muren zullen vallen. Van Rachab wordt ook een sterk geloof gevraagd. Want waar moet zij met allen die met haar gered zullen worden, wachten? Niet in een klein huisje midden in de stad veilig weggeborgen achter een pakhuis, maar op de muur. Op díe muur die met een geweldig geraas zal instorten! En ze gelooft. De stad moet tot een blijvende puinhoop zijn als gedurige gedachtenis dat het volk dit land niet heeft veróverd maar gekrégen en wel van God. In I Koningen 16 lezen we van een brutale godloochenaar, die het - ten koste van zijn twee zonen - toch waagt Gods bevel te overtreden en Jericho te herbouwen.
 
 
       De Catechismus van Genève (1545)
 
        Wat wij moeten bidden
 
253        Laten wij nu behandelen wat de gebeden van de gelovigen moeten bevatten. Is het geoorloofd alles wat ons in de zin komt, van God af te smeken, of moet hier een vaste regel gevolgd worden?
 
        Dat zou een al te verkeerde manier van bidden zijn, toe te geven aan eigen verlangens, en de opvatting van het vlees. Want wij zijn ook te dom om te kunnen beoordelen wat goed voor ons is, en wij lijden aan zo'n ongebondenheid van begeerten, dat het nodig is die door een teugel te bedwingen.
 
 
254        Wat moet er dan dus gebeuren?
 
        Er blijft slechts dit over dat God Zelf ons de rechte vorm van bidden voorschrijft, opdat wij alleen maar volgen terwijl Hij ons bij de hand neemt, en als het ware met woorden voorgaat.
 
 
255        Welk voorschrift heeft Hij ons gegeven?
 
        Er wordt weliswaar, over de Schriften verspreid, een brede en overvloedige leer van deze zaak overgeleverd, maar om ons meer op een bepaald doel te richten, heeft Hij een vorm samengesteld, en als het ware voorgezegd, waarin alles wat wij van God behoren te bidden, en wat voor ons dienstig is, in het kort is samengevat, en in weinige hoofdpunten voorgesteld.
 
 
        Het onze Vader
 
 
256        Zeg die eens op.
 
        Gevraagd door de discipelen op wat voor manier men moest bidden, heeft onze Heere Christus geantwoord: Als gij wilt bidden, spreekt als volgt: onze Vader, Die in de hemelen zijt, geheiligd zij Uw Naam; moge Uw Rijk komen; Uw wil geschiede, op de aarde zoals in de hemel; geef ons heden ons dagelijks brood; en vergeef ons onze schulden, zoals wij ook onze schuldenaren vergeven; en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het koninkrijk, en de macht, en de heerlijkheid. Amen.
 
 
        DE CATECHISANT
 
        "Die Mij vroeg zoeken,
        zullen Mij vinden"
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
        William Carey
(zie: http://images.google.nl/imgres?imgurl=http://www.leicesterchronicler.com/faith_carey_portrait.JPG&imgrefurl=http://www.leicesterchronicler.com/faith.htm&h=240&w=175&sz=5&hl=nl&start=21&tbnid=CO5Yg7YST3eqCM:&tbnh=110&tbnw=80&prev=/images%3Fq%3D%2522William%2BCarey%26start%3D20%26ndsp%3D20%26svnum%3D10%26hl%3Dnl%26lr%3D%26safe%3Dactive%26sa%3DN
 
 
 
 
        september 2006 - 15e jaargang - nr. 9