Vloeken
Lang heb ik geaarzeld om u deze brief te schrijven, maar steeds komt de hieronder beschreven worsteling weer terug met als gevolg dat er een grote duisternis komt over mijn geestelijk leven. Het betreft het volgende: in onze maatschappij neemt de godslastering hand over hand toe. Dit grijpt mij steeds weer en steeds meer enorm aan. Hoe moet ik hier in staan? Hoe moet ik hier mee omgaan? De strijd waar het hier om gaat, is dat ik de godslastering die een ander doet, mijzelf zodanig aantrek alsof ik het zelf doe. Dit betekent heel praktisch dat als een ander vloekt en ik er niets van zeg, ik ervaar dat ik mijzelf schuldig heb gemaakt aan godslastering. De duivel komt dan direct en zegt: kan dit met genade gepaard gaan? Ben jij een kind van God? Ik belijd steeds weer mijn zonden voor God, maar het huiveringwekkende is dat deze situaties steeds weer terugkomen, terwijl ik steeds hoop dat God deze machten zal overwinnen. Naast het bovengenoemde zijn er ook nog de bastaardvloeken. Hoe moet ik daar mee omgaan? Dit komt in de christelijke gemeente heel vaak voor en schijnt niet zo erg te zijn. Als je werkelijk op al deze uitlatingen moet reageren, heb je geen leven meer. De ene keer geeft de Geest vrijmoedigheid om van het vloeken iets te zeggen, maar de meeste keren heb ik die vrijmoedigheid niet.
Wanneer wij de Heidelbergse Catechismus raadplegen op het Derde Gebod, lezen we in vraag 99: "Wat wil het derde gebod?" Het antwoord luidt: "Dat wij niet alleen met vloeken of met valse eed, maar ook met onnodig zweren, Gods Naam niet lasteren of misbruiken, of ons met ons stilzwijgen en toezien zulke verschrikkelijke zonden deelachtig maken; en in het kort, dat wij Gods heilige Naam anders niet dan met vreze en eerbied gebruiken, opdat Hij door ons recht beleden, aangeroepen, en in al onze woorden en werken geprezen wordt." In vraag 100 lezen we vervolgens: "Is het dan zo grote zonde, Gods Naam met zweren en vloeken te lasteren, dat God Zich ook over diegenen vertoornt die, zoveel als hun mogelijk is, het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden?" Het antwoord luidt: "Ja gewis; want er is geen grotere zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering van Zijn Naam; waarom Hij die ook met de dood te straffen bevolen heeft."
Als wij zwijgen, lijkt het alsof we ermee instemmen; en daardoor maken we ons mede schuldig. Ondertussen is het niet gemakkelijk om ervoor uit te komen, om iemand erop aan te spreken en te vermanen. Ik denk aan een godzalige man in Rotterdam uit de jaren dertig. Hij had een groentewinkel, en in die crisisjaren was elke klant er één. Hij kon er niet ene missen. Een van zijn grootste klanten was een voorname maar wereldse vrouw. Ze vloekte bij wijze van spreken om de anderhalve zin… Wat moest hij doen? Hij moest er natuurlijk iets van zeggen, maar hij durfde niet, want misschien werd ze wel boos en kwam ze niet meer bij hem in de winkel. Het werd al moeilijker voor hem en op een dag zei hij: al verlies ik haar dan als klant, ik kan niet meer zwijgen. En hij besloot de eerstvolgende keer dat ze er zou zijn en zou vloeken, er iets van te zeggen.
De vrouw kwam en vloekte. De winkelier, Jan Smit, opende zijn mond om haar hierop ernstig aan te spreken, maar op dat moment begonnen ze "van binnen" te vloeken… veel erger dan die vrouw ooit gevloekt had. Vreselijk was het. Hij vluchtte naar het schuurtje achter de winkel en viel op zijn knieën: moest hij iets van die vrouw haar vloeken zeggen, terwijl hij zelf nu in zijn hart en geweten openbaar kwam als een vreselijk vloekbeest? O, wat lag hij daar laag voor God! Toen keerde hij terug naar zijn klant en vertelde haar: mevrouw, weet u wat er net gebeurde? Ik wilde u erop aanspreken dat u zo vloekt, want daarmee zondigt u en beledigt u God; maar net toen ik wat wilde gaan zeggen, begonnen ze van binnen in mijn hart vreselijk te vloeken, zodat ik u niet meer kan veroordelen: ik ben veel erger en slechter dan u. Maar toch, wil ik u vriendelijk vragen om niet meer te vloeken.
De vrouw was onder de indruk van de oprechtheid en ootmoed die duidelijk uit dit korte gesprek bleek, ze werd niet kwaad, ze bleef klant; en ze vloekte niet weer.
Jan Smit heeft het mij zelf verteld; en ik denk dat dit de vraagsteller kan helpen in zijn grote moeite.
Ook is het verhaal van soldaat Leendert Potappel bekend die zijn korporaal erop aan sprak, dat hij zo vloekte. Dat mocht een soldaat natuurlijk niet doen en dus moest hij bij de kapitein komen: een bullebak van een kerel. De kapitein gromde waarom Leen het had gewaagd om zijn meedere te bestraffen. Leen vroeg respectvol: "Kapitein, hebt U een vader? En hoe zou U het vinden als men Uw vader beledigde? … "Vloeken nu is een belediging van mijn Vader; en daarom doet het mij zo zeer en kan ik er niet over zwijgen."
Kortom: vraag de Heere om LIEFDE voor God en Zijn Naam; en OOTMOED om niet boven de gruwelijkste vloeker uit te kunnen komen!
Wat doet God met godslasteraars? O, is de vraagsteller ook een godslasteraar? Of heeft hij alleen nog maar bij anderen godslasteringen vernomen? In het laatste geval staat het er niet zo best voor. In het eerste geval staat in de heilige bladen van Gods Boek een Man voor ons Die ONTERECHT werd veroordeeld tot de doodstraf omdat Hij God zou hebben gelasterd. En Hij ZWEEG: Hij liet Zich gewillig veroordelen als Godslasteraar voor GODSLASTERAARS, om hen een eeuwig thuiskomen bij Zijn Vader te bereiden.